G.L.M.H.Higly in 1924

 

 

UIT HET DAGBOEK VAN EEN NEDERLANDSE KRIJGSGEVANGENE

Stanislau – 1942 – 1945

(deel 1 en 2)

 

Door Gustaaf Louis Marie Hubert Higly

Kgf nr. 30469


De dagboeken zijn in origineel handschrift te online te lezen bij Het geheugen van Nederland

 


 
Voorwoord.   De beide delen van het “dagboek Higly” beschrijven de periode vanaf 19 mei 1942 tot en met 13 december 1942. Vanaf het moment dat de meeste Nederlandse Officieren in krijgsgevangenschap werden afgevoerd naar Neurenberg-Langwasser, tot de eerste maanden van gevangenschap in Stanislau.

De titel van het dagboek suggereert ten onrechte een veel langere periode. Bij het lezen van het dagboek dient men zich er van bewust te zijn, dat dit niet is geschreven in de vorm zoals het nu wordt gepresenteerd. Het dagboek is destijds geschreven op losse, kleine velletjes papier en karton. Pas na terugkomst in Nederland is door Higly van deze verzameling losse notities het uitgeschreven dagboek gemaakt.
Mogelijke zijn er notities verloren gegaan, want het dagboek is niet volledig chronologisch. Er ontbreken soms dagen. Tijdens het overschrijven van de notities zijn door Higly verbeteringen aangebracht ten opzichte van de originele notities. Later zijn nogmaals doorhalingen en aanvullingen aangebracht. Het is daarbij niet altijd zeker dat die laatste veranderingen door Higly zijn aangebracht.

In de voor u liggende versie van het dagboek is de oorspronkelijke regelbreedte gehandhaafd ( in deze webversie is dit weer aangepast) en zijn zoveel mogelijk ook de doorgehaalde tekstdelen weergegeven. Dit is gedaan om een zo natuurgetrouwe weergave van het uitgeschreven dagboek te maken en om duidelijk te maken waar verbeteringen zijn aangebracht. Middels noten zijn door de auteur toevoegingen aangebracht, waarbij de nadruk ligt op de beschreven personen.   Men dient zich te realiseren dat het bijhouden van een dagboek in de kampen niet was toegestaan. Het opschrijven van namen in een dagboek kon bij het ontdekken van het geschrift gemakkelijk leiden tot repercussie jegens de vermelde persoon. In het dagboek Higly worden toch meerdere personen met naam vermeldt en dat is vrij bijzonder. Ook dient men zich te realiseren dat Higly, ondanks zijn positie als bataljonscommandant, niet altijd volledig was geïnformeerd over hetgeen zich afspeelde in het grote kamp met zijn circa 2000 gevangenen.  

Zoals Higly in zijn dagboek opmerkt: “het zijn allemaal losse vellen van het meest uiteenlopende formaat en van de meeste verscheidende kwaliteit” en “Ik ben blij, dat ik dit dagboek begonnen ben, niet alleen omdat ik mijne belevenissen in deze bewogen tijd voor de toekomst vast te leggen, maar ook om er mijne gedachten en gevoelens van algemeen-menschelijken aard in ziet te tonen. En misschien, wie weet, komt dit boek, nog eens in handen van anderen. Zij kunnen dan zien, hoe een mensch, zooals zij, dit bijzonder stuk van zijn leven doorleeft heeft en daar wellicht nog iets uithalen wat hun van eenig nut kan zijn in hun eigen leven”. 

 

Hoewel deze laatste regels zijn doorgehaald, geven ze m.i. aan wat Higly graag zou hebben meegemaakt.

 

 

Krijgsgevangenkamp Nürnberg-Langswasser

 

19 Mei 1942. Sinds 17 mei zit ik hier in Duitsche krijgsgevangenschap. Op 15 mei 1942 werden wij beroepsofficieren der Nederlandse weermacht  geheel onverwacht gevangen genomen en naar Duitsland afgevoerd. Nu ik toch tot hier gekomen ben wil ik al de verbijsterende gebeurtenissen van de laatste dagen op schrift vast leggen, Ze zijn de moeite van het opteekenen waard.

 

15 mei om om 11.15 vertrok ik, met 800 beroeps officieren van het Leger en Vloot uit den Haag en omgeving, met een extra trein naar Breda, waar wij ons om 14.00 bij de Duitsche militaire autoriteit te melden hadden.in de Chassé-kazerne. Het gesprek in den trein liep natuurlijk over de mogelijkheid, dat men iets anders met ons voorhad dan eene bloote melding. Bijna allen waren op dit punt gerust. Hadden we toch een retourtje voor de terugreis gekregen ! Daags te voren, Hemelvaartsdag was ik den Res. Majoor C. tegengekomen, die mij waarschuwde pertinent zeker te weten, dat er treinen klaar stonden om ons na de melding naar Duitschland te vervoeren. Ik geloofde er niets van, te meer, omdat C. altijd een man van sensatie verhalen geweest is. Terwijl ik mijne gedachten zich nog bezighielden met de op zich zelve toch wel eenigszins onstellende mededeeling van C., kwam ik den generaal C. [1]) tegen, de eenige nog dienstdoende generaal van het Nederlandse Leger, die als zoodanig steeds rechtstreeks te maken heeft met den generaal Christiansen, der “Wehrmachtsbefehlhaber in den Niederlanden “. Toen ik hem vertelde wat ik net gehoord had, was hij verontwaardigd, dat men zoo iets mogelijk achtte en bestempelde het als “oude wijven praat”! Ik kwam dan ook met een gerust gemoet thuis. Maar ik nam den volgenden morgen toch een valiesje met het noodigste mee in de gedachte: baat het niet dan schaadt het toch ook niet – hoe verstandig gezien zou achteraf blijken !
 

 In Breda werden we na de melding in een der exercitie-loodsen van de Chassé-kazerne verzameld. Eerst werden een 100-tal officieren uitgezift. Allemaal namen met NSB-klank en officieren die vermoedelijk in hun functie nog niet gemist konden worden. Dat wekte al onzen argwaan op. En toen daarna de deuren van de exercitie-loods dichtgingen en deze in snel tempo door gewapende Duitsche soldaten omringt werd, begreep ik wel hoe laat het was, We waren geknipt ! In de toespraak die volgde, werd ons medegedeeld, dat de Führer “sich gezwungen gesehen hatte” onze vrijlating op te heffen en dat we van dit oogenblik af weer krijgsgevangen waren, met de bij voeging dat het geringste verzet onmiddellijk met geweld neergeslagen zou worden. Groote ontsteltenis. Een ouder officier, die een paar rijen voor mij stond zakte ineen ! Ik zelf onderging een overeenkomstige sensatie als in den morgen van 10 mei 1940, op het moment dat ik –zonder eenige voorafgaande mededeeling van hoogerhand voor mezelf tot de conclusie kwam: De oorlog is uitgebroken. Het was eene mededeeling, die een weinig vroolijk perspectief opende op onbekende groote mogelijkheden. Ik moest er achter dadelijk bij denken: hoeveel erger is dit voor de getrouwde heeren, vooral Voor de vader van groote gezinnen…… Na de nuttiging van een sperciebonen – soep, het eerste Duitsche eten- die goed smaakte. Werden we naar het station gevoerd, met eene bewaking overdonderend eenvoudig ! Mitrailleurs, overvalauto’s, vrachtwagen, een machtsvertoon, die bijna onze lachlust opwekte: dat alles voor ± 800 weerlooze mannen ! Als daar iets, ook maar de kleinste kleinigheid gebeurd was, zou het een afgrijselijk bloedbad geworden zijn. 

De grüne Polizei, die op korte afstand van elkaar aan weerskanten van den door ons te volgen weg opgesteld was, stond met geveld geweer te loeren als jagers, die elk oogenblik wild verwachten. Langs de singels naar het station trekkende, werden we toegewoven en toegejuicht door de bevolking, die op grooten afstand gehouden werd. In plaats van eene neergeslagen kudde, zooals zij misschien verwacht had, zag zij ons met opgeheven hoofden, zingende en fluitende voorbij trekken!
 

Tot grote ergernis van de Duitschers wier verbod om ons gemoed “Op die wijze lucht te geven”, genegeerd werd ! Om 20.00 vertrok de extra trein, met onbekende bestemming, een personentrein van ongekende lengte samengesteld uit rijtuigen van allerlei landen. Ik bofte niet, kwam in een IIIe klasse wagon terecht en dat voor een reis, die 26 uren zou duren. 26 uren op harde en bijna erger nog, smalle banken en geen gelegenheid om een arm te steunen. Daarbij onverbiddelijk aan onze nauwe plaats gebonden, nauw bewaakt door, in elke compartiment, een Duitsche soldaat met geladen geweer. Wij reisden over Gennip, hier verlieten wij den vaderlandschen bodem; voor hoe lang ? Goch, Wesel –hier begon eene afschuwelijke nacht- Bonn, langs Boppard, Mainz, Würzburg, Aschaffenburg en nog altijd wisten we niet waar we heengingen. Voorbij Würzburg verbeelde zich een der bewakingssoldaten van den wagon, dat een der officieren iets gezegd had van “allemaal gelijk uit den trein springen”. een heele consternatie veroorzaakte dit en verscherpte maatregelen waren er het gevolg van: raampjes onherroepelijk dicht, de bewakingssoldaten met het geweer geveld, tegenover ons. Toen ik blijkbaar meer beweging op mijn plaats maakte dan onze bewaker verdragen kon, richtte hij de tromp van het geweer op mijn borst. En toen hij rapport uitbracht aan den bewakingssergeant van den wagon die kwam controleren, kreeg hij den last den vingen aan den trekker te houden ! In deze lugubere positie –met den tromp van het geweest vlak bij mijn hart- heb ik tot Aschaffenburg gereisd. Dat dit niet ongevaarlijk was is gebleken uit het feit, dat een jong officier uit een andere wagon in eene dergelijke positie een schot in de linkerdij gekregen heeft, doordat het geweer van den bewaker bij een schok van den trein onverwachts afging.
 

Het was nu langzamerhand avond van 16 Mei 1942 geworden. We hadden voor de reis Duitsch soldaten brood en knoflookworst meegekregen. Het brood was zurig, wat ik gelukkig lekker vind (we zijn trouwens wat brood betreft in Holland ook niet verwend). De knoflookworst was eerst dégoutant dat ik er niet van kon eten, maar je kreeg er niets anders in zoo was moest je er ten slotte van den honger toch wel aan beginnen. Honger maakt rauwe boonen zoet en ik moet eerlijk zeggen dat het meeviel als je maar door at ! Drinken kregen we niets anders dan water.
 

  Eindelijk, op 16 Mei ten ± 22.00 zijn we aan het station Langwasser (nabij Nürnburg) uitgestapt. Doodmoe natuurlijk. Maar het ergste zou nog komen. Van het station werden we, streng bewaakt, naar het reusachtige kamp gevoerd, dat inderdertijd gediend heeft voor de reusachtige partij-dagen van de NSDAP, de laatste keer voor 1 miljoen menschen ! Daar bij duisternis aangekomen, werden wij, na eindeloos heen en weer macheeren –er was blijkbaar niets voor onze komst voorbereid- gedreven in 4 enorme groote volkomen leege stikdonkere tenten. Daar bleek ons – het werd ons zelfs niet eens gezegd- dat wij er den nacht moesten doorbrengen ! Een comfortabele hotel-slaapkamer hadden we natuurlijk niet verwacht, maar dit was toch al te erg: zelfs geen stroo om op te liggen ! Daarbij was de nacht nog koud ook, want we liggen hier 5 á 600 m. hoog. Toch ben ik van vermoeidheid nog wat op den grond gaan liggen met mijn hoofd op het valiesje, dat ik gelukkig bij mij had. Toen ik daar zoo, op mijn 65e levensjaar van God verlaten neerlag, werden mijne gedachten ineens, onwillekeurig….. tot Maria getrokken. En in het eenvoudige gebed tot haar, het “Wees gegroet” heb ik het gevoel van troost gevonden als bij eene moeder en heb ik daarna een paar uurtjes geslapen. Toen ik wakker werd van de koude in de ongemakkelijke positie, waarin ik lag, was het half 5. Het ergste van deze afschuwelijke nacht was voorbij, het begon al een beetje licht te worden. Nu een kop thee ! Maar het zou nog tot 2 uur in den middag duren, voordat we iets van drinken kregen: iets dat het midden hield tussen soep en gort, een soort soep, dunnen gort of zoo iets. We zaten opgesloten in eene zeer beperkte ruimte, omgeven door eene dubbelde 4m hooge haag van prikkeldraad, bewaakt door oude (Landstorm ?) soldaten, met heele lange geweren, met lange bajonetten erop, ik vermoed Fransche, om te vechten tegen met lansen gewapende kameelruiters.


Om 12.00 verschenen eenige auto’s met gamellen. Ha nu zullen we wat te eten krijgen ! Ja eten was er wel maar geen middelen om het te nuttigen. Het lange wachten daarop werd een oogenblik bekort doordat de officieren van de trein uit Ede voorbij marcheerden. begroetingen uit de verte, aan weerszijden van de prikkeldraadopsluiting. Eindelijk, ± half 2 een auto met eetgerei; voor elk een kommetje en een lepel. Om 2 uur slurpte ik den eersten lepel dunne gortsoep met gretigheid naar binnen. Na dit weinig copieuse maal werd afgemarcheerd naar een ander gedeelte van het kamp, waar houten barakken stonden. Hier zouden we den nacht doorbrengen. Per hoofd werden 2 dekens uitgereikt en…. Een handdoek De onmisbaarheid daarvan hadden we aan den lijve gevoeld in de drie dagen, sedert dat we dit nuttige instrument voor het laatst gebruikt hadden. Zonder eenige indeeling naar rang, of anonimiteit werden we over de woonbarakken verdeeld, zoodat Admiraals en adelborsten, generaals, cadetten met alle tussen liggende rangen in eenzelfde barak bij elkaar kwamen te liggen –waar bleef toch het hooggeroemde Duitsche organisatie vermogen ? We hadden er sedert onze gevangenneming nog niets van gemerkt.

 
Na eene zoo mogelijk nog wat dunnere (bloem van meel) soep dan des middags genuttigd te hebben werd avondappel gehouden. Als oudste van de barak waarin ik lag, moest ik dus rapport uitbrengen bij een jeugdige Duitsch kapiteintje. Afschuwelijk ! als kolonel van 64 jaar. Daarna naar bed. Kribstellen, drie hoog en zoo dicht bij elkaar geplaatst, dat ik duidelijk merkbaar in de adem zone van mijn buurman lag ! En wat zijn er nog een massa menschen, die snurken in hun slaap ! Van uitkleden voor het naar bed gaan was geen sprake. We lagen op vieze houtwolzakken (geen stroo van wege het luizengevaar). Op een der dekens stond het merk van een Servisch Kapitein, die ging nog, maar de andere was te vies om aan te pakken, doch we lagen eindelijk ten minster weer eens op een bed ! Den volgende morgen (van 18 mei dus) kregen we voor het eerst wat te drinken, Een mok thee van kamille bladeren of gemalen eikels, daar waren de geleerden het niet over eens. Na het morgenappel afmarsch naar het tentenkamp van den vorigen dag. Gelukkig was het droog, zonnig weer, zoodat we ons buiten de tenten, waar nog eenig gras groeide (“speelweide”werd dit stukje grond weldra genoemd), konden ophouden. Om 14.00 uitdeeling van soep, een soort koolsoep. Intusschen had ik zitten kijken naar de kameraden, die een mooie, nieuwe, blinkende lepel ontvangen hadden, terwijl ik het met een oud, verroest ding moest doen – totdat ik zag dat het prul goed is, dat gemakkelijk breekt……… hoe een der lepels bij een gering effort brak en ik tot de conclusie kwam dat mijn lepel het … had aangezien. Om 15.00 terugmarsch naar het barakkenkamp. Generaals, admiraals en kolonels aan het hoofd. Weer onder gewapend geleide, maar veel minder sterk dan gisteren: er zouden 70% van de thuistroepen naar Rusland vertrokken zijn, waar de Duitschers naar het schijnt het hart te verantwoorden schijnen te hebben, In het andere kamp gekomen faalde andermaal den hooggeroemde organisatie der Duitschers: wel kwamen nog de admiraals en generaals met enkele der kolonels in één barak, maar de overigen kwamen weer geheel door elkaar. Ik kwam met nog 12 kolonels in een barak terecht waarin o.m. een groot aantal cadets en adelborsten lagen. Den volgenden morgen (19 mei) werden de hoofdofficieren als nog in de gelegenheid gesteld bij elkaar gelegerd te worden. Ik was echter al zoo ingeleefd met mijn makkers in de barak jong en oud, dat ik er den voorkeur aan gaf er te blijven. In bijzondere omstandigheden worden banden vlugger en hechter gesmeed dan in gewone tijden. Als barakcommandant kozen we den….. directeur van de Kon. Militaire kapel dhr. Walther Boer, die zich ontpopte als een goed troepencommandant, wat ik nu niet direct achter deze musicant gezocht had. Er wordt een eigen keukenpersoneel in werking gesteld: overste De Jongh van de inentendance 3 kapiteins intendanten, cadetten, adelborsten, menschen met kampeer ervaring en om 15.00 komt er iets van middageten klaar: aardappellen (eindelijk aardappelen !) met bieten –zonder zout echter. Maar honger maakt rauwe boonen zoet.  

20 Mei 1942.
Alles begint al iets beter te voelen en ik begin mij langzamerhand al iets aan te passen aan de nieuwe zoo totaal vreemde omgeving wat voorwaar geen kleinigheid is na het, zeker in vergelijking met het, comfortable, ja luxueuze leven in Holland. Wat gebeurt er in deze dagen daar ? Niets zekers weten we. Alleen geruchten: dat Mussert aan het bewind is- ook alweer vervangen door J. de Jong oud-Gouverneur-Generaal van Ned. Indie; stakingen bij Spoorwegen

PTT, mijnen, marechaussée (6000 man), enz.; 70% van de Duitsche troepen weg uit Holland, vanwege het actie der Duitschers in Rusland. Ik begin maar met niets te gelooven. Maar dat niets weten van wat er in het vaderland gebeurt in deze historische dagen van zijn bestaan, is wel heel erg. De bewakingstroepen (niet de beste soldaten die Duitschland heeft !) dragen er toe bij om de geruchten, dat het Duitschland niet goed gaat, in gang te doen vinden. Dan licht even het schoone verschiet op, dat we vóór den winter weer thuis zijn ! Intusschen ontmoet ik dozijnen Kameraden van vroeger. En ze treden mij allemaal zeer verheugd tegemoet. Dat doet goed. We gevoelen ons niet alléén, geen enkeling,
 

In deze, eigenlijk diep-ellendige, omstandigheden. Er groeit eene manspsyche, die ons gemakkelijk doet staande blijven in deze harde dagen van ons leven.  

 

21 Mei 1942.
Er wordt gesproken over weer terugkeeren naar Holland van hen die reeds op 10 mei den dag onzer gevangenneming gepensioneerd waren. Daar zou ik zeker toe behoorden, want ik was al vóór den oorlog gepensioneerd en alleen op verzoek weer in dienst getreden, toen het vaderland riep. Nu, we zullen zien. Voorlopig zal daar in elk geval niets van komen en zou mij zelf een zoo schielijk heengaan van mijn Kameraden niet bevredigen. Alles is ons ontnomen: geld, messen, scheermessen, boeken, papier zelfs, maar daar heb ik stiekem nog iets van gered, waardoor het mij nu mogelijk is mijn gedachten op papier te zetten. Gelukkig zijn er Kameraden, die nog hun kerkboek

uit de algemeen in beslagneming gered hebben en een in mijn eigen barak is er een, die de “Navolging van Christus” van Thomas á Kempis [2]) bij zich heeft . Maar dat is ook alles op het gebied van… literatuur, als ik het zoo noemen mag. Voor mij toch nog veel, want nu kan ik elken dag de Mis lezen als ik wil mij verdiepen in de Imitatione (Christi), die juist in deze omstandigheden zoo goed van pas komt. Wij hebben een doode te betreuren, de Luitenant kolonel Smit van de Infanterie [3]). Kerngezond zal hij bij zijn gevangenneming wel niet geweest zijn, maar de ontberingen die wij de laatste dagen te verduren hadden en zeker niet het minst die van den harden nacht in het tentenkamp, na een dood-vermoeidende reisdragen er zeker niet toe bij om iemand, die ziek is, beter te maken. Wat moet deze man de laatste dagen van zijn leven geleden hebben, ook innerlijk, voordat hij zoo ver van huis en van allen, die hem lief waren, stierf.  

22 Mei 1942.
Ons eet-servies beperkt zich nog steeds tot de eene eetkom, die we den eersten dag ontvangen hebben en ons eet-gerei tot den eetlepel, die daarbij tegelijkertijd uitgereikt werd. Uit de kom eet ik, drink ik, gebruik hem als scheerkommetje- en behandel dit als onmisbare instrument daarbij met

 
  angstvallige omzichtigheid, want er is ons reeds gezegd dat we geen nieuwe krijgen, wanneer het breekt. Dit is reeds voorgekomen en nu moeten die pechvogels wachten met eten tot een andere klaar is met eten. En wat dan ? Bij gebrek aan een bord, wordt de tafel als zoondanig gebruikt. Maar er verschijnen ook al plankjes (de hemel weet waar men ze vandaag haalt) en één had er zelfs een keurig hand vat aan gesneden. Dat is natuurlijk een knutselaar van huis uit. Als tafelmes gebruik ik mijn armzalig klein zakmesje. Daar moet ik nu maar zien mijn brood mee te snijden. (Maar een vork die we nog steeds missen is niet te vervangen) mijn boterham te smeren, enz. Ook is er niets om iets op te bergen (kastjes zijn hier niet) of af te dekken, wat niet bepaald overbodig zou zijn: het stof ligt overal, wat men noemt duimen dik en geen wonder er loopen hier toch 75 menschen den geheelen dag in en uit zonder dat er matten voor de deuren liggen om de voeten te vegen. Ook valt het niet mee steeds op banken (zonder leuningen) te moeten zitten je wordt zoo moe in rug en lendenen.  

23 Mei 1942.
Gisteren belangrijke gebeurtenis, we mochten een eerste bericht aan onze naaste verwante schrijven, sedert onze gevangenneming. Een Roode-Kruis-kaart waarop gedrukt staat: dat we krijgsgevangen genomen zijn, dat we gezond c.q. gewond zijn. Invullen moesten we ons Krijgsgevangen nummer (het mijne is 30469) Een groet mochten we daar aan toevoegen, maar meer ook niet. Dat zal het eerste bericht zijn, dat men in het vaderland van ons krijgt. Verder moesten we een formulier invullen voor het aanleggen van het kaartsysteem van ons. Daarna werd ons gevraagd of we NSB-waren, of wel lid waren van de Ned.-Duitsche cultuurvereeniging, of we een ernstige kwaal hadden en of we 55 jaar of ouder waren. Alleen den laatste vraag kon ik bevestigend beantwoorden. Wij werden in een afzonderlijke lijst geregistreerd. Dit wekte eenige verwachting van vrijlating bij de oudere heeren….. Vannacht onweer, met een paar flinke slagen. Vandaag is het koud weer, zooals het in Holland in Mei ook kan zijn.

 
En dan is zulk kampleven dadelijk zooveel minder behagelijk- in zooverre althans hier van behagelijkheid sprake is ! Maar overigens, ik houd van buiten-leven en dat heb ik hier volop, in de barak zit ik niet meer dan strikt noodzakelijk is. En ik houd van afwisseling. Nu, die heb ik hier ook volop, want het is alles anders, dan in Holland en niet maar zoo eventjes ! Ik betrap er mij op, dat ik weer naar de lichtzijde kijk van deze overigen toch diep tragische situatie. Als onze barakchef om 6 uur de reveille gefloten heeft - waarom moeten we zoo vroeg op als je den geheelen dag niets te doen hebt ?!- rijzen de bewoners van diverse leeftijd der barak traag van hunnen legerstede. De oudsten het eersten de jongsten moesten meestal nog eens afzonderlijk gepord worden. Dan gaat het buiten naar de wasch barak, Aan een kraantje boven een zinken goot kunnen we ons wasschen. Ik heb tenminste nog een stukje zeep en scheergerei, Bijna allen, die niets bij zich hadden bij hunnen onverwachte gevangenneming moeten het zonder zeep doen en hunne baarden laten staan. Sommigen zien er dan ook uit als struikroovers, een weinig verheffend gezicht onder collega’s-officieren. Een spiegel heb ik ook niet.  Daar gebruik ik een ruit van een der vensters voor. Maar ik behoef ook niet op wacht hier ! Het middageten bestond vandaag uit stamppot van aardappelen en spinazie met…. stokvisch, alles door elkaar. En dat smaakte, als je maar honger hebt.  
 
24 Mei 1942.
Eerste Pinksterdag. Helaas een afschuwelijke dag wat weer betreft: regen, wind en koude, zooals we het ook in Holland kennen, niets beter terwijl we toch zooveel zuidelijker liggen. En het begon zoo goed: om 5.00 was de oosterkim rozerood gekleurd echt “morgenrood”, maar om 7.00 begon het al te regenen. Om half 10 hadden wij Katholieken, godsdienstoefening. Er mocht niet naders gebeden worden dan de rozenkrans en een kort gebed voor onze overleden makker en de in den oorlog gevallenen. Een gebed voor onze koningin is wel gevraagd, doch geweigerd. Evenzoo het zingen van het VI complet van het Wilhelmus. Wel mocht nog het Domi Sancte Spiritus gezongen worden. Hoe anders, hoeveel indrukwekkender klonk dit hier, buiten, gedromd om den oudsten onder ons (de generaal van Munnikrede) dan in gewone omstandigheden. Daarna bad ik de H. Mis uit het missaal van Lohmeyer, langzaam en aandachtig- we hebben hier de tijd- en het deed goed die gebeden en die taal te lezen. Ik zit dit in onze barak verder veel geloop, gepraat en anders lawaai te schrijven, een interieur waarbij eene Hollandsche soldatenkamer nog een salon is, En toch is dat het ergste niet en ook niet al die andere ontberingen, op elk gebied, die we te verduren hebben. Het ergste is de vernederingen, die je telkens moet ondergaan.  

25 Mei (1942).
Het broodrantsoen, dat toch al niet overdadig is, wordt morgen nog tot 1/6 van een brood verminderd. Dat is notabene maar de helft van hetgeen de Servische krijgsgevangenen een paar maanden geleden nog kregen –zooals blijkt uit een broodbon, die bij schoonmaken der barak gevonden werd. Neen ik ben nooit een groot eter geweest ik ben zelf een apostel van weinig eten maar de hoeveelheid eten, die we hier krijgen is toch wel een beetje al te klein. En nu ook nog minder brood. Gelukkig een lichtpuntje: we hebben de koffertjes, die ons uit Holland nagezonden zijn geworden, op groote vrachtauto’s zien voorbij rijden. En, we hebben elk 4 (Servische) cigaretten gekregen ! In no time zag de barak blauw van de rook ! –want alle voorraad rookgerei was al sedert dagen uitgeput.  

26 Mei (1942).
Zoo even heb ik de laatste rookwolk van mijn laatste Servische sigaret uitgeblazen. Ik ben een beetje dom, neerslachtig vandaag. Wat een wonder ! Ik heb opbeuring gezocht en gevonden in de lezing van een hoofdstuk van de Imitatione (Christi). Een vertaling van Roel Houwink in de “taal atmospheer” van dezen tijd, zoo als hij het noemt. Hoeveel miljoenen menschen hebben in dit eenvoudige boekje al troost gevonden (het is vertaald in bijna alle talen van de wereld !) maar ik geef toch de voorkeur aan onze liturgische vertaling, die is objectiever. Zij laat de opvatting van den zin der gebezigde woorden en uitdrukkingen meer aan ons zelven over.

 

Ik leen het van den protestantschen kolonel der Marine van Teyen [4]). Merkwaardig dat deze dat boekje bij zijn gevangenneming bij zich had. Het is een man met een ongewoon ontwikkeld gevoel godsdienstig leven zooals men bij officieren maar zelden aantreft. Hij heeft o.m. 4 jaren in de zeeën rondom de Molukken rondgezworven voor opmetingen ten behoeve van de hydrografische kaarten. Nu, dan heeft men de gelegenheid tot inkeer in zich zelven ! Toen het middageten klaar was werd plotseling een extra appel …. Het bleek, dat er eene draadknijp buigtang zoek was, die door de Serviërs bij werkzaamheden in ons kamp gebruikt was. Een in de oogen van Duitschers blijbaar zeer gevaarlijk instrument in eene gemeenschap, die belust is op ontsnappingspogingen ! Daar zijn ze als de dood voor, d.w.z. niet voor een ontsnapping op zich zelve, dat kan ze niets schelen, maar voor de standjes van boven, die er op volgen. De visitatie duurde ruim een uur en dat met een rommelende maag, er is niets gevonden. Wat zullen de gevolgen nog zijn. De bewaking is reeds verdubbeld. Tekstvak:   
 

Na het langdurig appel moest het middageten nog gehaald worden (en allen, ook de koks uit de keuken, moesten op het appel aanwezig zijn). Dat geschiedt door ons zelve, zooals alles door ons zelve geschiedt, want oppassers hebben we niet. Een heele deftige kapitein van de Generalen Staf uit Den Haag marcheerde voorbij met zijn zware gamelle…. op een kruiwagen geladen ! Het speet me geen kiekje te kunnen nemen, maar kieken is helaas verboden hier. Als belooning voor het langduurige appel en het lange wachten op het eten kregen we, wat ons in Holland zouden noemen “een prakje” van aardappelen met een beetje raap-kool er doorheen.  

27 Mei (1942).
Een warm dag vandaag. Ik heb daar dadelijk gebruik van gemaakt om me helemaal van top tot teen te waschen in de wasch-barak. Alles met koud water natuurlijk. En dus niet grondig. Een langer verblijf hier moet wel een vervuiling ten gevolge hebben. En hoe moet dat in de winter gaan ? Ik heb noch mijn wolhemd gewasschen wat ik nu al 10 dagen aan heb en in de zon te drogen gehangen, terwijl ik ondertussen een zonnebad nam. De zon kunnen ze ons Goddank niet ontnemen.  

28 Mei (1942).
Van onze koffertjes uit Holland is nog niets te bespeuren. Onze Roode kruis kaart is nog niet verzonden en men zegt, dat ze nog eerst naar Geneve moet. Het gaat alles zoo tergend langzaam hier. Het eten, dat we hier krijgen is toch wel minder dan mondjes maat. Te weinig om van te leven en te veel om van te sterven. Wat zou nu een Rode kruis-pakket welkom zijn. Maar daar schijnt nog geen sprake van te zijn. Door een wondje in mijn mond kan ik de harde broodkosten niet kauwen. Ze worden gretig geaccepteerd door mijn buurman, die van huis uit gewend is groote hoeveelheden te eten en die het wel heel erg te verantwoorden heeft. Gelukkig staan er wat spinazie en wat radijzen in de perken tussen de barakken, Die zijn er door onze voorgangers de Franschen gepoot en die mogen wij oogsten. Een tuin-officier zorgt ervoor dat iedereen daar van af blijft en dat alles eerlijk verdeeld wordt. Dat is wel noodig ! De knip-buigtang is Goddank terecht. Dan kan die geen aanleiding meer geven tot verdere onverkwikkelijkheden, want die zijn er al genoeg hier.  

29 Mei (1942).
Vandaag voor 14 dagen werden we ingepikt. 14 dagen zijn we dus al van onze vrijheid beroofd, 14 dagen maken we dit primitieve leven mede. En hoe lang zal dat nog zijn ?! Het kost ons ook moeite te acclimatiseren, het klimaat is hier toch anders dan in Holland: dan zeer warm, dan zeer koud, zoo waait de wind pal uit het westen en een half uur later is de wind pal oost. Des nachts wordt het soms plotseling zoo koud, dat we allen in ons bed liggen te rillen en daar helpt niets aan al gooien we al onze plunje, die we bij ons hebben, op ons. Er zijn dan ook veel zieken, vooral onder de jongeren en de meest voorkomende kwaal is keelpijn. Aangezien we over geen kaarten beschikken tasten we in het duister omtrent onze ligging. Men zegt, dat het kamp op 600 m hoog ligt.

 

30 Mei (1942).
 Ik voelde mij vandaag slap, ik was dadelijk moe in de beenen als ik ging wandelen, Zou dit van het weinig eten zijn ? Er wordt steen en been daarover geklaagd en werkelijke terecht. Vandaag was de Zweedsche Consul uit Nürnberg hier, Zweden is onze beschermende mogendheid. Volgens art. zooveel van de conventie van Geneve mag de kampoudste de klachten der krijgsgevangenen persoonlijk overbrengen, zonder dat daarbij eene Duitscher autoriteit tegenwoordig is. Zal dit helpen ?? Er is eene cantine geopend., Dat lijkt heel wat maar het is niets: een lange barak, waarin wat tafels en banken staan en soort buffet getimmerd is (waar achter vrijwel niets te krijgen is). Het heeft voor mij echter dit voordeel, dat je eens alléén kunt zijn, want het bezoek is nihil. Vanmiddag las ik er in de Imitatione (Christi). Wat ben ik blij, dat ik daar nu en dan over beschikken kan. Er komen echter steeds meer liefhebbers, die het van den kolonel van Teyen te leen vragen.  

31 Mei (1942).
Een jarige in Holland. Een groet en een wensch uit de verte ! Een brief dat gaat niet. Wanneer zullen we nu eindelijk eens mogen schrijven ? Aan de overkant gescheiden door een breede weg is een kamp van Servische officieren, ca. 6000. Zij hebben al van den eerste dag af contact met ons ge-zocht. Eerst door middel van steenen, waaraan briefjes, die overgeworpen werden. Daarna is een code tot stand gekomen, Zij hebben het wat verpleging betreft beter dan wij, want zij krijgen geregeld pakketten uit hun vaderland. Zoo worden er ook cigaretten, brood en soms wel eens een stukje… spek overgegooid, Ook worden er op een avond nationale liederen uitgewisseld –totdat de Duitschers het in de gaten kregen en de meest rigoureuze maat regelen namen om dit contact te verbreken en met nog rigoureuzere maatregelen dreigden bij het eventueel voortzetten van contact pogingen. Om half 10 zondagachtend Godsdienstoefening bestaande in het gezamenlijk bidden van den Kruisweg onder toezicht van een Duitsch… soldaat ! Van de zgn. “Abwehr”, dat is de Partij Politiek in het leger. Het is gelukkig zonnig weer.

 
Een zondag maakt de dingen toch al melancholieker dan ze zijn. Ik ben moe van het staan bij het bidden van den Kruisweg, maar meer nog van het zitten op deze harde banken zonder leuning. He, om een gemakkelijke stoel waarin het geheele lichaam kan uitrusten. Mijn gedachten dwalen naar het vaderland…….   1 juni (zie bijlage)

2 Juni (1942).
Eindelijk zijn ze met de koffer uitreiking begonnen
[5]). Ongeveer 200 per dag, ze worden nauwlettend gevisiteerd. Op zijn vroegst kom ik morgen aan de beurt.   5 Juni (1942). Het is nog 5 Juni geworden eer ik de vurig verlangde koffer kreeg. 3 weken zonder iets meer van je zelf dan in een handtasch gaat ! Maar dat is nog niets in vergelijking met de heeren, die totaal niets bij zich hadden. Als je eens een keer ergens moet logeeren, zonder dat je daar van te vooren op gerekend hebt, gevoel je je al danig onthandt. En dan zit je nog in een comfortable huis, waar ze je met alles kunnen helpen ! De meesten hebben hier 3 weken, lang rondgelopen in hun zelfde kleeren en, erger nog, in hun zelfde ondergoed !! Welk een genot dat uitpakken van al je vertrouwde en hoogst noodzakelijke spullen. Ik heb me dadelijk gemanierd (met behulp van mij eet-kom!) en frisch schoon goed aangetrokken en voel me nu den koning te rijk en weer “meneer” ! Gelukkig heb ik Parsch “De Paaschkring” gekregen, maar helaas geen kerkboek. Sommigen zijn bedacht met etenswaren: boter, thee, harinkjes. En daar profiteren we aan tafel ook van. Wat een traktatie ! Want met het eten wordt het nog steeds schraler. Lohmeyer heeft gelukkig ook een Imitatio gekregen. Gelukkig want van Teyen [6]) is gisteren plotseling

door de gestapo weggehaald. Dat spijt me, want dat was een aardige makker en een prettige tafelgenoot. Jammer, dat die nu juist weg moest. Maar wat zou er met hem aan de hand zijn ? Er is van Duitsche zijde een opgave gevraagd van de namen der artsen onder ons en van hen die aan een chronische ziekte lijden. Er schijnen nu tal van menschen ziek te zijn, waarvan men het vroeger nooit geweten heeft !  

7 Juni (1942).
Ik kom uit de zondag ochtend godsdienst oefening: het lezen van de
 H. Mis door generaal van Munnekrede, geassisteerd door de majoor Lohmeyer. Er viel een zee-officier flauw. Gisteren op het middagappel werd ik plotseling gegrepen door den overste…., die een flauwte kreeg en zich aan zijn buurlieden vastklampte. Nu duurde het appel ook ruim één uur en dat in de brandende zon. Maar dat flauw vallen komt in de laatsten tijd telkens voor, ook bij kortere appels. Van te weinig voeding ? Van zonwarm ? Het zal wel van beide zijn. Er komt ook veel diarree voor, Dat is nooit prettig. Maar hier waar men een heele marsch moet maken om te komen waar men wezen moet, is het dubbel onaangenaam. Vooral des nachts. Neen ziek moet je hier niet worden.  

8 juni (1942). Van den kolonel van Teyen komt het onstellende bericht binnen dat hij nog vóór de afreis naar Holland overleden is. Omtrent de doodsoorzaak tasten wij in het duister. Arme goede makker, is dat het eind van je leven wat moet er in dezen gevoels mensch omgegaan zijn voordat hij deze aarde verlaten heeft. Nu de koffers uit het vaderland aangekomen zijn, loopen bijna alle officieren weder in uniform en verdrijven langzamerhand de baarden, die nolens volens gefokt zijn. Het werd tijd. Het was een weinig verheffend gezicht dat bonte gezelschap in morsige burgerkleren en al die baardige gezichten. Die geen uniform meer hebben zullen een Fransch uniform uitgereikt krijgen ! Allen moeten met het oog op ontsnappingspogingen, uniform dragen. De res officieren krijgen zelfs op hunnen burrows en broeken met groote witte letters Kgf (Kriegsgefangene) gedrukt. omdat deze kleeding niet gemakkelijk genoeg van burgerkleeding te onderscheiden is. Zelfs andere kledingstukken worden van dit afschuwelijke merk voorzien. Mijn mooie pull over moest er ook aan gelooven. De ruimte tussen de barakken en de prikkeldraadafsluiting een soort breede weg, wordt “De Boulevard” genoemd. Hier is het den geheelen dag door een va et vient van belang. En sinds gisteren nog in verhoogde mate, nu de boulevard van Blok II, die tusschen ons kamp en dat der Serven ligt, door de Duitsers afgesloten is. Om elke contact met hen af te snijden. Op de top uren, vooral ’s avonds voor het te kooi gaan, kan het daar zoo druk zijn als op de trottoirs van de Boulevard des Italians in Parijs. Dan zijn bijna alle 2000 officieren op stap ! Het is interessant om dat nu en dan eens van ter zijde gade te slaan. Daar marcheert nu zoonet het gehele corps beroepsofficieren van het Nederlandsche Leger (op 10 mei 1940) aan ons voorbij. Het is opvallend zooveel gebogen ruggen als je ziet. Voor actieve officieren, actieve nog wel. Het geestelijke heeft alle aandacht

 
gehad, maar het lichamelijke is verwaarloosd in ons land, dat openbaart zich zelfs in het leger. En hoe slecht van houding en bouw was het gros maar dienstplichtigen, wanneer ze onder de wapens kwamen. Hier komt de decadentie van eene over beschaving om den hoek gluren, waarin het evenwicht tussen de geestelijke en de lichamelijke opvoeding verbroken was.  

10 juni (1942).
Vannacht was het weer, ik zou bijna zeggen, vinnig koud. Ik lag te rillen onder mijn 2 dekens, maar die zijn er dan ook naar, Geen aasje wol erin. Hoe traag zouden ze toch liggen ? Vanmorgen eindelijk onze distributie bescheiden naar huis verzonden, maar zonder een woord erbij te mogen schrijven. Elke communicatie met Holland is nog verboden. Wel hebben we de brieven uitgereikt gekregen –na censuur natuurlijk- die in onze koffertjes zaten en die achtergehouden waren. We kregen 10 min, om ze te kezen en daarna moesten wij ze weer inleveren. Een korte vreugde ! maar het deed toch goed aan het hart, die eerste klanken uit het vaderland, vol medeleven. Er gaan telkens “geruchten” in het kamp van een spoedige terugkeer naar Holland en zelfs wordt er een datum bij genoemd: 15 Juli. Zij zullen wel geboren zijn uit den wensch naar, uit het beste verlangen, om hier weg te komen en weer terug te keeren naar eigen huis en hof. Maar dat kan ik toch niet aannemen (hoe graag ik het ook zou willen doen) dat ze ons weer zoo spoedig zouden vrij laten.  

11 Juni (1942).
Vandaag zijn de officieren van gezondheid en de militaire apotheek vertrokken. Zij waren in strijd met de bepalingen van de Conventie van Geneve in krijgsgevangenschap weggevoerd. Vier hunner zijn achtergebleven voor onze geneeskundige verzorging. Nu, dat is wel noodig, want het aantal zieken stijgt steeds en op de appels vallen ze “bij bosjes” flauw. Het eten wordt ook steeds minder van kwaliteit en van kwantiteit. We krijgen dagen achter elkaar beschimmeld brood (van 23 mei !). Van de aardappels valt meer dan de helft als onbruikbaar af. Vanmiddag bestond het middagmaal uit ¼ liter aardappelen met een beetje kool er doorheen. Dat is dan de hoofdmaaltijd ! Het is een toer om het kleine beetje dat nu in de gamellen zit, eerlijk te verdelen ! Het is bijna onmogelijk en het geeft dan ook herhaaldelijk aanleiding tot onverkwikkelijke taferelen. Nu de honger
 met zijn bleek gezicht voor de deur staat, ontwaakt het dierlijke in den mensch. En de prikkeldraad stemming, die hier begint te heerschen –zooals in alle kampen, waar krijgsgevangen langer bij elkaar zijn- draagt er niet toe bij om zich bij conflicten te beheerschen. Laat hij, die den bladen ooit mocht lezen, niet oordelen nog minder veroordelen, zoolang hij niet zelf in dergelijke omstandigheden verkeerd heeft en laat hij wel bedenken, dat honger nog iets geheel anders is dan eetlust.

 

 

 

Kwamen de Roode Kruis pakketten uit Holland toch maar ! Het genot, dat het weerzien om zeeveel oude, goede kameraden bracht, begint te luwen. Men raakt uitgepraat als men de geheelen dag bij elkaar zit en niets behoorlijks te doen heeft. Ook valt er behalve de godsdienstige lectuur van Pausch, de Imitatio, kerkboek hier niets te lezen. Wel zwerven er enkele romannetjes rond, die de eigenaars toevallig bij zich hadden, toen ze inegpikt werden, maar daar is bijna niet aan te komen. Van een Duitsch zeeofficier, die ik indertijd op een reis van Belaaren naar Yokohama ontmoette en die in den vorigen oorlog met nog 12 andere zeeofficieren in Portugal gevangen gezeten had, hoorde ik, dat ze elkaar op den langen duur gingen….. haten. Ja, er doen zich eigenaardige psychologische verschijnselen voor bij de bewoners van een krijgsgevangenen kamp. Dat is bekend. Zeker is, dat merk ik al wel, dat het niet gemakkelijk is in deze abnormale samenleving de naastenliefde te beoefenen. Daar behoort een heele massa zelfverloochening toe en dat is nooit gemakkelijk, ras-cynisten, die wij mannen van nature zijn.  

12 Juni (1942).
Vandaag is het 4 weken geleden, dat we ingepikt werden: 4 weken tussen het prikkeldraad met een slechte verpleging en een afschuwelijke behandeling. En nog steeds hebben we niet naar huis mogen schrijven ! Vandaag voor het eerst sinds onze gevangenneming met warm water gewaschen ! We mochten gebruik maken van de douche-inrichting op een kwartiertje loopen hier vandaan. Dat deed deugd.  

13 Juni (1942).
Maar steeds regenachtig weer: ’s ochtends, wanneer de barak schoongemaakt is, is het cantine-lokaal nog niet geopend, weet je niet waar je je bergen moet. Wat een comfort toch ! Vandaag vorken en messen gekregen. Eindelijk kunnen we dus weer eens met een vork eten en kan ik mijn minuscule zakmesje als tafelmes afdanken.

 
De discussies over het al of niet teekenen van “de verklaring” bij een hernieuwd ontslag uit de krijgsgevangenschap (vrijlating op eerenwoord) zijn niet van de lucht. Nu, men heeft er de tijd voor. Maar van een unaniem weigeren in dat geval komt niets, dat merk ik wel, daarvoor is het individualisme van ons Hollanders te sterk ?! En zeker niet nu onze kampleiding ons daarin vrij gelaten heeft. Toch zou dat het eenige zijn, eene massale weigering door het geheele officierskops, dat indruk zou maken, dat iets zou beteekenen in den vrijheidsstrijd van ons volk. Maar daarvoor zijn er te velen, die loeren op de bevrijding, die alles goed vinden, mits zij maar naar huis kunnen [7]). En degenen, die het hardste schreeuwen van “niet teekenen” zijn niet eens altijd de ware broeders. Dat zijn nog eerder de stillen, die niets zeggen. Het standpunt van de meesten is, dat zij in voorkomend geval zullen teekenen op grond van de overweging, dat zij hier niets kunnen doen, wanneer er in het vaderland iets gebeurden gaat –en dat is ook mijn standpunt, het practische, in tegenstelling met het heroïsche. De discussies over deze branden kwestie worden nog geactiveerd door allerlei geruchten over een spoedig vertrek. Inderdaad zou men in sommige dingen daarvoor aanwijzingen kunnen zien. Maar als je die wil zien, Ja, het is wel moeilijk om in deze omstandigheden de zaken koel te beoordelen en zichzelf niets wijs te maken. Er zijn van die –gewilde optimisten- die al zeker zijn, dat we weggaan. En zij slepen gemakkelijk anderen mee. Het verschiet: weg hier, weer thuis is ook te aanlokkelijk.  

Zondagavond 20 Juni (1942).
Een week verder. Die is snel omgegaan. Als de dagen alle op elkaar gelijken gaat de tijd sneller voorbij dan wanneer er veel gebeurt. Vreemd, en toch is het zoo. Na eene periode van regen en koude –het klimaat is afschuwelijk hier- is het nu weer zonnig warm weer. Bij dit buitenleren speelt het weer een nog grooter rol dan bij het thuis-leven, vooral onder deze omstandigheden. Nu kan ik mij begrijpen, dat de natuurvolken zonaanbidders waren.   Zondag avond 21 Juni (1942). Vanmorgen, op het appel, konden we de klokken van Nürnberg hooren luiden. De roepstem Gods. Onze zondagochtend godsdienstoefening werd opgeluisterd door een koor -der onzen- dat het Kyrie, het Sanctus en het Agnus Dei in het Gregoriaansch zong, onder leiding van Dr Walther Boer, die zich daar veel moeite voor gegeven heeft. Het klink heel goed en maakte een’ diepen indruk. Vandaag onzen eersten brief naar huis geschreven ! Een heel evenement, ein
delijk zich weer eens, al is het dan ook maar op schrift, tot onze dierbaren te kunnen wenden. Zij het dan ook met strek ruimtelijke en gedachtelijken beperkingen. We hebben een briefformulier gekregen van 24 regeltjes met de boodschap, dat het op straffe van vernietiging, verboden is tusschen en buiten de regels te schrijven, terwijl het vanzelfsprekend uitgesloten is, dat we onze gedachten en gevoelens den vrijen loop kunnen laten gaan en censuur ! Eerste een blad gemaakt, dat natuurlijk ver over de beschikbare ruimte uitging ! Want in zoo’n eersten brief is heel wat te schrijven ! Ook zakelijke dingen, die zelf voorgaan. Dan zijn 24 regeltjes gauw gevuld. Vooral ook, wanneer elke afkorting verboden is en eveenzoo eene te kleine letter (opdat de heeren van de censuur hunnen oogen niet bederven !). Alles op straffe van vernietiging machteloos gebonden sta je hier tegenover en toch ben je al blij dat je eindelijk hebt kunnen schrijven na ruim 5 weken weggeweest te zijn onder zeer bijzondere omstandigheden. We hebben in dien tijd twee dooden, een door een geweerschot gewonde, een beenbreuk en 3 gevallen van maagperforatie te betreuren gehad. Dank zij de gelukkige omstandigheid, dat er in het Servische hospitaal een uitstekende (Servisch) chirurg aanwezig was, met een eigen, volledig instrumentarium, hebben deze laatste gevallen geen doodelijke gevolgen voor de betrokkenen gehad. 3 Maagperforaties is veel in 5 weken. Ligt het aan de genoten azijn, waarin de bieten in de cantine verstrekt worden ? Je eet hier, wat je krijgen kunt – maar dat kan blijkbaar gevaarlijk zijn. Toen ik gisteren lekker aan het ploeteren was in de waschbarak - lekker, ondanks alle primitiviteit van een modder-bodem, ijskoud water, enz.- viel mij in eens op, hoe mager ik geworden ben: mijn ribben vel over been, het beetje spieren aan armen, dijen en kuiten slap als een vadoek. Waar moet dat heen ? Kwamen toch maar de Rode kruis Pakketten ! Waar blijven die toch ? Ze zijn nu meer dan ooit noodig. “Zie je wel” zeggen de optimisten á contraire, “die worden niet meer gezonden, omdat ze bang zijn in Holland, dat we al lang in Holland terug zijn eer de pakketten hier aankomen” Zoo wordt door hen alles omgebogen tot een aanwijzing voor een spoedig vertrek. Gisteren was er een geweldige hausse in de geruchten daaromtrent. Die komen voor een groot deel uit…. de keuken. Het personeel daar komt dagelijks in aanraking met Duitschers en van den (Duitsche) verplegingsofficieren schijnt nogal eens (iets) los te komen. Dat is nog zoo’n gekke bron niet. Maar, zeggen de realisten, het is wel mogelijk dat we hier binnenkort weggaan –en dit is zelfs aannemelijk, gezien de al te groote primitiviteit van dit kamp- maar weggaan hier is
 
nog niet identiek met terugkeeren naar Holland !

  22 Juni (1942)
Ik las vandaag in Parsch II en zijn uitweiding over Palmzondag “met het ontvangen van den palmtak teekenen wij ons martelaar en belijden”. Nu ben ik martelaar. Ondanks mezelve. Want ik verzet mij nog …. en lijdt daardoor nog meer. Kon ik het kruis, dat mij opgelegd is, maar gewillig dragen. Want dan is immers “Mijn pad zoet en mijn last licht“. Hoe dikwijls heb ik vroeger gepreveld: “Gelukkig zal ik de kruisen op mij nemen, die hij mij zult overzenden”. Maar hoe moeilijk is de toepassing ! Toch heeft die gedachte van Parsch op mij gewerkt als eene lichtstraal in de duisternis. De ontberingen die wij te lijden en te vernederingen, die wij te verduren hebben zijn dikwijls een ware marteling –al is het martelaarschap nog maar klein in vergelijking met dat van zoovele anderen en van dat van Jezus Christus nog in het geheel niet te spreken.   23 Juni (1942). Tot ons lijden hier behoort ook…in niet geringe mate, het geen wij elkaar aandoen –in onze overgevoelige prikkeldraad- stemming, die er, naarmate we langer hier zijn, niet beter op wordt. Hoe anders zou het leven hier kunnen zijn, wanneer we met elkaar leefden als ware broeders, die elkaar liefhebben zooals we als goede Christenen onze naast lief moeten hebben ? Hoe ver zijn we er toch vandaan, dat we onze even naaste liefhebben…. gelijk ons zelven !! Door lichtgeraaktheid, opvliegendheid ontstaan vaak om de kleinste kleinigheden, botsingen, conflikten, die soms zeer hoog oploopen. Maar het wil ook wat zeggen zoo ineens bij elkaar gezet te zijn, dag en nacht, op eene kleine ruimte en daar met te weinig eten, te weinig afleiding en beroofd van alle vrijheid. Welk eene abnormale samenleving ! Daar is een klooster nog een hemel bij ! En zelfs daar komen nog wel eens onaangename wrijvingen tusschen bewoners voor. Ik neem mij dagelijks opnieuw voor vriendelijk en voorkomend, goed te zijn jegens mijne mede-gevangenen, lotgenoten, ook als zij prikkelbaar en opvliegend zijn. Maar gemakkelijk is het niet en ik ben mij bewust, dat ik herhaaldelijk faal, ondanks alle goede voornemens. De bestrijding van het klein-menschelijke is dikwijls moeilijker dan het brengen van een groot offer.  

24 Juni (1942).
Er is een ziekentransport naar Holland in voorbereiding. En het is merkwaardig te zien, hoeveel zieken er in dit (actieve)
 officierskorps zijn, van wie je het nooit geweten hebt. De laatste dagen vooral heerst er eene koortsachtige bedrijvigheid om op “de lijst” te komen. “De lijst”, tooverwoord, bij het noemen waarvan een ieder een oogenblik stil is. Want het opent een heel-begeerd perspectief: terugkeer, terugkeer naar het vaderland, naar huis……. Wie zou daar niet naar verlangen ! Maar om als beroepsofficier nu zóó ziek te zijn, dat men zich voor deze krijgsgevangenschap - geen abnormaal uitvloeischel van ons beroep in oorlogstijd- moet laten zakken, moest toch niet voorkomen.   15.00 De Roode kruispakketten uit Holland zijn in het kamp aangekomen ! We hebben ze op groote vrachtauto’s zien voorbij rijden, honderden pakketten in dezelfde grootte en verpakking, eenheidspakketten dus ! God zij dank ! Het werd tijd !  

25 Juni (1942).
Alles gaat nu langzaam hier. Met het uitdeelen van de R. kruis pakketten is men nog niet begonnen. Morgen zal, als alles goed gaat, met de eerste 7 barakken begonnen worden. Dan zou onze barak dinsdag aan de buurt komen. Geduld dus nog. Maar dat is niet gemakkelijk als men rammelt van den honger. Er zijn al sinds dagen geen lucifers meer in het kamp te krijgen. In mijn barak is er nog één gelukkig eigenaar van deze onmisbare dingen. Als hij een sigaret aansteekt loopt de gehele barak te hoop om vuur te krijgen. We zullen binnenkort nog vuur moeten gaan maken zooals onze voorouders dat deeden. Er is sprake van de overkomst van een aalmoezenier. Moge dat spoedig het geval zijn. Wij hebben nu al in 6 weken geen kerk gezien, laat staan een H. mis daarin bijgewoond. Je begint daarnaar te verlangen ! Vooral onder deze geestdoodende omstandigheden hebt je behoefte aan alles wat je uit het materiële kan opheffen. Wat zal de uitwerking zijn als wij voor het eerst weer de H. Communie ontvangen ? Ik heb zwarte handen en nagels en kan ze niet schoon krijgen, vooral ook, omdat we geen warm water kunnen krijgen. Het komt van… het aardappelschillen ! Dat moeten we zelf doen, zooals we nog steeds alle corveediensten doen moeten. Nu weet ik ook hoe het komt, dat dames uit onze eigen kringen wel eens handen hebben, wie er uit zien, alsof ze niet goed gewaschen zijn ! Eerst schilden alleen cadetten, adelborsten en luitenants. Deze laatsten maakten bezwaren dat niet alle subalterne officieren, dus ook de kapiteins, niet
 meehielpen. Toen werden deze ook aangewezen, maar nu klagen de kapiteins dat de majoors niet meedoen. Intusschen doe ik het maar vrijwillig. Zelfs aardappelschillen heeft eene lichtzijde ! Elken groep zit buiten in een gezellig kringetje, om een groote ton onder een grapje of een liedje ! En het is een tijdverdrijf, dat bovendien nog … nuttig is. Ik eindig voor vandaag. Ik word moe van het zitten op de harde bank zonder leuning. Nu een gemakkelijke stoel ! Een Koninkrijk daarvoor.   26 Juni (1942) zie bijlage 27 Juni (1942). Men is gisteren toch inderdaad kunnen beginnen met de verdeeling van de Roode Kruispakketten. Dat heeft moeite gekost ! Maar vóór de uitgifte moet elk pakket door de Duitschers geopend worden en wordt de inhoud minutieus gecontroleerd – niettegenstaande alle pakketten precies hetzelfde bevatten. Geen wonder, dat de uitgifte langzaam vordert. We zullen blij mogen zijn, wanneer onze barak overmorgen aan de beurt is. En iets van bij-voedig is zoo dringend noodig.  

28 Juni (1942).
Een kwade nacht. Vinnig koud, ik kon niet slapen. Maar er werd niet gesnurkt. Blijkbaar sliepen zelfs de snurkers niet. Zulke koude nachten in dezen tijd van het jaar kennen wij in Holland, met zijn getemperd zee-klimaar, toch niet. Nadat de geruchten over een spoedig vertrek een paar dagen weggezakt waren, steken ze weer het hoofd op: 1 augustus zouden we beslist allen weg zijn. En ik moet zeggen, naar hetgeen ik hoor en zie, is dit niet onwaarschijnlijk. Maar: “weg” is nog niet “naar huis” en dat phantaseert men erbij.   29 Juni (1942). Verjaardag van Prins Bernhard ! Een stille herdenking in de barak, een beetje meer eten dan het beetje, dat we anders krijgen, dat is alles. De waakzaamheid der Duitschers is verscherpt op deze dag en, wat erger is, er zijn elementen onder ons, die niet te vertrouwen zijn.   
 
30 Juni (1942).
Eindelijk, ik heb mijn pakket van het Roode Kruis ontvangen ! Waarlijk een prachtpakket ! Sanovite, boter, lever pastei, smeerkaas, koek, stroop. Een heerlijke aanvulling voor onze karige maaltijden. (het aardappelrantsoen is niets en gisteren tot op 1/3 zeggen één derde, verminderd !) Want dat is de hoofdzaak, al zijn de 10 repen chocolade. De sigaren en
 cigaretten ook niet te versmaden. De koning te rijk ging ik snel mijn schatten door elkaar gegooid in de mooie, groote doos van geribbeld carton waarin zijn netjes verpakt waren, naar mijn barak terug. Successievelijk kwamen ze allen met een stralend gezicht binnen, de bewoners van barak X en er heerschte groote vreugde.  

1 Juli (1942).
Voor de natuurliefhebber valt hier weinig te beleven. Het geweldig uitgestrekt kamp is gelegen op eene kale hoogvlakte waar niets te zien dan houten barakken en wachttorens zoover het oog reikt. Met hier en daar slechts een jong boompje daartusschen, zoo klein en pieterig dat dit het geheel nog troosteloozer maakt dan het reeds is. Men zegt, dat het kamp aan alle zijden, behalve in het Westen, omgeven is door bosschen benoorden en beoosten van ons Kampement zijn deze te zien, vrij hooge dennenbosschen. ’s Morgens vroeg, wanneer nog nagenoeg niemand op is, ga ik dikwijls in den A.D. hoek van ons territorium staan om nog een klein beetje van natuur te kunnen genieten: in de verte een Bosch te aanschouwen in den blauwe ochtendnevel, een enkele vogel te hooren zingen, de zon boven de toppen der boomen te zien rijzen….. Maar dat is ook alles. En verleden toen ik daar zoo stil stond te kijken, werd ik plotseling pijnlijk in den vreedzame bezig heid gestoord door het getif van Himmelstoos –zoo noeen wij een der Duitsche officieren, die de kunst van het “schnauzen” extra goed verstaat. Hij was bij de nabijzijnde wachtbarak verschenen en schold daar nu iedereen die in zijn weg kwam de huid vol. Hij scheen nog blijven den op staat dien morgen. Het was niet om aan te hooren minder dan ooit. Toen hij mij gewaar werd achter het prikkeldraad kreeg ook ik de volle laag: ik stond volgens hem te dicht op de afsluiting en ik niet dadelijk wegging zou “sofort geschossen” werden. “Schiessen Sie nur !” bitste ik, woedend geworden, terug. Maar de blaffende hond was wel wijzer. Hij deed niets, hij zei zelfs niets meer. En met eene zekere satisfactie, na deze afschuwelijke vernedering, ging ik weg. Zoo eindigde een beetje vreedzame natuuraanschouwing in het krijgsgevangenkamp van Nürnberg-Langwasser.  

2 Juli (1942).
Het R. Kruispakket  een ware weldaad ! Bij gebrek aan gesloten opberg-gelegenheid staat het kostbare bezit open en bloot op den plank boven de kribstallen. Gelukkig maar, dat

 
we onder menschen zijn, die elkaar althans op dit gebied vertrouwen kunnen. Hoe verleidelijk is het om nu en dan in de open doos te duiken en een stukje van dit of een mondvol van dat te eten, vooral als je zoo’n hopeloos leeg gevoel in je maag hebt. Dat gebeurt natuurlijk ook wel, maar toch is het zaak zich in dit opzicht geducht te beheerschen ander is alles in een paar dagen op, terwijl de hoeveelheid voeding, die we krijgen, zich nog steeds in dalende lijn bevindt. Er komen nu langzamerhand ook particulieren pakketten in het kamp aan. Die zijn zeker van de durvers in Holland of misschien meer nog de durfsters, die ondanks alle geruchten of mededeelingen, maar vast sturen, … Er zijn ook enkele brieven uit Holland in onze barak uitgereikt. Er schijnen honderden brieven bij de Lagercommandant te liggen, die op censuur wachten. Het zullen er weldra duizenden zijn, wanneer het veel te kleine aantal censoren niet spoedig eene geduchte uitbreiding krijgt. Er zijn dagen, dat er meer dan 2000 brieven binnen komen. Intusschen kijken wij verlangend uit naar bericht uit het vaderland. Na den brief in den nagezonden koffer hebben we niets meer gehoord uit Holland. Voor sommigen huisvaders, zakenmenschen, is dat heel erg. Er zijn er die hieronder gebukt gaan en dat is begrijpelijk. Hoe verschillend wordt overigens het lot gedragen, dat ons hier opgelegd is. Sommigen loopen met hangend hoofd en starenden blik langs den weg, anderen daarentegen trots brengen trotsch en fier met opgeheven hoofd hun offer en met iets in de oogen van: ze zullen mij er niet onder krijgen. En het

is volstrekt niet zoo, dat de eersten huisvaders met veel kinderen zijn en de laatsten losloopende jongemenschen ! Lang niet. Er zijn er onder de eersten, die in het geheel niet klagen, onder de laatste en in het algemeen onder hen, die het best in Holland gemist kunnen worden, die wel klagen niets anders doen. Dit is toch klaarblijkelijk eene kwestie van karakter van innerlijken aanleg –die zich in deze buitengewone omstandigheden nog accentueert.  

3 Juli (1942).
Generaal Carstens
[8]) met ongeveer 30 officieren, waaronder een aalmoezenier en een veldprediker [9])zijn vandaag aangekomen. Een heele gebeurtenis in het eentonige leven van elken dag. Een stukje Holland brachten zij mede. Gretig snoven we de Hollandsche lucht, die nog in hun kleeren zat op. Het zijn officieren, die zich wegens
 
ziekte of andere redenen niet konden melden op 15 mei en ook een aantal officieren, die wegens onmisbaarheid (volgens de Duitschers dan) toen niet ingepikt zijn. Dien laatsten, waaronder de generaal Carstens, hebben zich daarna vrijwillig gemeld, omdat zij het lot van hun kameraden wilden deelen. Wij hadden hier niet anders verwacht. Maar het doet toch goed te ervaren dat onze verwachting niet beschaamd is en dat hun kameraadschap, hun solidariteitsgevoel groot genoeg is gebleken om dit offer te brengen. Van de vele geruchten, die over Holland de ronde gedaan hebben blijft niets over.  

Zondag 5 Juli (1942).
Na bijna 8 weken voor het eerst weer eene H. Mis bijgewoond en de H. Communie ontvangen. De H. Eucharistie wordt het Sacrament der Liefde genoemd. Ik heb dit vanmorgen meer dan ooit aan den lijve ondervonden. Komt het doordat alles wat wij hier ondervinden en ondergaan juist het tegendeel van liefde is ? Een feit is, dat ik bij het nuttigen van het Sacrament nog nimmer zóó diep geroerd geweest ben als heden morgen ervaren heb, dat iets wonderlijk goeds en troostrijks in mijn binnenste nederdaalde…… Dit was geen zinsbegoocheling, die uit mezelve kwam. Dit kwam twijfelloos van buiten tot me.  

6 Juli (1942).
Ik heb vanmiddag een uurtje gewandeld (op den “boulevard” dan !) met den aalmoezenier, majoor van den Made
[10]). Het is een echte stoere Brabander, die met zijn beide beenen op den grond staat en wars is van alle gefemel en sentimenteele godsdienstigheid. Hij heeft een mooie positie in Holland opgegeven en is vrijwillig hierheen gekomen en stelt zich veel voor van het werk, dat hij in ons midden verrichten kan. Ik geloof het is the right man on the right place. Hij zal hier veel goeds kunnen doen. Ook missiewerk ! Schotanus [11]) kreeg vandaag door eene oude krant, die in een andermans pakket als pakmiddel gebruikt was, kennis van het overlijden van zijn vader. La Haux werd door een der kameraden, die uit Holland gekomen zijn, gecondoleerd met het overlijden van zijn (eenige) zoon, zonder dat hem daar iets van bekend was, Dat zijn zoo van die navrante dingen uit de tragiek van ons leven hier. Het Hollandsche intellect begint zich baan te breken, ondanks ons somber lot hier –of juist daardoor
 
misschien. Er worden plannen gemaakt voor het stichten van eene bibliotheek. Hier in deze geestelijke woestijn, waar zelfs eene krant ontbreekt, eene bibliotheek vormen ? Het lijk me een phantastich plan. De pogingen tot het organiseren van cursussen op verschillend gebied schijnen met …aren bekroond te worden. Voor de meest uiteenloopende vakken heeft men hier bevoegde leerkrachten gevonden: talen (zelfs Spaansch, Russisch, ook Latijn), wiskunde, rechten, architectuur, archeologie, ens. Ens. Welk ander officierskorps ter wereld zou zooveel intellect kunnen opbrengen ? Maar de Ned. officier in het algemeen  heeft zich meestal niet uitsluitend tot zijn vakstudie beperkt. Hij was soms zelf meer geleerde dan vechtersbaas ! Gisteren na de H. Mis en de H. Communie heb ik geen gelegenheid gehad mij te bezinnen over hetgeen in mijn innerlijk leven geschied was. Het leven in deze mierenhoop 2000 menschen op een heel klein plekje grond binnen het prikkeldraad is daarvoor te woelig. Net als de mieren botsen wij voortdurend tegen elkaar op. Er is geen enkele gelegenheid, waar men eens alleen kan zijn. Maar gisterenavond in bed, toen de lichten gedoofd en de stilte ingetreden was, kwam het over mij: openbaarde Christus zich in mij. En ik gevoelde mij een ander mensch dan in al dien tijd hier het geval geweest was. Voor het eerst heb ik toen gebeden voor mijn bevrijding. En in het bijzonder tot de Heilige moeder Gods, tot Maria. Dit was de 2 ! maal, sedert mijne gevangenneming, dat ik mij in het bijzonder tot Haar en door Haar aangetrokken gevoelde. Of dat zij tot mij kwam.  

7 Juli (1942).
In Rusland schijnen de Duitschers een offensief op groote schaal ontketend te hebben. Sinds eenige dagen zien wij in de verte trein na trein met oorlogsmaterieel en troepen voorbij rijden. Wat zal het opleveren en zal het van beslissende beteekenis voor den afloop van den oorlog zijn ? Uit den luidspreker, die op den hoek van de boulevard is opgesteld, schallen om de daverende mars-berichten tegen. Maar we hebben geleerd sceptisch te staan tegenover al dien tam-tam.

Vanmiddag zijn de zieken, de NSB-ers, de onmisbaren ? en nog eenige vraagtekens, te zamen ± 200 officieren vertrokken. Ook de 4 ouderen dan ik [12]) , zoodat ik thans de oudste in jaren van het geheele kamp ben. Het was eene emotievolle een evenement van beteekenis in ons eentoonige kampleven zooveel officieren te zien wegtrekken, terug naar het vaderland……  

9 Juli (1942).
Er beginnen langzamerhand steeds meer levensmiddelenpakketten uit Holland aan te komen. Gelukkig, want het gaat met de voeding nog steeds bergaf. De aardappels worden hoe langer hoe slechter. Meer dan de helft van het rantsoen valt af bij het schillen, ook al wordt nog zoo zuinig (door ons) geschild. En er komt niets voor in de plaats. Het aantal zieken vermeerdert onrustbarend, zou het diepste punt van onze ellende nog niet bereikt zijn ? Zoo kan het toch niet doorgaan.  

12 Juli (1942).
Vandaag een briefkaart formulier gekregen. Voor 7 regeltjes, meer niet. En ik had graag een lange brief geschreven ! Een brief of zelfs maar een bericht uit Holland heb ik nog steeds niet ontvangen. En ik ben nu al 2 maanden hier ! Vanmorgen had er eene heftige woordenwisseling plaats tusschen een majoor en een kapitein. Uit een onbeduidend vergrijp tegen de ondergeschiktheid laaide in geen tijd een hoogst onverkwikkelijke ruzie op. Ja, den discipline, die toch gehandhaafd moet worden, maakt den omgang niet gemakkelijker. Tal conflicten als in onze samenleving bestaat daar niet. Natuurlijk doen de meerderen in rang toch al heel wat water in hun wijn onder deze buitengewone omstandigheden. Maar er zijn grenzen. Er waren er in den aanvang en niet alleen onder de jongeren, die van meening waren, dat zij aan geen ondergeschiktheid tegenover hun meerderen in rang gebonden waren. Gelijke monniken, gelijke
 kappen, beweerden zij. Maar op dien voet is eene samenleving van bijna 2000 beroeps militairen van admiraal tot adelborst en van generaal tot cadet (vooral op zulk eene kleine ruimte) niet mogelijk –afgezien nog van het feit, dat de krijgsplicht volgens de bestaande wetten en bepalingen moet gehandhaafd blijven. Maar gemakkelijk is dat niet onder deze abnormale omstandigheden, ook al stel men zijne eischen niet hooger dan strikt noodzakelijk is.  

13 Juli (1942)
Il pleure dans mon caeur, comme il pleut sur en ville –het regent, regent een trieste dag. En ik heb gisterenavond mijn wasch in het water gezet om die vandaag te “doen”! Dat moet nu toch wel gebeuren. Maar hoe krijg ik ze droog ?! Pericelen van een Krijgsgevangene, een oud-kolonel van in de 60 !  

14 Juli (1942).
Een volzomer dag. Zon, blauwe lucht, warmte. Op een stukje gras tusschen de barakketen lig ik te zonnebaden. Dat doet deugd. Ik denk terug aan den tijd, dat ik, na een heerlijk verfrisschend zeebad, lag te baden in de zon aan het strand te Scheveningen, met het wijde uitzicht op de zee voor me. Welk een verschil !
En toch, de zon en de blauwe lucht zijn dezelfde Maar overigens ! Die vreselijke omgeving hier en dat gevoel van opgesloten te zijn, wie weet voor hoe lang. Verheug je in het geen je hebt is altijd de leuze van mijn leven geweest. En ik heb die zelfs aan anderen voorgehouden, die alleen maar keken naar wat ze niet hadden en het goede wat hun deel was als vanzelfsprekend beschouwden. Ja ik verheug me ook in die zon, in dien blauwen hemel. Maar het lukt mij toch niet dat ten volle te genieten, mij vrij te maken van de beklemming der ellendigen bijgedachten. Niet meer denken…… Doe ik dat maar. Kom, verheug je in het geen je hebt, klinkt andermaal in mijn binnenste… men de toepassing van dat mooie, goede adagium is toch wel heel erg moeilijk hier.

 
Dat komt ook door dat voortdurend op en neer van de geruchten. Dan een bijna volslagen zekerheid, dat we spoedig naar het vaderland zullen terugkeren, dan een niet te loochenen waarschijnlijkheid van het tegendeel. Dat is zenuwslopend. Want zoo ben je in de hoogste regionen van vreugde of een volgend oogenblik loop je tegen een kameraad aan, die je op goede gronden weet te vertellen, dat we wel alle hoop kunnen laten varen. Je gelooft zoo graag en zoo gemakkelijk wat je ziels-graag wil. Dat gebeuren zal. Maar ik wil mij voortaan niet meer zoo laten meeslepen……..  

15 Juli (1942)
14.00
Het is 2 uur in den middag. In de barak slaapt alles of is naar buiten, in de zon. Een ongewone stilte. Geen menschen, die loopen of praten om me heen. Ik kan dus ernstig schrijven, wat anders niet mogelijk is. Ik kijk eens rond is dit mijne woning, mijn verblijf, mijn onderdak of hoe moet ik het noemen ? Een vervelooze planken vloer, die rijkelijk de sporen draagt van een drukke bewoning; donkerbruin-gebeitste kale houten wanden met kleine, ongegordijnde vensters erin; een lage eveneens donkerbruin-gebeitste open dakstoel, waar in twee rijen luchtkokers doorheen steken, sommigen slordig dichtgestopt met papier, van wege het inwateren. Vóór de vensters en midden in ongeverfde houten tafels, met dito banken, wat als op eene Hollandsche soldatenkamer, maar niet zoo zindelijk gehouden, wegens volslagen gebrek aan schoon maakgereedschap. Tusschen de vensters hooge ijzeren kribstellen, 3 verdiepingen hoog men zegt, afkomstig uit de Maginot liniedicht op elkaar geplaatst met slechts een nauw gangetje tusschen de stellen- heel nauw, omdat het groot aantal bewoners 75 geen grootere ruimte toelaat. Elke krib met een witblauw-geruite bedzak-overtrek en dito hoofdkussen overtrek. Boven de kribstellen, lamp den wand, lange kleurlooze planken, waar van alles en nog wat op ligt wegens gemis aan een betere opbergruimte. Dat is ons verblijf voor dag en nacht. Met z’n zeventigen. Het is er warm nu. Want we zijn midden in den zomer en de zon brandt op de houten wanden en het dak. Maar hoe zal dat van den winter zijn ? De barakken staan alle op neuten, zoodat de koude

 
van alle kanten, ook van onderen, door de dunne planken heen kan dringen. Ik moet er niet aan denken en maar hopen, dat wij tenminste dáárvoor gespaard blijven. Dat zou te erg zijn. Ik ga eens lekker baden Klets, daar klapt een der beide barak-deuren dicht, die op primitieve doch vernuftige wijze zelfsluitend gemaakt zijn. Een cadet, medebewoner komt naar mij toe en meldt “allen in de barakken en voor de kribben is gecommandeerd  uitgegeven, kolonel”. Hij heeft nauwelijks gesproken of de barak-bewoners komen in drommen binnen. Wat is er aan de hand ? Ik weet het niet, maar ik weet wel, dat het verder totaal onmogelijk is mijne gedachten op rustig op papier te zetten.  

17 Juli (1942).
Er schijnt gisteren onverwacht een Duitsch generaal In het kamp verschenen te zijn. Gevolg, als altijd bij dergelijke gelegenheden: alles wat Duitsche uniformen aan heeft, zit in draf en niet zuinig ook. Wij hebben meer dan een uur in de heete, propvolle barak gezeten. Maar van een Duitsche generaal hebben we niets gemerkt.                   (onderstaand deel van 22 juli is blijven staan) en pakjes zal krijgen net als de anderen, nu ik mijn evenwicht hervonden heb in het manmoedig aanvaarden van mijn lot ? En nu ook de voedselvoorziening blijkbaar haar diepste punt voorbij is:  

 
       

17 Juli (1942).
Dit zou volgens de geruchten de dag zijn, dat een ploeg van ± 400 man naar het vaderland zou terugkeeren – geruchten, die vooral in de keuken van Blok I, maar ten deele ook hun oorsprong vonden bij de Duitschers zelf. Doch niets daarvan. In tegendeel: gisteren zijn ze begonnen met de keuring van een 2e ploeg zieken. Maar het een sluit het andere niet uit, zeiden de optimisten door dik en dun. Ik geloof nu langzamerhand niets meer van al die vermeende aanwijzingen voor een spoedig vertrek. Althans voor een vertrek naar Holland,. Ik heb mij ingesteld op een langdurig verblijf in krijgsgevangenschap en luister niet meer naar al dat gepraat over vertrekken of niet-vertrekken. “Neem uw kruis op Uwe schouders en volg mij “. Las ik gisteren in mijn kerkboek. En die woorden, zoo dikwijls gedachteloos gelezen, drongen plotseling als een lichtstraal tot mij door. Neem je kruis, dat je opgelegd is, manmoedig op je –dat is toch een heel wat kordater en ook waardiger houding dan voortdurend te zitten uitkijken of er misschien niet aan te ontkomen is.   22 Juli (1942). Hoerah ! Eindelijk, eindelijk brieven uit Holland en een pakje ! Welk een gelukkige dag na zooveel troostelooze dagen ! Danken wil ik daarvoor, danken ! Maar niemand is er hier, die ik ervoor danken kan. Ik kan alleen God danken…… Zou het diepte-punt, het diepste punt in mijn leven hier, nu achter den rug zijn ? Nu ik brieven en pakjes zal krijgen net als de anderen, nu ik mijn evenwicht hervonden heb in het manmoedig aanvaarden van mijn lot ? EN nu ook de voedsel voorziening blijkbaar haar diepste punt voorbij is:

 
sinds gisteren krijgen we aardapelen van de nieuwe oogst. Dat beteekent betere en meer aardappelen. Want ¾ van ons rantsoen viel aan slechte weg.  

23 Juli (1942).
De cursussen in talen, wiskunde, economie, enz. hebben een aanvang genomen. Ik volg die in Muziek-leer onder Walther Boer (een volkomen bevoegd docent alzoo), in Oudheidkunden onder Bellen
[13]) (een archeoloog van naam in ons land), in Geschiedenis der Architectuur onder den kapitein der Genie Lohmeijer. En ook in Latijn onder mijn oude sobat Wim Rijkens –een beetje grammatica en veel vertaling van Latijnsche spreuken en gezegden. Hij is zoo enthousiast bij het geven van zijn “college”, dat het herhaalde malen voorkomt, dat hij dermate zijn stem verheft, dat de docent in de aangrenzende “collegezaal” (de barak is door een houten schot in tweeën verdeeld) hem beleeft laat verzoeken zich een beetje te matigen, daar het anders voor hem ondoenlijk is zijn college te geven ! Ook worden er zeer interessante voordrachten gehouden. Zoo bijvoorbeeld van den Schout bij nacht Doorman over zijn exploratie-tocht op Nieuw-Guinea. Eenvoudig en zonder veel ophef vertelt hij over dingen, die toch waarachtig niet voor de poes zijn. Holland op zijn best. Met de stichting van een bibliotheek wil het nog niet vlotten, hoezeer de majoor Hutting [14]) daar ook zijn best voor doet. Zoo nu en dan krijgt hij wel enkele boeken uit Nürnberg, maar wat betekent dat nu op eene bevolking van ± 1800 officieren. De Duitschers schijnen ook weinig mee te werken en hebben het stichten van een fonds á 20.000 mark afgeraden. –waarin velen eene aanwijzing zien, dat we hier weggaan. Wel komen er steeds meer boeken in omloop, nu er geregeld pakketten uit Holland aankomen. Ik Heb “De Peelwerken” van Coolen te pakken kunnen krijgen. Ik houd van Coolen en geniet ook van dit boek van hem. Hier geen eindeloze psychologische uitspinnerij, maar een forsch verhaal van stoere eenvoudige, ja, primitieve menschen, met hunnen verbondenheit aan den grond, waarop zij leven.
 
Daarnaast heb ik ook nog beslag kunnen leggen op “Twee miljard jaren geschiedenis van de aardkorst en haar bewoners”, een heel dikke bijbel, alleen voedsel voor den geest natuurlijk. Maar buitengewoon interessant ! Buitengewoon ! Deze tak van wetenschap heeft sedert mijn HBS- jaren buiten mijn gezichtskring gelegen. Het is verbluffend welke vorderingen in die 48 jaren op dit gebied gemaakt zijn. Toendertijd was men op grond van berekeningen tot een leeftijd van de zon gekomen van 18 miljoen jaren en men vond dit toen al welletjes. Hier spreekt men reeds over een ouderdom der aarde van minstens 2 miljard jaren ! Terwijl de zon dan natuurlijk nog veel ouder is. Ons gewone begrip “tijd”is hierbij niet meer toereikend. Daarmede zijn die eeuwigheids waarden niet meer te meten. En hoe kwam die zon daar dan, zooveel miljard jaren geleden ?  En die groote sterren, die nog duizenden malen grooter zijn dan onze zon ? Als we dieper doordenken komen we tal raadselen, die het menschelijk verstand wel nummer zal oplossen. En het brengt ons als het ware van zelf tot het aannemen van een schepping van het Heelal door een God, die van eeuwigheid was en tot in eeuwigheid zijn zal.   24 Juli (1942). Een paar afschuwelijke regen- en koude dagen hebben we gelukkig achter den rug. Nu schijnt de zon Goddank weer. On renait á la vie. Vanmorgen gebotaniseerd met den majoor Mallinkrodt [15]). Ongeloofelijk wat een massa verschillende soorten planten er staan op de smalle strook gras tusschen den boulevard en de prikkeldraadafsluiting. En doordat de bodem bijzonder kalkrijk is, hebben we hier eene geheel andere planten associatie dan ergens in Holland te vinden is, met verscheidenen soorten, die bij ons totaal niet voorkomen. Zoo is er, zelfs op dit gebied, nog iets te leeren in een gevangenenkamp. Van vogels heb ik, behalve gewoone musschen en een enkele keer een grasmusch, nog niet veel bespeurd hier. Alleen  komt elken avond tegen zonsopgang van noordoost naar zuidwest een sperwer over. Men kan zijn horloge er bijna op gelijk zetten.  

26 Juli (1942).
Zondagochtend. Dit is altijd een geliefkoosde morgen geweest om in mijn dagboek te schrijven. Ik zit hier voor den gesloten zijkant van de barak. Het is uitzonderlijk rustig, De klank der klokken van Nürnberg, dat recht vooruit heel in de verte voor mij ligt, dringt tot mij door en verhoogt in mij het zondagsche gevoel, de vredige zondagsochtend stemming. Maar die toch vooral gewekt door het in de vroegte bijwonen van de H. Mis en het naderen tot de H. Tafel. Ik tuur in de richting waarin het vaderland ligt, daarginds ver, heel ver achter de bosschen die schuin recht voor mij liggen. En mijn geest wiekt daarheen en toeft in het dierbare land en bij allen, die mij lief zijn…… Als ik een dichter ware zou ik nu een lied kunnen dichten, Maar ik kom niet verder dan de regel: het lied van een banneling……   Zou dit de laatste zondag zijn, dat we hier in dit kamp zitten ? Nu zijn de aanwijzingen toch onmiskenbaar van dien aard, dat het menschelijker wijze gesproken zeker is, dat we van de week weg gaan. Weggaan men zegt voor een deel naar een ander kamp, voor een deel naar Holland terug. Maar dit laatste is naar mijne overtuiging weer een product van de verhitte verbeelding van de door een schier zinneloos verlangen naar de bevrijding bezetenen. Er zijn er zelfs, die gelooven dat we allen naar Holland terugkeeren ! Sinds 14 Juli hebben die verhalen Goddank geen vat meer op me. Maar in één ding durf ik mij toch wel verheugen: we zullen spoedig hier vandaan gaan en dan de winter in dit erbarmelijke kamp niet meer doorbrengen. Dat schrikbeeld is van de baan.

 
De spanning in het kamp stijgt steeds hooger, tot eene tot nog toe ongekende hoogte: officieel is bekend gemaakt, dat we a.s. zaterdag vertrekken. Naar een ander kamp, is er bij gezegd. Maar de meesten gelooven, gelooven vast, dat dit maar camouflage is: we gaan naar huis, allen !  

31 Juli (1942).
De laatste avond in dit kamp. Morgen vertrekken we Waarheen ?! Ik zit, voor de laatste maal, nog eens in de kantine voor het raam, dat uitzicht geeft op de boulevard, waar ik zoo menigmaal gezeten heb om deze dagboek bladen aan te houden. Alzoo is deze periode van 2 en een halve maand in het Krijgsgevangenenkamp Nürnberg-Langwasser voorbij. Het is de afschuwelijkste tijd geweest, die ik ooit gekend heb. Wat ook komen, niets kan erger zijn dan dit. Het is een mooie zomeravond. Ik ga nog eens kijken naar den zonsondergang, die hier zoo prachtig kan zijn. En dan naar bed, voor de laatste maal in barak X, in de krib, 2 hoog. Morgen om 5 uur reveille en dan weg, weg van hier, van dit verfoeilijke oord. Een paar vermoeiende, maar zeker ook interessante dagen, staan vóór mij.   Station Ratibor Ober-Schlesien

3 augustus (1942)
8.00
Ik zit in de trein, op weg naar het nieuwe kamp. Welk en waar weten we nog steeds niet. Zaterdag 1 augustus om 13.30 zijn we uit Nürnberg vertrokken. We zijn dus al bijna 2x 24 uren onderweg. Landschappelijk eene mooie reis, vooral de Sachsische Sweiz in het Reuzengebergte, maar ook het Fichtelgebergte in het begin. Interessant ook, door Duitschland in vollen oorlog. Geriefelijk minder: van waschgelegenheid geen sprake; van water moeten we ons voorzien op de enkele stations waar het verstrekt wordt en anders zelf halen bij den locomotief, sleeping cars zijn er
natuurlijk niet, maar wat erger is, er is ook geen electrisch licht. Doch in vergelijking met de reis Breda-Nürnberg is dit bijna een pleizierreis te noemen. Tocht met onbekende bestemming. En we weten zelfs nog niet eens op welken dag (we rekenen met dagen) we op onze bestemming zullen aankomen. Na ons vertrek verleden zaterdag keken we nauwlettend uit in welke richting de trein zich bewoog. Na veel gekronkel in het begin leek de algemeene richting vrijwel noord te zijn, met een beetje goeden wil zelfs iets noord-west, ongeveer richting Holland dus. De optimisten to the bitter end begonnen te stralen. Zoo gingen wij den nacht in. Toen het dag werd, was alle twijfel opgeheven: we voeren gedecideerd in Oostelijke richting en kwamen langs Plauen, Chemnitz op

2 augustus omstreeks 10 uur aan het station Dresden- Friedrichshof aan. Hier kregen we worst en warme pap, verder werd een heel brood + ½ blik leverpastei per hoofd uitgereikt, een verstrekking voor 3 dagen. Zouden we dan nog 3 dagen onderweg moeten zijn ? Des namiddags in Görlitz mochten we eindelijk onze beenen eens uitslaan, in 2 dagen lang niet uit den coupé geweest te zijn en kregen daar aan tafels weer een soort…. pap natuurlijk. Van morgen hebben bijna allen last van dikke voeten en enkels. Hoe moet dat gaan als we nog 3 dagen onderweg zijn ? Gelukkig is het mooi zomerweer, zon en toch niet te warm. We zien het landschap op zijn mooist. Daar kunnen de ……. Officieren, cadets, adelborsten niet over meepraten. Die arme kerels zitten notabene in gesloten goederenwagons ! Het is meer dan erg en ergerlijk ! Ze krijgen nu gelegenheid om zich te waschen. Maar dat duurt lang: twee kraantjes voor 1400 man ! We staan nu al 2 uur hier en ze hebben nog lang niet alleen een beurt gehad.   Van Oflag XIII B Nürnberg-Langwasser hebben we dus nu voor goed afscheid genomen. Een ellendig stukje van mijn leven ligt daar, tusschen het prikkeldraad. Onvergetelijk –maar niet in den zin als dit woord meestal gebruikt wordt. Nadat wij van uit ons kamp in de ons van de eerste dagen bekende “Speelweide”gebracht

 
waren, werd onze bagage geregistreerd en wij zelven aan den lijve gefouilleerd, alsof we niet naar een ander kamp gingen maar naar huis ! Dat duurde eindeloos en in dien tusschentijd heb ik nog de veine gehad een vogel te ontdekken die ik nog niet kende: de hop. Eerst een, later in het geheel 5 exemplaren, die in de vlucht zwenkten als kieviten- een der veldkenmerken. En heel evenement voor een vogelliefhebber, die langzamerhand al 167 soorten in de natuur heeft leeren kennen.    10.45 Nog steeds staan we stil aan het station Ratibor. Het wordt merkbaar, dat we het etappe-gebied naderen van het strijdende Duitsche leger in Rusland. Telkens passeren militaire treinen en zoo even ook een lange Italiaansche hospitaal trein. Opgesloten in onze coupé kruipen de uren voorbij. Niemand zegt meer wat. Ik grijp nog maar eens naar mijn dagboek, al ontbreekt de ware inspiratie. Ik lees de bladen, die ik in Langwasser geschreven heb, nog eens door. Goddank dat alles behoort nu voor goed tot het verleden. Nog ééne beleving van onze reis hierheen schiet mij te binnen, die waard is opgetekend te worden. Nabij het station Nürnberg-Märzfeld zagen wij het immense Partijdag stadion liggen, dat in aanbouw is en dat …. 2 milioen menschen moet kunnen bevatten. Maar het werk ligt stil, terwijl het nog niet half af is. En het zal, naar mijne vaste overtuiging, ook nimmer afgebouwd worden. Zullen deze geweldige fragmenten van muren, trappen, tribunes en torens nog tijden, wellicht eeuwen lang een getuigenis blijven van de eenmaal hooge te hooge aspiraties van het Duitsche Nationaal Socialisme ?   13.00 We rijden gelukkig weer. Voor zoo lang als het duurt. Want om de haverklap staan we stil. Zoo even zag ik twee reeën grazen en een ree kalf grazen vlak in de nabijheid van de spoorbaan. Reeën heb ik zoo waar ook twee keer waargenomen van achter het prikkeldraad van het kamp in Nürnberg. Die moeten blijkbaar al grazende van uit de naast bijgelegen bosschen in het uitgestrekte kampement verzeild geraakt zijn zonder opgeschrikt te worden. Ik heb mijn ogen uitgekeken naar deze mooie beesten een stukje wilde natuur en hield mijn hart vast, dat ze nergens in het prikkeldraad terecht kwamen, toen ze opgejaagd werden, Maar dat liep wonderlijk goed af.
 
  Ook is er een keer een haas terecht gekomen binnen de prikkeldraadafsluiting van ons kamp. Hoe, dat mag Joost weten. Het heele kamp zat er tenslotte achteraan, want zulk een boutje ware welkom geweest ! Maar tevergeefs natuurlijk, Lampe was ons te vlug af, Niettemin een verfrisschen intermezzo in ons kampleven.


 
4 augustus (1942)
22.00 Wat eene reis gisteren ! Als we alles bij elkaar 3 uren gereden hebben is het veel ! We hadden om 16.00 in Tarnow moeten zijn en daar zou ons een warm maal (dat is soep, anders niets, dat weten we nu wel) wachten was er gezegd, In plaats daarvan reden wij er vanmorgen om 7.00 zonder stil te staan voorbij. Nu hebben we gisteren den geheelen dag niets warms gehad en geleefd op brood en leverpastei, telkens maar weer hetzelfde. Wij zitten op het ogenblik vermoedelijk in het vroegere Polen en rijden in de richting Krakau- Lemberg. Dat kunnen we opmaken uit de opschriften op de borden aan de stations en langs den weg. Over een kaart of atlas beschikken we niet (daarvan heeft men ons, met het oog op ontsnappingspogingen van het begin af aan reeds zorgvuldig ontdaan) en onze aardrijkskundige kennis begint ons hier in deze verre landen in den steek te laten. Zoo zonder kaart staat ons de situatie allerminst helder voor oogen. We zijn van Nürnberg uit blijkbaar noordelijk om het oude Bohemen heengereden; geen kleine omweg zou men zoo zeggen, Ik begin hard naar het einde van deze reis te verlangen. We zijn nu al bijna 4x 24 uren onderweg en nog niet uit de kleeren geweest. Kleeren, schoeisel, ons verder hebben en houden, alles, ja ook het lichaam, begint te vervuilen. Ik wordt vies van mezelf. Allen -ik dus ook- lijden aan gezwollen voeten en beenen, “stalbeenen: Oedeem zouden we bij de paarden zeggen. Degenen, die schoenen of laarzen uitgetrokken hebben, krijgen ze niet meer aan. Ik heb vannacht op den grond geslapen dat doen we om beurten wagens gebrek aan plaats. Ik dacht dat dat heel erg zou zijn, maar het viel mee. Wat zal ik blij zijn, wanneer we weer een bed hebben om op te slapen en een ruimte waarin we ons bewegen kunnen. Vanmiddag 16.00 waren we aan het station Jaroslaw en mochten we eindelijk eens uit de wagen en konden we ons aan een kraantje op het stations emplacement

 
waschen. Wat een weelde ! Daarna soep met kors en gort erin. Een goede dag ! Maar het was 21.00 eer we vertrokken. O, dat uren stilstaan en stilzitten in een kleine ruimte……. En nu gaan wij den nacht weer in, de 5de van deze reis.   5 augustus (1942) 11.00 Vannacht passeerden we om half 1 Lemberg, volgens zeggen van degenen, die niet sliepen op dat oogenblik [16]). Van 6.00 – 9.00 stonden we stil aan het station Sombor [17]). Doch geen water om ons te waschen. Maar nu zal de reis toch wel niet lang meer duren ze zullen ons toch niet in Rusland deponeren ? Het landschap is iets interessanter geworden. Heuvels en hoogten met daartusschen drassige weilanden en veel gescheurd grasland: zeker voor den “productie-slag” (maar wat een armetierige producten, naar onze begrippen !) parmantig stapt er de….. uiver rond. In één uur heb ik hier meer ooievaars gezien, dan in Holland in een ganschen zomer. Van morgen, bij het krieken van den dag, nog een buitenkansje gehad zag ik op een der telegraafdraden langs den weg in al zijn pracht en praal een hop zitten. Gelukkig kroop zoals gewoonlijk de baan lans de weg, zoodat ik den mooien vogel op mijn gemak heb kunnen bewonderen. Hoe lang moet deze reis nog duren ? Nu staan we weer ruim een uur stil, midden op den weg. Zouden wij er vandaag nog komen ? Onze locomotief schijnt er ook genoeg van te krijgen, althans aan het einde van zijn kunnen te geraken: telkens houdt het er om of hij de top van een hoogte haalt. Maar het is ook een kronkelend secundair baantje. Een lange trein, de hellingen vrij aanzienlijk en de locomotief zal ook al wel zoo bet niet meer zijn. Wat een gesukkel. En de mondkost begint op te geraken, drinken hebben we sinds gisteren niet meer gehad.   Station Stryj 17.00 Na wat gerangeerd te hebben is onze trein gezet
 
tegenover een klein weiland, dat langs de spoorbaan gelegen is. Daar mochten we eindelijk uit onze kooi en werd ons eene soep van meel, groenten en macaroni verstrekt, die, wel een wonder, uitstekend smaakte. We konden er onze bekomst van eten, we konden onze beenen weer eens uitslaan, de zon scheen vroolijk aan een blauwe hemel- zoo kwam er een poosje weer eens wat tierigheid in ons, na al dat dagenlange gehang in den trein. En men zegt, dat we over 2 uur het einddoel der reis bereikt zullen hebben ?!   Stanislau

7 Augustus 1942.
Neen, we hebben nog eene nacht in den trein moeten doorbrengen en eerst gisteren 5.00 zijn wij uitgeladen, na bijna 5 dagen en 5 nachten in den trein doorgebracht te hebben. We waren aan het einde van ons geestelijk en lichamelijk weerstandsvermogen. Na dat schier eindelooze “gereis” -reizen kon met het niet noemen interesseerse ons nog nauwelijks, waar we uitgestapt waren en wat dus het nog altijd geheim gehouden einddoel onzer reis was. Bij geruchte drong het tot ons door, dat het Stanislau was. Van het stations emplacement zijn we met al ons hebben en houden moeizaam naar deze groote, vroege-Oostenrijksche, kazerne gemarcheerd. Overal waren de kenteekenen van gevoerden strijd te bespeuren. Van den oorlog 1914-’18 nog, maar vooral ook van deze oolog –Stanislau was het laatste refuge der Poolsche regeering met Hnygli Raytz –en laatstelijk van den strijd tusschen Duitschers en Russen. Een troosteloos geheel, waardoor wij in de schemering van den vroegen morgen heenmarcheerden. Voor zover gezwollen beenen en voeten of andere ongemakken op de reis opgeloopen dit niet beletten. Een volkomen exotisch stadje, menschen, kleeding, struiken, boomen, alles zoo geheel anders dan in Holland en zijne omgeving.  

 
De ontvangst hier was gelukkig wel heel anders dan in Nürnberg-Langswasser. Een toon van welwillendheid in tegenstelling met de vijandigen, soms hondschen toon bij onze aankomst en verder verblijf aldaar. Ook met meer gemakken en niet zoo hopeloos primitief, maar fraai is het toch nog lang niet. De ligging is ontzettend nauw op de betrekkelijk kleine kamers. De WC situatie is bijna erger dan in Langwasser, er heerscht hier eene permantente schaarste aan water, terwijl drinkwater niet ongekookt genuttigd kan worden van wege het typhusgevaar. Het eten is tot nog toe meer dan treurig, maar ik neem aan, dat dit niet zóó zal blijven, dat zou té erg zijn kan toch niet. Er zijn hier twee bataljons gevormd. Ik ben benoemd Tot commandant van het 1ste bataljon “Bataljons führer I” of ik wilde of niet ! Zonderling commando. De 1ste compagnie bestaat enkele uit hoofdofficieren: 30 kolonels, 91 luitenant-kolonels en 180 majoors, de 2de compagnie uitsluitend uit kapiteins, de 3de, 4de compagnie zijn luitenants compagnieën, te zamen ±1033 officieren. Het geeft mij werk en ik ben in de gelegenheid wat voor mijn makkers te doen. In overeenstemming met mijnen “Hohen Posten” ben ik,. Met mijn plaatsvervanger, gelegerd op één kamer, waar elders 22 luitenants liggen ! Dat is des Guten (aan ruimte) te veel ! Een holle zaal waarin 2 kleine ijzeren kribben, een tafel en twee stoelen staan, met naakte muren en 2 grooten gordijnlooze vensters. Het summum van ongereeligheid.  Maar toch heel wat beter dan de volle, drukke barak in Langwasser. En mijn kamergenoot, die ik als cadet wel gekend heb aan de Militaire Academie, maar na dien tijd nooit meer ontmoet heb, is een rustig, misschien juister gezegd “stil” man, die zoover ik kan nagaan geen hebbelijkheden heeft, die op den duur wel eens noodlottig zouden kunnen worden voor eene goede verstandhouding. En hij drinkt gelukkig niet, want dat is een voorname factor in deze omstandigheden. Vreemd deed mij alles aan, dat hij om te bepalen, waar hij zijne krib zou plaatsen, eene wichelroede in den vorm
 
van een loodje aan een touwtje, uit zijn zak te voorschijn haalde.  

10 Augustus (1942).
De mierenhoop van Nürnberg is niet alleen verstoord, maar hij is opgepakt en in een ander huis gezet. Dit is wel de indruk, die de 1800 mieren maakten, de eerste dagen van ons zijn hier. Alles liep door elkaar, hoog en laag, jong en oud. Elk zocht zijn nest (kongsie) op van Nürnberg weer te formeeren. Niemand wist den weg in dit geweldig groote gebouw, met zijn dozijnen gangen en zijn honderden kamers en kamertjes. Het maakte de meesten nerveus. Ook het zich voegen in de regels – de Duitsche voorschriftten ! van dit nieuwe huis, die veel talrijker zijn en daardoor veel meer binden dan in het kamp te Nürnberg, geeft aanleiding tot eene verhoogde prikkelbaarheid die zich bij de kleinte botsingen soms op de meest onmatige wijze ontlaadt. Vooral wanneer het ging om het handhaven van de oude kongsies, die men in Nürnberg had gevormd, de kleine kringetjes, die bij elkaar sliepen, aten en laveiden, hecht aaneen gesmeed door het gezamenlijke gedragen, harde lot. Maar de kleine kamers maakten de ongerepte handhaving daarvan onmogelijk. Gevolg: felle actie van hen die zich gedupeerd gevoelden. Als bataljoncommandant kreeg ik meenig geschil te beslechten, Het geen allesbehalve gemakkelijk was, vooral met deze andere heeren, die veel onverzettelijker zijn dan de jongeren. En nog is de –betrekkelijkerust, die ten slotte in Nürnberg heerschte, niet teruggekeerd. De overgang is ook wel heel groot. Welk eene geheel andere omgeving hier, die we in Nürnberg gewend waren. Daar een eindelooze reeks van barakken,waar men den blik ook wende, hier één groot massaal steenen gebouw, omgeven door een hoogen muur, die het uitzicht, althans van den beganen grond en de beneden verdieping belet. Dáár leefden we sportende buiten, waartoe de veel te dicht bevolkte, gelijkvloers gelegen woonruimten, de ligging van waschlokalen, latrines, douchegelegenheid, enz. in afzonderlijke barakken aanleiding geven

 
Hier is alles in de geweldig groote, drie verdiepingen hooge kazerne ondergebracht. En dan die kleine kamers in plaats van die groote barakken in Nürnberg. De hoofdofficieren slapen met z’n achten op zoo’n kamer en dan is de ruimte nog niet overdadig. Maar op zoo’n zelfde kamer slapen de subalterne officieren [18]) met 22 tot 24 man. Ik mag er niet aan denken wat er gebeuren zou, wanneer hier een epidemie uitbrak –hetgeen volstrekt niet tot de onmogelijkheden behoort, aangezien het water door typhus besmet is.  

12 Augustus (1942).
Weer een paar dagen verder. De onwennigheid in onze nieuwe omgeving begint al wat te slijten, de treurige beroering in de gemoederen van de eerste dagen is geluwd. Zoo langzamerhand begint men tot het inzicht te komen, dat we er, alles bij elkaar, toch op vooruit gegaan zijn in vergelijking met Nürnberg. Behoudens wat het eten betreft dan. Want daarmede is het nog altijd diep-treurig gesteld. Vandaag eene spagetti-pap (zonder melk) bij het middageten (hoofdmaaltijd)
en een gries-maispap, mondjesmaat eveneens zonder melk, bij het avondeten. Gelukkig is mij voor morgen een pakket uit Holland aangekondigd. Een blij vooruitzicht in deze nood. Dit wordt nu een kamp –“Stammlager”- genoemd !
Maar van een kamp heeft het niets, van kamp-leven is geen sprake. Het is eerder een gevangenis. Dat vele vensters van tralies voorzien zijn pleit voor die opvatting. Naar het schijnt heeft het gebouw als tuchthuis gediend, voordat het als kazerne in gebruik genomen werd. Maar de oorspronkelijke bestemming moet toch klooster geweest zijn en de aanwezigheid van eene kampe, de indeeling in kleine kamers en deze alle voorzien van een toegangsdeur met kijkruit, maken dit ook waarschijnlijk. Niemand weet iets zeker omtrent de geschiedenis van dit huis, dat eerst Oostenrijks, daarna Poolsch, toen Russisch en nu Duitsch is. Toch één stukje echt kamp-leven valt hier nog te bespeuren. Wegens de volstrekt onvoldoende

 
voeding is het op ons dringend verzoek toegestaan de levensmiddelen, die we uit Holland toegezonden krijgen, in eigen-gemaakte veld-keukentjes toe te bereiden. Daar zittem nu des avonds op het achterterrein de gelukkige bezitters van dergelijke kostbare dingen hun eigen potje gaar te koken. Vooral in de schemering zijn die vele vuurtjes met hun opstijgende rood en de daarzoo omheen gelegerde mannen een bepaald schilderachtig gezicht. Maar ik hoorde zoonet, dat het verboden is, omdat er te veel gaten gemaakt en overal stenen vandaan gehaald werden .  

14 Augustus (1942).
Nu zijn we al eene week hier. De zaken beginnen te marcheren. Steeds meer gaat men de voordeelen van het verblijf hier waarderen. Ook met het oog op den winter: dikke muren, dubbele vensters en centrale verwarming, al is het systeem niet bepaald modern. maar een en ander mag ook wel, want temperaturen van 30 á 40 C onder nul zijn hier niet zeldzaam. naar men zegt. De centrale verwarming schijnt door de Russen bij hun vertrek ten deele vernield te zijn. Hopen wij, dat ze nog te herstellen is. Maar, geen zorg vóór den tijd. Het zal hier in elk geval beter uit te houden zijn in den winter dan in Nürnberg-Langwasser. Het voorgebouw wordt verwarmd door gemetstelde Russische haarden, die tot aan het plafond reiken. Die schaarschte aan drinkwater is een kwalijk ding. Alleen op bepaalde uren van de dag is water te krijgen in de waschlokalen en dan loopen de kranen meestal nog maar flauwtjes en soms, als je midden in je toilet bent doen ze het helemaal niet meer. Wat een ongerief, als je je leven lang gewend geweest bemt maar een kraantje open te draaien om net zooveel water te krijgen als je belieft. Bovendien is het water permanent besmet, zodat het zelfs niet zonder gevaar is je tanden er mee te poetsen. In plaats van lekker frisch water wordt om half 11 en om 3 uur

 
gefilterd en gekookt water verstrekt in houten emmers waarin ook de spijzen voor de maaltijden opgediend worden. Dat is niet drinkbaar en ook niet geschikt om er thee mee te zetten. Koffie dat gaat nog. Zoo is deze de eenige drank, die ons nog rest van de lange gamma van dranken, waarover we in het vaderland beschikken konden. Sinds we hier zijn hebben we nog geen aardappels gehad. En daar kan een rechtgeaarde Hollander toch slecht buiten. Altijd maar pappen zonder melk en soepen zonder vleesch of vet. Men zegt, dat de aardappeloogst in Polen 2 maanden later is dan bij ons. Maar er zijn toch nog vervoersmiddelen, die aardappels kunnen aanvoeren. Van versche groente of fruit is geen sprake. Goddank beginnen de pakketjes uit Holland ruimer te vloeien. Dat zal nog onze redding zijn.  

15 Augustus (1942).
Maria Hemelvaart. Onwillekeurig denk ik terug aan mijn diensttijd toen ik deze dag vele malen in het kamp van Oldebroek vierde, midden in onze schietoefeningen en wij, katholieken, dan Zondag hadden in des morgens naar de Mis gingen, opgedragen door een aalmoezenier, die daarvoor speciaal naar het kamp overgekomen was. Ik zie mij dan nog naar buiten treden uit de barak, waarin de veldgodsdienstoefening had plaatsgehad boven op den 80m hoogen “knobbel”en even stilstaan in aanschouwing, aangegrepen door het wijde uitzicht over heide en bosch en de grazige landen langs de Veluwe-kust, om de Zuider Zee tot Urk toe. En rondom die bloeiende augustus heide met haren zoeten geur en het ééntonige gezoem der duizenden en nog eens duizenden bijen. Zoo iets vergeet je nooit, omdat het zoo zuiver mooi in de herinnering ligt. Maar waar dwalen mijne gedachten heen ? Nu Zit ik hier in deze kale cel, gevangen gehouden

 
in een kamp doch met welk een ? op meer dan 1800 Km van het vaderland vandaan. Ik zit voor het venster en kan naar links, langs de Oostelijken vleugel van het voorgebouw, nog net een stukje van …. De Karpaten zien. 40 Km liggen ze hier vandaan, maar de contouren van de bergruggen achter elkander gelegen zijn, ondanks den blauwen morgennevel toch nog duidelijk te onderscheiden. Een woest berglandschap. En daarvóór de vlakke, kale steppe, waar niets groeit dan wat armelijk gras. Over een half uur begint ook hier eene H. Mis. Ook hier opgedragen door een Hollandsche aalmoezenier. Ik verlang ernaar die H. Mis bij te wonen en het Lichaam en Bloed van Onzen Heer Jezus Christus te ontvangen. Hoe inniger en tevens ook hoe intellectueel-dieper ben ik in dezen korten tijd mijner krijgsgevangenschap mijn geloof gaan beleven. Welk een troost en een steun is dit in deze rampzalige tijden. Ik kan gerust zeggen dat het mijne gelukkigste oogenblikken zijn, wanneer ik mij wijde aan meditatie en gebed, wanneer mijne gedachten, mijn geest niet deze benauwenis opstijgen naar de heerlijkheid van God, naar Zijne Moeder Maria, naar de mooie figuren van het Oude en Nieuwe Testament. Welk eene ongeëvenaarde schoonheid ligt in deze heilige boeken opgesloten, waarin ik vroeger schier nummers gelezen heb, maar waarnaar ik nu grijp als de mooiste, de verhevenste en de verheffendste lectuur, die ik maar wenschen kan.   16.00 De H. Mis word opgedragen in een der eetzalen Aan een altaar, geïmproviseerd met tafels, krukjes, (“schomel” noemen ze die hier) en slaapdekens. Maar het essentiele ontbreekt niet en de kale, kleurlooze omgeving deerde niet. Onder leiding van Walther Boer zong een klein koortje in het Gregoriaansche het Introitus, Gloria, Sanctus, Agnus Dei. En na het voorlezen van Het Evangelie van den dag hield de aalmoezenier een korte gespierde toespraak, die ons meer
 
dan een lange “preek” in het hart greep. Merkwaardig hoe deze stoere, Brabantsche mannetjes-putter bleek een groot Maria-vereerder te zijn.  

16 Augustus (1942).
Ik heb tot nog toe afkloppen-het voorrecht gehad geen dag ziek te geweest te zijn. En dat terwijl het aantal zieken geregeld legio is. Vandaag 80 alleen van “mijn” bataljon. Ik heb sedert mijne krijgsgevangenschap zelf nog geen enkel appel gemist, terwijl dat toch maar weinigen kunnen zeggen. Maar me 100% voelen zooals vroeger doe ik niet. O, neen. Met 2 treden tegelijk de trap op gaan, zooals dit altijd mijn gewoonte geweest is, kan ik eenvoudig nooit meer. Als ik bij mijne ochtendgymnastiek 100 passen op een drafje geloopen heb, is het hoog tijd, dat ik uitschei. En in mijn linkervoet hapert, rammelt iets wat ik nooit gehad heb. Het is net of de voetwortelbeentjes uit elkaar liggen en op het ongelijk kei-plaveisel rond om het gebouw kan ik niet loopen. kan ik het tusschen beide uitschreeuwen van de pijn, als ik het ongeluk heb op een in beetje meer uitstekend kinderhoofdje te trappen. Men zegt dat is het gevolg van het gebrek aan een bepaald soort vitamine. Vitaminen ! Vroeger nooit van gehoord, maar nu ligt het woord in ieders mond bestorven. Men schijnt ontdekt te hebben, dat zij eene ge- ….. zal spelen in het voedingsproces van den mensch. En nu is uit een kort geleden door ter zake kundige heeren op Hollandsch degelijken wijze samengesteld en ingediend rapport met de cijfers aan de hand onomstootelijk bewezen gebleken, dat we schromelijk te kort komen aan vitaminen van allerlei soort. Ontelbare malen –vanaf het begin onzer krijgsgevangenschap reeds- is er door onze kampoudste “Excolleuz” Nauta Pieter
[19]) over de onvoldoende voeding geklaagd ik geloof dat ze  ons anders kalmweg vrijwel hadden laten ver
 
hongeren –maar nu kwam dit lijvige rapport op poten bij den Lagercommandant den majoor Schlimmer. Hij was op dit punt toch al tot het uiterste geladen: Die Holländer” doen niet anders dan over het eten klagen en met dat briefje zijn ze ook al uit Nürnberg gekomen, had hij kort geleden met veel misbaar tegen den nimmer-zijne-onverstoorbaar kalmte verliezende-kampoudste gezegd (“gebruld” geeft het accent der uitlating juister weer). Maar dit rapport bracht hem tot een paroxysme van woede. waarschijnlijk juist des te meer, daar hij er niets tegen inbrengen kon, omdat het steunde op de gegevens uit een Duitsch boekje van 1941. Hierin staat nl. nauwkeurig vermeld hoeveel vitaminen A, B, C en D per eenheid in elke voedselsoort voorkomen en hoeveel de mensch van elk per dag bij veel, weinig of geen arbeid op zijn minst noodig heeft. Welnu, met de voeding, die ons hier verstrekt wordt, halen we dat op geen stukken na. Dat “het eten” hier ten eenenmale onvoldoende is, is dus voortaan niet meer alleen een soort gevoels-waardering, maar een feit, dat op authentieke cijfers berust.  

18 Augustus (1942).
Gisteren kregen we komkommers ! Versche groente ! Ongekende weelde ! En vandaag voor het eerst aardappels, al waren ze dan ook den naam aard-appel naar onze begrippen niet waardig. Zouden we dit te danken hebben aan het ingediende rapport ? Dat is te mooi om waar te zijn, zoo gauw. En het regent nu pakjes uit Holland, ook voor mij: gisteren kreeg ik er 3 en vandaag 2, terwijl ik wat dat betreft zoo lang in de droogte gezeten heb. Voor het eerst sinds 15 Mei heb ik dan ook eens mijn bekomst gegeten: boter, kaas, geraspte versche wortelen en zelfs chocolade ! Wat moeten de geefsters eene moeite gehad hebben om al die heerlijkheden bij elkaar te garen ! Konden ze nu maar eens zien en hooren welk een ontzaglijk genoegen ze mij daar

 
        mede gedaan hebben. Het is verdrietig, dat je dat nog niet eens aan allen kunt schrijven, want daar reikt het aantal verstrekt-wordende kaart en briefformulieren niet toe. En door het gebrek aan ruimte moet je je ook overigens in je dankbetuigingen van elke lyriek spenen, hoe graag je ook uitvoeriger zou willen worden. Meestal moeten de uitbundige gevoelens toegespitst worden tot een zakelijk “Veel dank voor alles !” Zal mij dit later overdreven toeschijnen wanneer ik ooit weer eens in het normale leven terugkeer ? Maar men moet het aan den lijve ondervonden hebben welk eene om te kunnen beseffen welk eene rol de ontvangst van pakjes in het leven hier speelt. En niet uitsluitend in materieel opzicht.  

22 Augustus (1942).
Werkelijk de pakjes uit Holland zijn onze redding. Vandaag kregen we als middagmaal een beetje pap, voor het avondeten wat soep met gedroogde groenten. Gisteren nog minder: om 12 uur een onnozel klein beetje quark en om 6 uur een kopje griesmeel pap. In plaats van boter of margarine wordt ons een substantie verstrekt, die vet moet heeten, maar die door haar smaak (parafine ?) en reuk zelfs voor den hongerigste niet te eten is. Sommigen doen ze dan ook in een blikje en maken er met een reepje stof een lichtje van. Neen, ik had snel gelijk sceptisch te staan tegenover een spoedige uitwerking van het voedingsrapport. Heerlijk warm zomerweer is het, Ik zit buiten, op het achterterrein, met niet meer dan een als shorts fungeerend onderbroekje aan en laat de zuidelijke zon lekker op mijn body zinderen. Dan verwijnt dan vervluchtigt alle narigheid in je hersens en je hebt alleen het primitieve gevoel van te leven, te zijn –zonder bijgedachten. Ik zit aan een der vaste tafel-bank-stellen, die op het achterterrein zijn geplaatst. Er zitten twee jeugdige lotgenooten tegenover me en een wat oudere naast me. Wat voor rang ze hebben kan ik niet zien, omdat ze niet meer aan hebben dan ik. Maar het kunnen

 
hoogstens tweede-Luitenants zijn, wellight nog cadets of adelborsten. In elk geval hebben ze alle drie nog het leven voor zich liggen. Voor hen heeft deze krijgsgevangenschap toch nog eene geheel andere beteekenis dan voor mij, die het leven al vrijwel achter den rug heb. Zij zitten alle drie vlijtig te studeeren, zonder op te kijken. Wiskunde, Zouden zij voor Delft bezig zijn ? Geluk er mee, jongens, geluk in het leven, dat nog komen moet voor jullie. Ik ben niet jaloers op je. Het leven heeft mij veel goed gebracht, maar ik’ zou niet nog eens willen beginnen.  

Zondag 23 Augustus (1942).
Weer een glorieuze zomerdag. Vanuit een blauwen wolkenloozen hemelkoepel laat de zon haar licht klateren over alles wat mij omringt. Zon van buiten, maar ook van binnen. Vanmorgen gedurende de H. Mis mocht ik weer onzen Heer Jezus Christus in mijn binnenste ontvangen. Hoe dieper men in dit mysterie gelooft, hoe grooter de uitwerking in ons is. “Heer, ik geloof, vermeerder mijn geloof”. Het is geen verzinsel van mijzelve. Ik sta in dit geloof niet alleen of met slechts enkelen. Millioenen en nog een millioenen menschen waarvan duizenden en nog een duizenden beter en knapper dan ik, hebben in dit mysterie geloofd –nu al sinds bijna 20 eeuwen. En waar ? Als het is werkelijkheid, wekelijker dan wat ik met de beperkte vermogens van mijn zinnen zie, voel en smaak en met mijn eindigen verstand begrijp. Het is waarheid die Gij ons, o Heer, ons zelf geopenbaard hebt.    

24 Augustus (1942).
Ik lees en overdenk nog eens wat ik gisteren schreef. Neen, dat is geen schwärmerei. Daarvoor is het te reëel . Zoolang ik Christus zijn liefde…., zijn liefde voor alle menschen in mijn hart voel, openbaart zij zich, En ik vraag mij wel eens af of men dat niet uitstraalt, want het is dan met   (gedeelte uit de bijlage) Neen, dat is geen schwärmerei. Daarvoor is de uitwerking te reëel . Zij openbaart zich onmiskenbaar zoolang ik Christus zijn liefdeleed, zijn liefde voor alle menschen in mijn hart gevoel. En ik vraag mij wel eens af of men dat niet uitstraalt op een of andere wijze, want het is dan met alsof alle menschen, die wij op onzen weg ontmoeten, …delijk zijn……  “Alle Menschen werden Brüder” Jubelt Beethoven in het slotdeel van zijn 9de symphonie. Dat is het wat ik gevoel zoolang Christus –de liefde- in mij heerscht. Wanneer wij maar in onze medemensch, onze broeders en zusters kunnen zien, is alles goed. De liefdeloosheid. De tegenzin, nog erger: de haat jegens onze medemenschen, dat is het wat ons dor, vreugdeloos ongelukkig maakt. Met den grootsten aandrang moet ik dan ook telkens weer opnieuw in elke H. Communie om liefde voor allen die mijn pad kruien Vooral voor hen, die mijn levenspad kruisen.  

25 Augustus (1942).
Ja, dat is het waar het op aankomt. Vroeger zoekt ik in de H. Communie het hoogste in de …ptieke eenworing met Christus en beleefde daarbij inderdaad wel eens ziele extasus, waarmede geen andere aardsche verrukkingen te vergelijken zijn. Maar hoe mooi dat ook op zich zelven kan zijn, het leidt gemakkelijk tot een geïsoleerd godsdienstig-particularisme dat zijn heil zoekt in eene subjectieve bevrediging, dat ons afsluit voor onze medemenschen, dat ons uitheft uit de samenleving. Dat is ook in strijd met het wezen van het Christendom, dat in zijn kern een gemeenschapsgodsdienst is. Het is ook niet zoo onschuldig als het er uit ziet, dat zich opsluiten in een heilig glazen-huisje –dat trouwens heel gauw breekt, zoodra het in aanraking komt met de ruwe werkelijkheid om ons heen. Ik herinner mij een heel vroom man, die dagelijks tot de H. Communie ging en die, als hij bij het ontbijt zijn eitje niet gekookt vond, precies zooals hij het hebben wilde, het heele huis in rep en roer kon brengen !
 
26 Augustus (1942).
Drie brieven kreeg ik vandaag. Zij beginnen langzamerhand ruimer te vloeien nu hier alles gesettled raakt. Wat eene vreugde verschaffen ons die klanken uit het vaderland. Maar van het oude “paradijsje” blijft hoe langer hoe minder over, dat is wel duidelijk. Nu, het is ook geen tijd om in een paradijs te leven. Wij zijn in een revolutie-tijdperk der wereldgeschiedenis. Zoo zie ik het althans, die nog altijd rondlopen met het idee, dat het maar eene voorbijgaande, kortstondigen stoornis is van het oude paradijs-leven, zijn hier helaas nog legio, zelfs onder de jongeren. Voor zoover zij over een ruimen blik beschikken, wordt deze vernieuwd door hun verlangen weer het oude, gemakzuchtige, egoïstische leven te kunnen voortzetten van voor den oorlog. Maar zooals het toen was kon het toch niet voortgaan. En ik dank daarbij ook aan de binnenlandsche politiek het parlementaire debat, dat zich in zijn partijwezen volkomen overleefd had, aan de decadentie van het leger, aan het steeds onbeschaamder vormen aannemende eigen-belang dat zelfs tot bij de hoogsten in den lande boven het algemeen belang gesteld werd –om van het landsbelang maar helemaal niet te spreken. En in de overige wereld was het zeker niet beter gesteld. Neen, daar moest een eind aan komen. Anders gezegd: de tijden waren rijp voor Gods ingrijpen, met straffe hand. En zoo is het ook gebeurd, Deze oude gedegenereerde wereld zal tot den grond toe afgebroken moeten worden, materieel en fideel, om op hare puinhopen eene nieuwe, frissche, gezuiverde wereld te bouwen. Zoo zie ik het en zoo verwacht ik het, al van den aanvang van dit geweldige wereldgebeuren af.  

27 Augustus (1942).
Ik zit weer buiten op het achterterrein in zonnekostuum aan een der tafel-bank-stellen, die daar hier nu dan neergezet zijn voor ons. Naast me zit een mijner mede-krijgsgevangenen onze kazerne

 
onze gevangenis, ons klooster –of hoe moet ik het noemen- uit te teekenen. Ik bekijk het vervaarlijke bouwwerk daardoor ook eens wat nauwkeuriger, Nieuwe schoonheden kan ik er niet aan ontdekken. Maar de kleur valt nu ineens op –zooals je zoo’n nieuwe ontdekking wel eens meer doet aan dingen, die je dagelijks ziet of waaraan je elken dag voorbijkomt. Nu staat er vanmorgen wel eene lekker warme zomerzon op de muren te schijnen en zij doet het oude bouwwerk nog eens schateren van pleizier –om het eens op z’n Timmermansch uit te drukken. Want bij donker weer kijkt onze gevangenis maar somber en melancholiek de wereld in met zijn vuile geel-bruine-bronzen kleur, die in geen tijden opgefrischt is. Het is dit typische, ondefinieerbare maar pittoresque aspect Het is dezelfde kleur, die in de Zuidelijke landen de oude huizen voor ons Noordelingen zoo “Pittoresque” maakt en bgr. ook in de oude straten en straatjes van Rome domineert merkwaardig hoe wonderlijk-mooi, donker-goud bijna, die kleur van het gebouw thans tegen het ongerepte diepe blauw van den hemel aandoet…..  Mij dunkt dit beeld van onze woning hier zal mij altijd voor den geest blijven staan, stevig vastgelegd als het is op de gevoelige plaat van mijn herinnering.  
 

28 Augustus (1942).
Toen ik gisteren zoo zat te turen naar dien geel/bruinen kolos, sta-in-den-weg tegen den hemel werd ineens mijne aandacht getrokken door eene wolk stip, in de blauwe lucht; en nog een heele boel bij elkaar, die als eene witte wolk van achter het dak der kazerne zichtbaar werden. Instinctief greep ik naar mijn kijker, Maar die had ik helaas niet bij me, want dat is een verboden instrument in mijn positie als krijgsgevangene. Maar vogels moeten het zijn, dat kan niet anders. En toen ik speurde en nog eens speurde met

 
het bloote oog, ongewapende oog…. ontsnapte mij bijna een juichkreet: groote hemel, dat zijn ooievaars ! En er kwamen er nog steeds meer bij, ik schatte, dat er ten slotte wel een dikke honderd waren, die daar als een beweeglijke wolk zweefden, hoog in de lucht. Een kostelijk gezicht, waarvan ik den heelen verderen morgen genoten heb, een buitenkansje voor een Hollandschen vogelliefhebber. Zoo valt er zelfs in krijgsgevangenschap nog iets op dat gebied te beleven. Vanmorgen zijn ze weer verschenen, langzamerhand door de geheele communiteit opgemerkt en bewonderd. Zouden het al trekbewgingen zijn of komen die uivers hier alleen maar een beetje laveren met elkaar ? Ik heb helaas mijn vogelboeken niet hier,  

29 en 30 Augustus
 zie bijlage.   29 Augustus (1942). Een paar dagen geleden heeft een mijner kameraden (de overste ….. van de Huzaren) mij een klein, onaanzienlijk boekje gebracht met de aanbeveling om het eens te lezen. Het heet “De la Divine Providence” en is geschreven door den Franschen pater Jean Baptiste Saint Jure. Het is de afzonderlijk uitgave van een hoofdstuk uit een groter werk: “De la connaissance et de l’amour de Notre Seigneur Jésus Christ” Toen ik het boekje begon te lezen had ik geen idee, welk een diepen indruk het op mij zou maken. Ik dacht, dat ik op godsdienstig gebied, althans wat de algemene godsdiensten betreft, niets nieuws te leren had. Maar hier wordt in het kader ….  een onderdeel van die leer uitgewerkt op eene wijze, die een geheel nieuw licht voor mij daarop valt daarop doet vallen, voor mij althans. Het boekje heeft in Frankrijk eens grote verbreiding gevonden, zooals ook blijkt uit den inleiding. Deze is geschreven door een Fransch generaal, die blijkbaar evenzoo door zijn inhoud gefrappeerd werd als ik. Ik kan mij dat begrijpen. Niet alleen dat het een merkwaardige kijk geeft op God’s werking in alle dingen des levens, zoowel die van buiten veel beters, een troost een troost, zooals ik die zelfs in de Imitatis van Thomas á Kempis niet altijd gevonden heb. (Trouwens deze is toch ook eigenlijk meer geschreven voor kloosterlingen dan voor menschen die midden in het leven van den wereld
staan –al neemt dit niet weg, dat ieder mensch kloosterling of niet, ook daaruit schatten aan troost en opbeuring kan putten). Helaas schijnt het boekje niet meer te krijgen te zijn. daarom zou ik het ’t liefst  overschrijven in zijn geheel. maar daar is niet aan te beginnen. Daarvoor is het toch te uitgebreid. Bovendien zou het reeds daarom niet kunnen, omdat ik er hier het noodige papier niet voor zou kunnen krijgen. Het essentiële van zijn inhoud wil ik hier echter toch vastleggen dan heb ik dat tenminste altijd tot mijn beschikking.   (Er volgen meerdere bladzijden waarin in het Frans een samenvatting wordt gegeven van de –voor Higly- meest belangrijke passages uit het boekje. Deze bladzijden zijn niet aan de voorliggende versie van het dagboek toegevoegd).  
 

31 Augustus (1942). Koninginneverjaardag !
Hoe zal het H.M. te moede zijn op deze dag ? Hoe zal zij te lijden hebben onder Haar Tragisch lot, zij, de Nederlandsche vrouw in hart en nieren, gebannen in een ander land. Ik heb vanmorgen de H. Mis voor haar geofferd en haar in mijn gebed na de H. Communie herdacht. Vanmorgen op het Bataljonsbureau met de 3 officieren van mijn staf den dag gevierd met een feestelijk kopje koffie-waarbij allerlei lekkers (zelfs room !!) uit een pakje van een der heeren die van zijne fabriek in Amsterdam geregeld rijke dingen toegezonden krijgt. De band, die Oranje bindt, verveerde ons in ons diepste binnenste. Dat gevoelden we meer dan we in woorden konden zeggen. Zal deze dag zonder incidenten verloopen ? Gisteren heeft de kampoudste eene toespraak gehouden om het doen van ondoordachte dingen te voorkomen.

 
Elke openlijke viering is verboden. Ik geloof dat zijn rus-tig, wijs woord, veel beroering in de kiem gedempt heeft.  

1 September (1942).
 De dag van gisteren is zonder incidenten voorbijgegaan. Gelukkig. Want dat had alleen maar verslechtering van onze positie kunnen meebrengen zonder dat daar eenig nut tegenover gestaan had. Overeenkomstige verschijnselen van gebrek aan tucht als zich in de eerste tijd in Nürnberg-Langwasser voor deden, openbaren zich thans hier. De omgang van het lossere leven in een kamp naar het zooveel meer gebonden leven in eene kazerne, de verstoring van het evenwicht in de verhoudingen, dat daar in Nürnberg-Langwasser zoo langzamerhand ontstaan was en dat hier opnieuw moet gevonden worden, brengen dat met zich. Ook de onvoldoende voeding maken de instandhouding eener goede krijgstucht niet gemakkelijker. Daarbij beschikken we niet over de tuchtmiddelen, die ons in normale omstandigheden ten diensten staan. Conduitelijsten worden hier niet aangehouden en bevoegdheid tot straffen hebben we niet. Dit kan alleen de Duitsche autoriteit, waarbij het strafbare feit dus aan haar voorgelegd moet worden. Nu, het moet al heel grijs loopen voordat je als Hollander daartoe overgaat. Evenwel, men krijgt gekke dingen te berechten, waarbij eene ernstige correctie helaas onmoggelijk kan uitblijven In dat geval wordt de delinquent door een commissie van onderzoek gehoord, die advies uitbrengt aan den kampoudste, waarna deze het geval al of niet aan den Duitschen Lager- commandant voorlegt. Maar dit komt gelukkig maar zelden voor. Ik heb genoeg vertrouwen in den gezonden zin onder officieren (want daar komt dit hier vooral op aan), dat alles weer zal “rechtkom” zonder al te groote drama’s. en dat het bataljonscommando mij in dat opzicht niet al te veel moeilijkheden zal baren  

 
Eindelijk is mijn verzoek om een kleinere kamer te krijgen in plaats van den groote, leege zaal, waar ik nu met mijn plaatsvervanger slaap, toegestaan. Je zou zeggen daar zijn toch geen 4 weken voor noodig om in te zien, dat er alles voor te zeggen is het groote lokaal te gebruiken om de veel te dicht belegde andere lokalen te ontlasten en den bataljongscommandant op een kleine kamer te leggen. Vooral als hij er zelf om vraagt ! Maar dat is nu typisch-Duitsch. In de eerste plaats behoort het tot het “aureool” van een troepen commandant, dat hij overeenkomstig “seinen hohen Posten” gelegerd is – dus in een groot lokaal, ook al is dit overigens dood-ongezellig en ongeriefelijk. Maar behalve dat een eenmaal uitgegeven bevel, een eenmaal vastgestelde regeling wordt maar niet zoo voetstoots veranderd of ingetrokken. Eerst gehoorzamen, eerst de bevelen opvolgen, eerst de vastgestelde regelingen laten werken –en dan is er gelegenheid om met bezwaren of wenschen voor den dag te komen en daarmede dan al of niet rekening te houden. Daar zit voor eene juiste handhaving van de krijgstucht ongetwijfeld veel goeds in, al kan in deser zin natuurlijk ook weer overdreven worden, zodat de bevelvoering en daardoor de gang van zaken al te stroef wordt. Maar bij ons leed men aan het omgekeerde euvel. Nauwelijks was een bevel gegeven of eene regeling getroffen, of daar kwamen de bezwaren los en met die bezwaren werd meestal maar al te gewillig en al te gauw rekening gehouden. Als men zoo spreekt komen de meeste Hollanders dadelijk in het geweer met het groote woord “cada- verdiscipline”.  Maar mede uit angst voor die cadaver- discipline bleef er ten slotte maar een slap aftreksel van tucht over. In somige fabriek heerschte eene strengere tucht heerschte dan bij de compagnies, de bataljons en de regimenten van het leger dan in vele onderdelen van het leger. 
 

Uit het Dagboek van een Krijgsgevangene Vervolg “Stanislau”  

2 september (1942). Na een nacht met onweer, gevolgd door een dag (gisteren) van koud weer met bedekten hemel, vandaag een zonnige dag, nachten met een vrij harden, koelen wind. De aanwezige sterkte van het bataljon op het morgenappel was 947, dat is bijna 100 zieken, althans bij mijn bataljon. Nagenoeg allen ingewands-zieken. Wie een beetje zwakke ingewanden heeft, is hier niet gelukkig. Er zijn er die al van het begin af aan de “Oekrainische ziekte”, onder welken naam zij hier bekend is, lijden en allen moeten, naar het schijnt, eerst doorzieken, al is het dan ook maar even ( zooals ook ik eergisteren). Gelukkig blijft de stroom van pakjes uit Holland doorgaan. Ook voor mij. Ik voel me aansterken en mij dunkt, dat ik mijn ribben al minder gemakkelijk kan tellen. Zoo is het leven hier wel uit te houden –al had ik ook liever, dat er vandaag dan morgen een eind aan kwam. Maar zou het leven in Holland op het oogenblik nu zoo ideaal zijn ? Zouden de menschen dáár nu zooveel tevredener zijn dan wij hier ? Natuurlijk als je hier alléén naar de narigheid kijkt is het er niet om uit te houden, maar je zult, om maar eens iets te noemen, toch beslist minder ergernis hebben dan in Holland, waar je dagelijks den last der onderdrukking te verduren hebt. Het is de oude kwestie: niet wat je beleeft, maar hoe je het beleeft, wat je opgelegd wordt, dat is waar het op aan komt. 17 september word ik 65 jaar. De heeren van dien leeftijd en ouder werden indertijd in Langwasser uit de krijgsgevangenschap ontslagen. Het zou een aardig verjaarscadeau zijn, wanneer……. Maar dit is geen tijd voor sentimentele aardigheden.  

3 september (1942).
Nu is het al september en nog steeds heb ik het pakje, dat 13 juli aan mijn adres verzonden is, niet ontvangen. Ik begin er aan te wanhopen, dat het nog ooit in mijn bezit zal komen. En er zitten juist zooveel moeilijk te missen zaken in. Ook een missaal, dat ik al sinds 1924 gebruik en
 waaraan ik zoo gehecht ben, omdat ik het van ……….. gekregen heb, die er voor in het aardig gedichtje van Guido Gezelle schreef, dat ik nog van buiten ken:  Gij bad op eenen berg alleen, En…. Jesu, ik en vind er geen Waar ‘k hoog genoeg kan klimmen Om U alleen te vinden, De wereld wil mij achterna Al waar ik ga Of sta Of ooit mijn oogen sla….Enz.   ((aanvulling: en arm als ik en is er geen; geen een, die nood hebbe en niet klagen kan; die honger, en niet vragen kan; die pijne, en niet gewagen kan hoe zeer het doet! O leert mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!))   Te denken, dat dat alles in handen zou gevallen zijn van, ja van wien ? dat mij gelovig van verontwaardiging. In vele opzichten doet het leven hier mij denken aan een kloosterleven. Trouwens het schijnt wel zeker te zijn dat dit gebouw aanvankelijk een klooster geweest is, zoodat hier wellicht nog iets van die sfeer is achtergebleven ! In mijn kloosterzaal –2 bij 5 m, met kale muren, zonder eenige versiering en zonder iets van een gordijn of vloerkleed, of ook iets voor het venster, een vuren houten tafel zonder tafellaken en twee primitieve stoelen, dat alles gecompleteerd door twee ijzeren kribben met bruine juten houtwol bedzakken en dito hoofdkussens- in mijn kloosterzaal zit ik dit te schrijven. Wij leven hier volgens een strengen regel, al is dit niet op godsdienstig gebied. We leven ook een sober leven en drinken geen alleen maar koffie, zelfs geen bier, laat staan wijn of sterken drank. Vrouwelijke personen komen hier nooit en we mogen nimmer buiten de muren van ons klooster. We leven in een soort communiteit , met een prior, onze kampoudste, aan het hoofd, Voor mezelve breng ik ook uren door in gebed, meditatie in godsdienstigen studie en elken morgen ga ik naar de H. Mis en tot de H. Communie. Waarlijk er zijn tal van punten van overeenstemming met een kloosterleven. Ja elken morgen draagt onze aalmoezenier [20]) een H. Mis op. Eerst gebeurde dat nog stilletjes voor enkele ingewijden in een lokaaltje in het Lazaret, waar de aalmoezenier -te samen met den veldprediker Vaandrager[21])- een kamertje had. Maar nu is onder zoetten, maar gestadigen drang, toestemming verkregen om dagelijks een H. Mis op te dragen. Dat gebeurt in een der eetzalen, die er elken morgen opnieuw voor ingericht wordt door hulpvaardige handen, die er vroeg mee moeten beginnen, want de H. Mis vangt al om 7 uur aan. En het is opmerkelijk hoe velen die Mis dagelijks bijwonen. Het gros van de Katholieke officieren is aanwezig en men ziet er zelfs tal van figuren, die in normale tijden niet zoo heel veel op zelfs helemaal niet aan het geloof deden. Nood leert bidden, Als alles goed gaat heeft men God niet noodig !

 

4 september (1942).

Zoo even kwam de facteur –een Kolonel van de Marine !- binnen en bracht mij 2 brieven uit Holland. Ik heb ze gretig gelezen. Hoe weinig idee hebben onze vrienden ervan. Hoe wij hier ondergebracht zijn, hoe onze omgeving is en hoe wij hier leven. Maar dat kan ook niet anders. De karig toegemeten ruimten op onze brief formulieren (24 regeltjes !) laat geen uitwijdingen toe. Maar niettemin leven ze geheel; met ons mee en het doet goed dat te lezen. Zal ik mijn dierbaren in Holland ooit terugzien ? Ik ben niet pessimistisch en geloof van wel. maar de mogelijkheid is doch volstrekt niet uit gesloten, dat het niet zoo is. Wij breken er ons allemaal wel eens het hoofd over, hoe het moet gaan, wanneer Duitsland in elkaar zou storten. Hoe komen we dan met 1600 man van hier naar Holland terug ? 1800 Km ! Als spoorwegvervoer en voedselvoorziening ontwricht zijn ! De jongeren kunnen zich ten slotte misschien nog wel door alles heenslaan, maar wij ouderen en oudsten ? Als je je dat indenkt….. doch laat ik mij geen nuttelooze

zorgen voor die tijd maken en vertrouwen, dat God ons Zijne barmhartigheid zal betoonen….

 

De majoor Lohmeijer [22]) van de Infanterie is gestorven. Dit ontstellende bericht bereikte mij daarevens. Het 4de

geval van maagpenetratie, ditmaal met doodelijken afloop. Arme kerel, hier zoo ver van zijn vaderland en van zijne familie te moeten sterven. Maar ook arme vrouw, die bij het afscheid op 15 mei er geen ogenblik aan gedacht heeft, dat dit een afscheid voor altijd zou zijn. Diep – tragisch.

 

5 september (1942).

Vanmorgen werd de H. Mis voor onzen gestorven makker opgedragen. En gisterenavond was er rozenkransgebed voor hem. Ik geloof niet, dat daar vele R.Katholieken officieren op het appel ontbraken. Het was indrukwekkend om den grooten eetzaal gevuld te zien met al die officieren in hun grijze uniform, ernstig biddende voor hun overleden kameraad. En dit zal elken avond zoo geschieden tot en met den dag der begrafenis.

 

5 september (1942).

Ik heb zoo waar mijn pakje van 13 Juli ontvangen ! Ik ben als een kind zoo blij ! Het is bijna 2 maanden onderweg geweest, Een en ander heeft wel erg geleden van de lange reis –ook het mij zoo kostbare missaal- maar

zelfs de boter, die in gewoon karton gepakt was, is,  hoewel een beetje sterk, toch nog eetbaar ! En al die

nuttige dingen, die er in zaten en die ik zoo hard gemist heb al dien tijd. Eindelijk een eigen spiegeltje ! Een

eigen kleeren schoenborstels en een schrijfportefeuille voor je correspondentie ! Welk een rijkdom !

 

Ik ben van morgen weer naar het opgaan der zon gaan  kijken, Dat is prachtig te zien van uit de rotonde op de bovenste verdieping van het gebouw. Daar heeft men een wijd uitzicht op het Oosten tot diep Rusland in. En er komen hoe langer hoe meer liefhebbers naar kijken. Ook nieuwe natuurliefhebbers net al ik. Toon ik in Utrecht in garnizoen was werden daar elken zomer een paar zgn zonnetochten georganiseerd onder leiding van Budde, de hortulanus van de plantentuin der Rijksuniversiteit. Dan moest je in alle vroegte op je fiets klimmen voor naar den Stompert bij Amersfoort te rijden, van welke top het schouwspel zou worden gadegeslagen. Meestal was die tocht tevergeefs: de oostertuin zat dicht en de zon was niet of eerst hoog boven de kim te zien. Hier behoef je maar één trap op te loopen en het wonder, want het is een wonder, wordt je als het ware op een presenteerblaadje geser

veerd. Bijna elken dag, bij dit mooie klimaat hier en toch elken dag weer anders, naar gelang van de bewolking. Je verbaast je, dat er niet meer menschen eens gaan genieten. Maar het kost niets ! Als er een hoog entrée geheven word zouden er misschien meer toeschouwers komen ! En merkwaardig, hoe vaker je het schouwspel ziet, hoe mooier je het vindt. Of eigenlijk is dat niet zoo vreemd. Van een mooi schilderij ga je ook meer de schoonheden waarderen genieten, naar mate je het vaker ziet een werkelijk goed muziekstuk vindt je ook mooier als je het meer dan eens een tweede, een derde keer hoort. En zoo is het met elk “thing of beauty” , its beautifullness increases.

Ik zal niet trachten de schoonheden, de wonderen van den zonsopgang te beschrijven, die zijn voor mij althans

on-beschrijfelijk. Het voorspel –voordat de zon aan de aarde ontstijgt- is wellicht nog het mooist. Vooral wanneer er wolken bij de kim legeren en ook hooger op de lucht niet geheel wolkenloos is. Dan brengt de zon die voor ons gezicht nog afgedekt is door de aarde, de meest phantastische lichteffekten daarop te weeg, wat dagge

stonde, dat zijn komst aankondigt, die voortdurend  wisselen: De centrale bron van alle licht en alle warmte

kondigt op indrukwekkende wijze hare komst aan ! En dan de ogenblikken vlak voordat de bovenste rand

van de zonneschijf zichtbaar wordt ! Wanneer de gloed in de omgeving waar zij gaat verschijnen zijn hoogtepunt

bereikt ! Dat is zoo iets aangrijpends, zoo iets plechtigs dat iedereen onder den indruk komt en doodstil zit te

turen…….. totdat, ineens, met een rukje bijna, een dikke druppel stralend, vloeibaar goud zich vertoont, die zich

snel in de breedte uitbreidt…. De nieuwe dag is geboren.

 

6 september (1942).

Vanmorgen, zondag, in alle vroegte, den majoor Lohmeijer

  begraven. Een droeve plechtigheid, En vooral aangrijpend het moment dat de kist met het stoffelijk overschot in de groeve neergelaten werd; een jonge kerel nog met een veelbelovende toekomst, die ver van zijn vaderland en van zijn gezin aan vreemde aarde werd toevertrouwd. Neen, met het leven hier op aarde kan niet alles uit zijn.

Als bataljons Commandant van den overledenen kreeg ik, met zijn broeder, de kampoudste en nog enkele makkers,

toestemming hem de laatste eer te bewijzen, Voor het eerst na onze aankomst hier, kwam ik buiten het prikkeldraad. Eerbiedig bleef de bevolking langs den weg staan, wanneer de stoet passeerde, de mannen ontblootten het hoofd. Arm en ellendig uitziende menschen, allemaal, En zoo zagen ook hunnen woningen eruit, ook de grooten huizen, villa’s waar eenmaal welvarende menschen gewoond moeten hebben. Het land slecht bebouwd, ofschoon de bodem toch zoo vruchtbaar is, Terugkijkende hadden we een mooi, wijd uitzicht op een breed dal met daarachter de Karpaten. Ik was moe toen ik thuiskwam, al was de afstand tot het kerkhof niet meer dan twintig minuten. En moe waren allen, die meegegaan waren.

 

7 september (1942). 20.00.

Een klassieke zomeravond. Zoals wij ons die duidelijk voor den geest kunnen roepen, zelfs midden in den winter, bij de kachel –ja juist dan, door de tegenstelling, nog het best. Warm zomer zoete, stil, vredig. Ineens een gouden schijn aan den wester hemel en op alles wat ons omgeeft, ook op de gezichten der menschen. En met iets van verwachting in de lucht, de verwachting van iets goeds dat komen gaat……. En ik roep zulke avonden, doorgebracht in Holland

op de Veluwe, op Schevingen, bij goede vrienden buiten nog weer eens in mijne herinnering terug. En droom

daar nog wat op voort. Op al het goede en mooie toen doorleefd…… Maar kom, geen vergelijkingen gemaakt met toen en nu en deze mooien avond op zich zelven aanvaard en genoten –als, ja als geschenk Gods. Uit het kamp van de Russische krijgsgevangenen naast het hoofdgebouw stijgt in deze avondlijke stilte een zingen op, dat haar niet stoort, maar wonderlijk zuiver bij haar past. Zijn het wel zulke barbaren, die Russen, als men ons wil doen gelooven, die zoo ontroerend mooi zingen kunnen  ? Het is of de diepe melancholie van de steppen, van ongekende en toch gekende landen, heel ver weg, me tegen klinkt………. Dit alles zou van eene heerlijke romantiek zijn, wanneer

het geen…….. werkelijkheid was !

 

8 september (1942).

Er komen pakketten van het Engelsche Roode Kruis binnen. Wat aardig van onze Tommies ! De zending is nog niet

volledig, zoodat met uitreiking gewacht wordt, tot er voor iedereen een pakket aanwezig is, Maar de cigaret

ten die er afzonderlijk bij zijn, heeft men zwichtende voor het verlangen van velen, toch reeds verdeeld en hebben we nu elk 20 echte Engelse cigaretten gekregen.Wat een weelde ! Er verandert toch wel iets in ons door den langen duur van deze gevangenschapstijd. Als ik bedenk hoe ik in NürnBerg – Langwasser destijds heb moeten vechten tegen een gevoel van weerzin jegens een groot deel van de menschen om mij heen, met wie ik zoo plotseling dag en nacht moest samenleven, dan is daarin onmiskenbaar eene verandering gekomen. Ware dit de eenige vrucht

van deze beproeving (van dit vagevuur !) dan zou deze tijd al niet tevergeefsch geweest zijn. Dit leven achter het prikkeldraad is erg, heel erg, maar het zou onduldbaar zijn, wanneer je snel je medemenschen niet op goede voet stond. Het verhaal van dien Duitschen zee-officier, die in den vorigen oorlog met 12 makkers in Portugal in krijgsgevangenschap gezeten had, die elkaar op den duur gingen haten, heeft mij dikwijls als een afschrik

wekkend voorbeeld voor oogen gestaan. En ook wat Gibbs in “Blood relations” Paul van Arensburg laat zeggen van

diens Krijgsgevangenschapstijd in Engeland. Ik doe mijn best ook die medemenschen te begrijpen, te waarderen,

lief te hebben in evangelischen zin, die mij niet zoo direct sympathiek zijn –want om van menschen te houden, die ons sympathiek zijn of die ook van ons houden is geen kunst . Daarbij heeft mij het lezen en overwegen van het boekje van Saint Juse ook geholpen. In alle menschen om ons heen een schepsel Gods, een broeder of zuster in Christus kunnen zien leren beschouwen zijn wij op den goeden weg. Het is zeker niet altijd gemakkelijk, ja soms heel moeilijk.zou niet graag van mij zelve willen beweren dat ik hierin altijd slaag, maar het ….de  instelling achter, is

er. En Elken morgen in de H. Communie, vraag ik weer opnieuw in alle oprechtheid, “ Heer geef mij de genade

mijne medemenschen lief te hebben”. En ik stel mij daarbij voor hoe ik straks dit voornemen in de praktijk in

toepassing wil brengen –eene schrämerei in de ruimte heeft geen waarde, ja, brengt ons eerder verder van huis.

Dat is slechts subjectieve vroomheid, waar we juist zoo voor moeten oppassen, omdat zij ons van de gemeen

schap met onze medemenschen verwijderd. Ook bid ik in de H. Mis steeds met bijzonderen klem het voorlaatste gebed voor de ……..: Neem, Heer onze boosheden van ons weg, opdat wij met een zuiver gemoed tot het Heilige der Heilige mogen binnengaan.” Boosheden dat zijn ook de kwade die gingen jegens onze medemenschen, slechte gezondheid, wrevel, ergernis van toepassing hetgeen Christus zegt: “Laat dan uw offer w.. het altaar en ga u eerst met uw broeder verzoenen.” Ik heb eens ergens gelezen, dat de kern van het leven liefde is en dat al het andere slechts franje, klatergoud en duisternis is. Meer dan ooit heb ik hier de ware betekenis van deze woorden die ik nummer vergeten heb gevoeld. En Paulus, die moreele en geestelijke kolos van het Christendom, hoe zegt die het wel ? “ Al spreek ik de talen van menschen en engelen, maar ik heb de liefde niet; ik ben een rinkelend bekken of een rammelend cymbaal. Al heb ik de gave van de profetie, al bezit ik alle geheimen en kennis, al heb ik het volle geloof dat bergen verzet zonder liefde ben ik niets. Al schenk ik weg al wat ik heb, al geef ik mijn lichaam om de te laten verbranden zoo ik de liefde niet heb, het dient mij tot niets.  Wat moet alles aan deze ontlading van Paulus vooraf gegaan zijn ? Sterker, pakkender, plastischer kan het niet gezegd worden.

Of ten sloot toch in de alles omspannende woorden, die Christus zelve gesproken heeft ? “Gij zult den Heer Uwen God liefhebben met geheel Uw hart, met geheel Uw Ziel, met geheel uw verstand, Dit is het eerste gebod. En het tweede daaraan gelijk: Gij zult Uwen naasten liefhebben gelijk U zelve.

Er zijn menschen, die deze liefde van huis uit in al hare volheid en schoonheid in het hart, in het karakter

gelegd is. Er zijn er niet zoo heel vele. Maar iedereen kent er toch welenkele en er zijn een lichtend en

stichtend voorbeeld en ze zijn benijdenswaardig, Maar toch, iets van die liefde, bij de een meer, bij den andere minder,  is in ons aller hart gelegd,

Ook in het mijne –al twijfel ik in oogenblikken van wellicht te strenge zelfkritiek wel eens daaraan. Als jongen van 14 jaar schreef ik in het poëziealbum van mijnen kennis : “ Le soleil ne voit le monde que plein de chaleur et de lumiere, Joyez d’abord soleil et ensuite  regardez le monde” . Een mooie gedachte van Carmen Sylva [23], die toch ook niet anders zeggen wilde.

 
Dan: Laat eerst de zon van de liefde in je schijnen en kijk dan naar de wereld en de menschen om je heen. De aanleg de instelling daartoe moet toen toch al in mijn hart gelegen hebben, anders had ik dit citaat niet uitgekozen.

 

9 september (1942).

Mijn kamergenoot is uit schaken. Er wordt hier zeer veel geschaakt en telkens worden er wedstrijden georga

niseerd. Het moet een prachtig tijdverdrijf zijn hier en als mijne dagen niet reeds genoeg gevuld waren, ik geloof dat ik het ook nog zou proberen te leeren. Maar Ik heb het al “druk” genoeg –met mijn bataljonscommando, mijn cursussen, mijn ….. en niet te vergeten, de huishoudelijke bezigheden van afwaschen, wasch doen, naaien

en stoppen ! En nu komt daar binnenkort waarschijnlijk nog de muziek bij. Walther Boer [24]) ontwikkelt eene enor

me activiteit op muzikaal gebied. Zijn koor wordt met den dag beter. Hij geeft muziek-cursussen en muziek

lessen, Hij heeft kans gezien in Stanislau een vleugel op den kop te tikken, wel een oud beestje, maar toch van onschatbare waarde als je niets anders hebt. Muziek en muziekinstrumenten zijn uit Holland onderweg. Violen, altviolen en celli. Stel je voor, dat ik hier nog weer eens spelen kon !

Van stoppen gesproken. Ja, dat moet ik zelf doen, daar is niemand anders, die dat voor me doet. Een heele toer om die draad door het oog van de naald te krijgen ! En als je ongeduldig wordt gaat het helemaal niet meer. Is dat eindelijk gelukt, dan maar een heel lange draag genomen, des te langer duurt het eer je weer een nieuwe moet doorhalen.

Maar als je dan begint te stoppen moet je telkens bijna tot aan het plafond reiken om een steek te maken. Bij ge

brek aan een naaibal dacht ik heel listig te zijn door daarvoor een glas sterappeltje te gebruiken. Toen ik

klaar was met de stop zat de sterappel aan de sok vastgenaaid. En dan die afwasch ! Altijd met koud water en alleen met je handen. Keep smiling – maar dat is wel eens moeilijk.

Ik heb het ongeluk gehad de prothese van mijn benedenkaak te breken. En er bestaat hier geen gelegenheid

die te herstellen. Het is heel lastig met eten en “het eten” is een van de weinige genoeglijken bezigheden hier, Maar kom, wat geeft het, als je geest maar gezond blijft. Dat is immers van veel meer betekenis dan het materiële. Na het diepste punt –omstreeks half juli- is er Goddank geen geestelijke inzinking meer geweest. Integendeel. Nu en dan gevoel ik zelfs iets van de steeds opnieuw opborrelende levensvreugde, waarvan de H. Fransiscus van Assisië zulk een levend voorbeeld is. Die wist zelfs iedere beproeving, iedere bezoeking in een vreugde te herscheppen. Maar dat was ook een kolos op dat gebied dat eenvoudige, nederige manneke ! Nu, zoo ver heb ik het nog niet gebracht !! Maar ik ben wel overtuigd –in tegenstelling met Schopenhaver ??? !- dat de vorm van de vreugden van het leven de tom ?? Van de zwarten overtreft. Het hangt er maar van af hoe je erop rea-geert. Er zijn Echter niet voor die menschen, die de vreugden- want die zijn er in elk levennauwelijks zien en die alleen maar kijken naar de zwarten.

 

10 september (1942).

Ik heb ontdekt, dat je je in het hospitaal kunt laten wegen. Dat heb ik nu vanmorgen gedaan: 110 pond, gekleed. Dat is dus 20 pond onder mijn normale gewicht. Het is wel een beetje weinig. En toch voel ik me hier aansterken, dank zij de goede gaven, die mij uit Holland toevloeien. Alleen de “Klapvoet” [25]) wil nog niet. Maar Ik heb gemerkt dat hier tal van menschen daaraan lijden en misschien in ernstige mate. Een twaalftal hiervan zal eerstdaags in Lemberg in het hospitaal opgenomen worden ter observatie.  Want het is een tot nog toe onbekende kwaal, gevolg van de gebrekkige voeding, Bij elken pas, die gedaan wordt, klapt de voet, die met de kwaal behept is, hoorbaar neer. Het schijnt iets van een verlamming van de middenvoetspier te zijn. Bij ernstige patiënten blijft de voet dikwijls op het onverwachtst on-neergeklapt staan en is verdere voortgang onmogelijk. Vanmiddag heb ik een interessant gesprek gevoerd met een mijner jongere makkers, een man van een jaar of veertig, intelligent, critisch, nuchter op het cynische af in het dagelijksche leven. Maar hij is godsdienstig en stevig gefundeerd godsdienstig ook. Een onverwacht mede stander in den strijd tegen den twijfel, die toch bij iedereen al is hij nog zoo geloovig, zoo nu en dan om den hoek komt kijken. Hij heeft blijkbaar van huis uit een godsdienstige opleiding gehad, thuis en op school. Dat merk je dadelijk. In zijn veel betere thuis in de geloofsleer –den katechismus en het Oude, Nieuwe Testament. Die grondslag mis ik en heb ik zelf moeten opdiepen. Dat heeft zijn nadelen, maar aan den anderen kant toch ook een voordeel. Je komt veel frisscher en onbevangener te staan tegenover alles wat ons te gelooven voorgehouden wordt. Wat je jezelf verwerft is zoo veel dieper gefundeerd en staat daardoor zooveel hechter.

Maar dan moet de godsdienstzin toch in je gelegd zijn, want zonder dat zou ik er immers niet toe gekomen zijn

om de groote geheimenissen, die den grondslag vormen van onze geloofsleer (van elk geloof) te overwegen en te trachten hun oorsprong en hun betekenis te peilen. Het geloof is “een gave Gods”. Een ongeschapen neiging, een innerlijk werkende aandrift, onafhankelijk van het bewustzijn- iets dat te vergelijken is met een instinkt. Ik geloof dat

de kiem van een Godsgeloof in alle menschen gelegd is, heiden of niet-heiden, maar velen zijn er zich niet van bewust. Ik herinner mij, dat ik op een zekeren dag een vochtige herfstdag, met een mijner kennissen langs een zandweg reed, die aan beide zijden omzoomd was met eikenhakhout, Er hing een sterke lucht van stervend eikenloof. Die lekkere bruidige geur deed mij uitroepen: Wat een heerlijke lucht hier. “Ik ruik niets” reageerde mijn kennis. Hij miste wel het reukorgaan, of juister gezegd, dat werkte niet bij hem.

Voor hem bestond die lekkere geur niet. En toch was hij er. Voor hem die het zintuig, het instinct voor het bovennatuurlijke misten, bestaat er geen God, geen Christus- en toch zijn ze er. Zij missen die werkelijkheden

zonder dat zij er zich van bewust zijn. Zijn zij er minder om ? Ik zou het niet graag beweren. Want er zijn hoogstaande

menschen onder dezulken, hooger staand dan menig zgn. geloovigen die niet leeft naar zijn geloof. Allen zijn schep

selen Gods, allen zijn doot Christus kruisdood verlost en alle menschen behoorden dus tot de onzichtbare kerk

van Christus, of zij heiden zijn of Mohammedaan, of zij Hollander of Hottentot zijn. Een andere kwestie is of hier niet, vlakbij, bij menschen met wie wij dage lijks omgaan, niet een gewoonte. …… …. ….

 

11 september (1942).

Een off-day. Het wil niet, hoe graag ik ook wil, ik heb lust in niets en kom tot niets. Had ik maar een werk dat al mijn aandacht vergde, een taak, die mij geheel in beslag nam. Die is hier niet.

Wees nu “de zon van Carmen Sylva” klinkt het honend in mezelf.  Maar ik kan niet, alles staat me tegen. Verloochen je zelf, vergeet je zelf, negeer je zelf, cijfer je zelf weg – weg ik telkens tegen me, maar ik doe niet anders dan met mezelf bezig zijn, mezelf bespiegelen en mateloos critiseeren ….. Heer, Jezus Christus, Gij, de Verlosser, Verlos mij, verlos mij van mijzelf. …. Ik ben van God verlaten.  

Dit alles zou tragisch zijn, wanneer ik niet wist dat het ook weer over zal gaan. Vandaag misschien nog en anders morgen zeker. Ik ken me zelve langzamerhand.

 

12 september (1942).

De depressie van gisteren was van langeren duur dan ik gedacht had. Zwartgallige beschouwingen over het heden en donkere gedachten over de toekomst voegden zich bij de afzonderlijke zelfbespiegelingen ontnamen mij het laatste restje opgewektheid van zin. Licht en liefde ontbraken in mijn binnenste. God had mij verslaten en ik hing aan het b… alleen.

Totdat ik me op een gegeven oogenblik betrapte, dat ik ….. een liedje zong. En van af dat moment was het uit met de zwartkijkerij. Dat was God’s genade, die weer in mij begon te werken. “Gij, o God, tot ons gewend, zult ons doen leven”.

 

13 september (1942).

Een heuglijk feit om te registreren: er zijn nog 1000 Engelsche Rodekruispakketten aangekomen. Ik zag

daarnet eenige wagens met de eenheidspakketten binnen rijden. Wanneer zullen ze uitgereikt worden ? Zulke

soort aangelegenheden heeft altijd heel wat voeten in den aarde; dat weten we nu langzamerhand wel.

 

Het is zondagmorgen. Onder het plechtige gezang van de Protestanten zit ik dit buiten in de zon te schrijven.

Eenige honderden officieren zijn om den veldprediker Ds Vaandrager [26]) verzameld. De meesten zijn gezeten op banken en tafels die om de forsche zware gestalte van den dominee (in zijn militaire uniform) zijn gegroepeerd. Een klein gedeelte zit en staat onder het iets oploopende terrein van het bosch bij het hospitaal. Een typisch beeld van eene gods dienstoefening te velde. Maar bij de Katholieken vormt het offer-altaar een sprekenden centrale punt. Wij hebben evenwel tot nog toe onze H. Missen steeds binnenshuis opgedragen. Vandaag voor het eerst in den grooten eetzaal A. 


Foto "eigen gemaakte" altaar in Stanislau (foto gevonden in nalatenschap F. de Waal)

 

Het altaar was hoog opgebouwd met behulp van tafels banken en krukjes, zoodat zelfs zij, die aan het einde van

den langen zaal zaten, de offerhandeling ook visueel konden volgen. Een mooi gesneden houten kruisbeeld,

schepping van een onzer kameraden, hing hoog boven de offertafel. En men had zoowaar nog kans gezien

eenige potten met levende bloemen tusschen de brandende kaarsen te plaatsen. De aalmoezenier hield weer een

van die korte pakkende preeken, waarin hij op zijn best is. Hij had het over Maria, wie naamsdag het gisteren

was en wat hij zei, was overtuigend, althans voor hem die zijn ziel opmaakten. Ook op deze wijze wordt ik in

dezen tijd weer tot Maria gebracht, tot Maria onze moeder. Alles in de leer van onze godsdienst krijgt hier

voor mij langzamerhand weer zijne oorspronkelijke betekenis terug. Dit is ook eene hernieuwing. Hier krijgt

alles den tijd om te bezinken, het onklare zinkt weg en de klaarte blijft over. Een prachtige, volkomen zomerdag. Mocht het nog eenigen tijd zoo blijven.

 

14 september (1942).

In de laatste week heb ik nogal beslommeringen gehad als Bataljonscommandant. Het is niet altijd eenvoudig

om het commando over een dergelijk bataljon te voeren met zijn oudere heeren (300 hoofdofficieren !). Het zijn

meestal onderlinge persoonlijken kwesties, die te berechten zijn of vergrijpen tegen de tucht waar het om gaat.

Nu, dat behoorde in gewonen tijden al reeds tot het on-Aangenaamste deel van den werkkring van een hoogeren

commandant. Maar dubbel hier waar men praktisch over geen tuchtmiddelen de beschikking heeft en waar zelfs

de vrees voor eene ongunstige aanteekening op de conduite-lijst ontbreekt. Mijn prestige, mijn gezag moet ik

vrijwel alleen aan mijn……. Ouderdom ontleenen !

 

15 september (1942).

Vandaag zijn we 4 maanden in krijgsgevangenschap. Vier maanden, die tellen krannen, een heel bijzonder stuk uit mijn leven. Quesque tandem ? We hooren nog niets omtrent het volgende transport naar Holland. Maar dit zal nu toch

wel zoo lang niet meer duren. De Oekrainische ziekte heeft mij ook een beetje te pakken. Maar gelukkig toch niet zoo, dat ik er een appél voor moet missen. Niet dat ik die appéls zoo leuk vind.

Wis …., nee ! Maar iedereen heeft zoo zijn “ponteneur” ! [27]

Gisterenavond concert ! En wat kwaliteit betrof mocht deze muziekuitvoering ten volle op deze benaming aanspraak

maken. Eerst een strijkkwartet van Mozart. Uitstekend en ik heb er van genoten, vooral omdat ik het zelf meermalen

gespeeld heb. Daarna de Suite van Bach voor cello – alleen.

Heel mooi gespeeld door Walther Boer, maar voor de meesten waarschijnlijk toch een beetje zware kost. Ten

slotte eenige liederen voor mannenkoor, héél goed, vooral Bone Jesu van Palestiana klonk mooi en indrukwekkend. Het uitverkochte huis was dan ook aan het einde van het concert zeer geestdriftig en zijne bijvalsbetuiging. Het moet dan ook allen weldadig aangedaan hebben om hier in deze ruwe werkelijkheid weer een beroerd te worden door de pure klanken en de betoverende melodieën van vrouwe Musica dit smaakt naar meer. Maar daar zal Walther Boer

wel voor zorgen, daar maak ik mij niet ongerust over.

 

16 september (1942).

Vanmorgen heb ik weer van het wondere schouwspel van het opgaan der zon genoten. Het was dit keer mooier dan ik het ooit gezien heb. Dat kwam door de prachtige groepering der bewolking. Van de kim tot halverwege het zenith was de hemel wolkenloos, in kleur zacht overvloeiend van helder goud aan den horizont over teer blauw naar het azuur van de hoogste regionen van het firmament. Daar zweefden hier en daar ijle wolkensluiers als een mat

gouden was tegen den hemelkoepel aan. Maar naar het Zuiden plakten hoog in de lucht witte schapenwolkjes alle met een naar het Oosten gekeerde rose-gouden rand. Daar geen wolkje en zelfs geen nevel gehinderd in een maag

delijken hemel als dat ware, koos de zon nu hare intrede doen in den dag. Steeds stonden bergen met aan de kim te

glooien, het gevoel dat er iets groots ging gebeuren steeg…… en dan weer ineens het vol spanning verbeide

moment, dat de zon hare eerste glanzend gouden stralen uitzendt over ons deel van de aarde……..

Het is altijd weer even mooi en indrukwekkend en elken keer anders. Het zijn ook altijd ongeveer dezelfden

getrouwen, die ervan komen genieten, menschen wier hart openstaat voor de schoonheid van de natuur, duie de

zuiveren, onbescheidende vreugde kunnen smaken, niet alleen van grootsche dingen in de natuur als deze. Maar

ook van de kleine en kleinste: een boom in herfsttooi, een bloem, een dauwdruppel, die schittert als een diamant.

 

17 september (1942).

De dag, mijn verjaardag, spoed ten einde. Onderwijl ik van morgen om 6 uur op de bovenverdieping naar de opkomst van de zon stond te kijken, had men eene groote plant op mijn kamer gebracht. Dat was een aardige

verassing bij mijn terugkomst. Hoe men hier nog daaraan gekomen is ? En hoe wisten ze het, vraag ik me af, want ik

heb aan niemand iets gezegd. Om 11.00 heb ik een extra sterk kopje koffie geschonken met een koekje erbij. Om 4.00 bij “de thee”op het bataljonsbureau werd ik door de oudste van de heeren van den staf vriendelijk toegesproken en mij als souvenier een lineaal aangeboden met achterop de namen van de drie heeren. De voorkant is heel mooi gesneden en versierd met blauwe en licht groene (nagebootste) kralen. Russisch of Poolsch werk, zoals wij het bij ons niet kennen. Een aardige herinnering aan mijn verjaardag in krijgsgevangenschap en aan de goede kameraden, die met mij samenwerkten in deze omstandigheden.

Hoe had ik ooit kunnen denken, dat ik mij 65ste verjaardag ver van huis in krijgsgevangenschap zou vieren !

Ik heb nu den leeftijd bereikt, waarop als regel de krijgsgevangenen ontslagen worden. Het zou eene aardige at

tentie geweest zijn, wanneer men mij vandaag naar huis had laten gaan !!

65 jaar. De jeugd noemt iemand van dien leeftijd een oude man. Toch voel ik mij geen dat niet.

Men zegt iemand is zoo oud al hij er uitziet, of wel, en dat is juister, men is zoo oud als men zich voelt. Maar verleden jaar ook hoorde ik eens zeggen den man is zoo oud als eene vrouw hem aanvoelt. Doch daar hebben we hier niets mee te maken. Het is in elk geval toch al een heele leeftijd, 65 jaren.

En wat heb ik in dien tijd velerlei beleefd. 40 jaren in Nederlandschen Krijgsdienst geweest, waarvan 35 als officier, Veel gecrost en gereden in dien tijd op concoursen, jachten, cross country’s, enz. Een tocht te paard gemaakt

in Hongarije [28]), achter de honden gejaagd in Engeland. Gedetacheerd geweest bij een Frans Regiment Veld-Artillerie in Metz. Gereisd in Indië, China, Japan, Marokko, Italië, twee jaar lang. En nu deze krijgsgevangenschap.

Het leven heeft mij veel moois gebracht. Maar voor narigheid heeft het mij ook allerminst gespaard. Ik zou niet nog eens het zelfde leven willen doorlopen Maar dat ligt niet aan het leven, maar aan mij. Als ik eerder mijne vreugde in God gevonden had zou dat anders geweest zijn. Lichamelijk ben ik natuurlijk al lang over het hoogtepunt heen, al ben ik, God zij dank, gezond en betrekkelijk nog sterk. Maar geestelijk gevoel ik mij eerder nog stijgen dan dalen.

Niet wat hetzelfde geleerdheid –al interesseer ik mij nog steeds voor alles wat nieuw is op het gebied van

wetenschap en kunstmaar wat levensen wereld beschouwing aangaat. De begeerte om wijs te zijn bracht mij als van zelf tot de wijsbegeerte.

 

18 september (1942).

Welk een verschil eene verjaardag viering thuis of hier. De brieven ’s ochtends bij het ontbijt en het dinertje des avonds met voorafgaande “borrel”vormden altijd de hoogtepunten. Geen enkele brief heeft mij gisteren bereikt. Maar ze zullen nog wel komen en dan kan ik ze elk afzonderlijk “genieten”. Het dinertje ! Ik zie van hier nog het helder witte tafellaken, sinds 15 Mei eene ongekende weelde- het zilver, de kristallen glazen, de bloemen en de verheugde gezichten, hunkeren door het kaars-licht, dat de intimiteit verhoogde. En hier…! Van weelde gesproken. Een weelde kennen we toch ook hier. Dat is de douche eens in de 14 dagen. Dat is altoos een feest. Op zich zelve reeds is het een genot ons lekker warm en schoon water in weldadige overvloed op je naakte body te laten neerdalen. Maar je ondergaat dat niet verdoken – alleen in een apart hokje, maar met z’n twintigen tegelijk in één lokaal, waar 20 dou

ches in het plafond gedurende geruimen tijd een rijken vloed van water naar beneden gutsen. Op een holletje

rennen de deelnemers aan het feest het lokaal met den stenen vloer binnen. Dan brengt het costuum vrede ! En dan

begint het spektakel. Het is net alsof al die mannen, die “oude” mannen, nog weer eens kraaien van plezier,

zoals een baby in zijn badje ! Dat is de wondere werking van water; een zegen. Ongeloofelijk komisch is het

al die grijsaards zich in de onmogelijkste bochten te zien wringen om toch vooral alle plekjes van het lichaam

goed te laten bespuiten of met elkaar te zien stoeien als kleine jongens.

De vreugde ontlaadt zich dan ten slotte meestal in een algemeen gezang – zooals vogels ook gaan zingen, wanneer hun blij gevoel begint te werken. Maar ik geloof, dat het ontbreken van elk kleedingstuk ook tot die uitbundigheid bijdraagt: de mensch voelt zich dan dichter bij de natuur. Bij zijn onstaat van doch zijn primitieve instincten ontwaken

 

19 september (1942).

Vandaag heb ik een cello te pakken gekregen. Er zijn en twee heelhuids aangekomen, nadat die van Walther Boer vrijwel in stukken hier aanspoelde. Ik heb eerst mijn hart uitgestort in eenige lyrische ontboezemingen, maar ben daarna spoedig overgegaan tot het doorkijken van de cello-par tijen van de kwartetten, die we de volgende week zullen spelen. Dat had bijna aanleidinggegeven tot een drama. Ik speelde nl, ook de partij van het zgn Kaiser Quartet

Van Hayden door, waarin het toenmalige Oostenrijksche volkslied “Gott erhalte Franz den Kaiser” voorkomt. Toen

ik bezig was de mooie melodie nog eens te herhalen werd en plotseling heftig op de deur geklopt. Aan het

hoofd van een aantal officieren, die voor de deur bleven staan, trad een lange Overste van de Maréchasseé 

binnen om een vlammend protest uit te spreken, dat ik ….. het Duitsche volkslied speelde. Tableau !

 

21 september (1942).

Nu zit ik al ruim 4 maanden opgesloten binnen het prikkeldraad en ben er nog niet buiten geweest – behalve dan voor de begrafenis van onzen overleden makker Lohmeyer. En ik verlang er zoo naar mijn benen weer eens te kunnen uitslaan en rond te zwerven in Gods vrije natuur. Zoals ik dat overal gedaan heb, waar ik ook gewoond heb, Want dat is overal te vinden als je maar niet verwacht, dat de natuur je op een presenteerblaadje geserveerd wordt, zonder moeite te doen. “In Den Haag natuur ? Zeker op het Plein of in de Boschjes ?”Waar zijn degenen, die zoo spreken, wel eens geweest bijv. op de “Horsten” (Ja, daar moeten ze een goed half uur voor fietsen)? Natuur is overal te vinden – zelfs op de 20ste verdieping van een wolkenkrabber in New York, maar dan heb je een microscoop en een verrekijker noodig ! Vrije natuur, dat wordt moeilijker en hier wordt het je helaas belet haar op te zoeken. Daar valt niets aan te doen. En nu heeft vrouwe Natura zeker medelijden gehad met haren trouwen vriend en is zij een paar maal tot hem gekomen: De reeën in Neurenburg-Lang wasser, de hop op de treinreis, de ooievaars hier. En dan de onvergetelijke zons-opgangen ! Maar de vrije natuur kan ik hier alleen maar op een afstand genieten: boven op de 3de verdieping van het achtergebouw (naar het oosten) en aan het eind van de Westelijke vleugel van het voorgebouw (naar het westen) zijn hier goede observatie-punten, die een wijden blik geven op het omringende land. Het panorama naar het Westen, met de Karpaten op den achtergrond, is het mooiste. Vooral bij zonsondergang heb ik daarvan reeds menigmaal genoten. Wat de natuur zelfs hier nog aan een armen krijgsgevangen bieden kan !

 

22 september (1942).

Er zitten hier raven in de omgeving. Een paar maal heb ik al gemeend hun zware gekras gehoord te hebben, maar vanmorgen heb ik er een paar zien overkomen. Voor het eerst van mijn leven, dat ik deze grooten vogel –bijna

zoo groot als een buizerd- gezien heb. Bij ons zijn zij uitgestorven, wellicht op een enkel paar na, maar hier schij

nen ze veelvuldig voor te komen.

 

23 september (1942).

Vanmorgen naar de Heilige Mis en tot de Heilige Communie geweest. Dat kan een enkele maal in de week en daar maak ik een dankbaar gebruik van. Maar dat geldt alleen voor de ingewijden, want het geschiedt in het geheim in een kamer van het hospitaal. Heel primitief dus, de omgeving, waarin het offer wordt opgedragen en de communie wordt ontvangen. Schuilkerken gevoelens wekt dat op. De kampleiding is er nu toch toe overgegaan de aanwezige Engelsche Rode kruis-pakketten te verdeelen, al is het benoodigde aantal nog niet aangekomen. Het is zonde ze zoo lang ongebruikt te laten liggen. Met z’n drieën hebben we nu één pakket gekregen en zoo eerlijk mogelijk verdeeld. Wat een lekkere, van die echt-Engelsche dingen, zitten erin !  Foei wat wordt je hier “op de…” De curssusen architectuur oude en moderne en Binnenhuis-architectuur- blijven interessant. De Kapitein Lohmeyer van de Genie weet die zulk eene levendige en onderhoudende wijze te geven, dat ik er altijd met genoegen naar toe ga. Hij is boven dien een man van smaak- die ook ruimte laat aan ander mans opvatting. Ik ben nog nooit van mijn leven zoo op eten gewend als hier ! Maar geestelijk verkommer ik toch ook niet. Daar behoeden mij de cursussen, die ik volg en de zelf-studie voor. Ook het aanhouden van dit dagboek, waaraan ik mij moet houden.En hoe meer animo atijd. De zelfstudie richt zich in hoofdzaak naar het godsdienstige terrein, in het bijzonder het Katholiscisme, zijne leer, zijne leven en wereldbeschouwing. En in deze godsdienstige studie kan mijn geest zich nog het meeste uitleven. Zij werkt verruimend terwijl ik vroeger, als zoovelen, dacht, dat zijn vernauwend zou werken. Ik begrijp nu ten volle wat niemand minder dan Chesterton [29] bedoelde toen hij schreef: “katholiek worden verruimt den geest” Trouwens de uitspraak van Nietsche: Religion haben heiszt dem Leben einen ewigen Sinn geben, mitten Im Endlichen das Unendliche fehlen und besitzen”, duidt in dezelfde richting

 

24 september (1942).

Wat een mooie maand september beleven we. Dag in dag uit lekker warm, zonnig weer, zonder wind, als het zoo’n mooi weer is kan men zich zelfs hier blij gemoed voelen. Ik leer hier “de goddelijke volheid van het oogenblik” genieten.

Mijn zinnen zijn tot rust gekomen na de geweldige bezerringen, waaraan zij blootgestaan hebben in de afgelopen 3 ¼ maand. Het akelig gevoel van gejaagdheid, die traagen vorm van onrust is Goddank voorbij. Mijn lichamelijke gezondheid laat niets te wenschen over en van de pakketten uit het vaderland geregeld blijven …….. ik daardoor het officieele rantsoen wat kan aanvullen, voel ik mij ook weer sterker worden.
 

Daar net zag ik aardappels afladen, Die hebben we in geen weken gehad. En dat voor Hollandsche soldaten

die niet gegeten hebben, wanneer ze geen aardappels gehad hebben ! Zoo was het in onze kringen nu wel niet en

sommigen vonden het zelfs chic om een aardappel met minachting te behandelen, maar toch, een aardappel hoort bij ons eten. En zeker in deze tijden, met overigens zoo weinig voedsel, kunnen wij er niet buiten. Ik kan dan ook niet

ontkennen, dat ik het een aangenaam vooruitzicht vind weer eens een aardappel op mijn bord te krijgen !

Er zijn weer geruchten in omloopt….. Zij culmineeren in de bewering, dat we vóór 15 november allemaal naar het va

derland zullen terug keeren ! Ik geloof er niets van.

 

25 september (1942).

Helaas hebben we weer het verlies van een van de Kameraden te betreuren. De Eerste-Luitenant van Gastel [30]) is in het hospitaal te Lemberg, waarheen hij eenigen tijd geleden werd overgebracht, overleden. Hij zal aldaar begraven worden en We kunnen hem dus helaas niet de laatste eer bewijzen.

 


Meer over Keppel Hesselink

 

26 september (1942).

De Overste Keppel-Hesselink lijdt [31]) aan eene ernstige blinde darmontsteking. Men vreest voor zijn leven. Moge hij gespaard blijven. Het zou te erg zijn als zoo’n jonge flinke aardige kerel heen zou gaan.

 

27 september (1942).

Zondagmorgen. Een blauwe, wolkenlooze hemel, een lekker warme zon. Een heerlijke zondagochtend, zooals er meer in mijn dagboek beschreven staan. Aan een tafel, midden op het achterterrein, zit ik dit te schrijven. In de preek zei de aalmoezenier: “Dit leven is en blijft een tranen dal”. Maar niet altijd zijn we in het dal, we zijn

ook wel eens op de hoogte, zou ik daaraan willen toevoegen. En dáár toef ik nu. Een mensch kan daar raken.

ja dikwijls op toeven, mits hij zijne eischen maar niet te hoog stelt. En zeker de geloovige mensch, die de genade der verlichting door het geloof kent, die hem in staat stelt blij en welgemoet te zijn, ondanks alles. Ja ik geloof …t, dat hij, die in alles God ziet en in zich in alles aan Gods wil weet te onderwerpen, blijvend gelukkig en blijmoedig door het even kan gaan.

 

29 september (1942).

Wat wij vreesden is gebeurd. Keppel Hesselink is overleden. Ontzetten, Zoo’n jonge, stevige kerel, die zich reeds zoo verdienstelijk gemaakt had in zijn leven en van wie nog zooveel goeds te verwachten was, vooral in de tijden, die we tegemoet gaan. En wat zal het zijn aan zijn vrouw en zijn dochter als hun deze onheilmare bericht ? Dat juist de besten zoons zoo vroeg weggenomen worden !


Persoonlijk heb ik niet dan aangename herinneringen aan hem en aan zijn gastvrij tehuis. Aan hem heb ik ook de invitatie te danken voor den 3-weekschen tocht te paard door Hongarije onder leiding van generaal Horthy, die tot de aangenaamste en meest bijzondere herinneringen van mijn leven behoort.

 

30 september (1942).

Het is er eindelijk van gekomen: ik heb vandaag strijkkwartet gespeeld. Ik heb genoten ! Hoe had ik ooit kunnen denken, dat ik in mijn leven nog eens kwartet zou spelen in een krijgegavngenkamp in Stanislau. Een kwartet Van Haydn, een van Mozart en een van Beethoven, De grootmeesters der kwartetkunst, hadden me voor Dezen eersten keer gekozen. Maar van Haydn hebben we Maar niet het kaiserquartet gespeeld ! Als iemand, die een paar uur in eene geheel andere wereld geleefd had, verliet ik de muziekkamer.

 

2 october (1942).

Keppel Hesselink begraven. Een droeve dag. [Die ik zoo In de volle fleur van het leven gekend heb te zien toevertrouwen aan vreemde aarde, ver weg van zijn gezin, zijn land en zijn volk- het was aangrijpend.

 

3 october (1942).

Vanmorgen is men begonnen met het nemen van foto’s van het hoofd (in een bepaalde houding) en het maken van hand- en vingerafdrukken- foto’s werden reeds eenmaal te Nürnburg genomen in het begin onzer krijgsgevangenschap. Dit geeft, althans bij de optimisten, weer voedsel aan de geruchten voor een

aanstaand vertrek. Voor het eerst sinds mijn vertrek uit Holland uit een … kopje gedronken. We

hebben van de Maatschappij “Vaderland” een groot servies cadeau gekregen.

 

Zondag 4 october (1942).

Een van die Zondagochtenden, dat “Gottes Gesicht in mir strahlt”. Ik ben van morgen naar de Heilige Mis en tot

de Heilige Communie geweest. Welk een zegen ! Je voir la vie en rose. Zoo kan men zelfs in krijgsgevangenschap, ver van het vaderland en alleen die ons dierbaar zijn nog… gelukkige oogenblikken hebben. Als men maar niet altijd alleen naar den donkeren kant der dingen wil kijkten. Mopperaars mopperen altijd, waar ze ook zijn. Als jong luitenant was ik in Naarden in garnizoen. Een der oudere kameraden was er niet te genieten, omdat hij het zoo verschrikkelijk vond in dat “gat”. Hij mopperde van den morgen tot den avond en wilde maar naar Amsterdam. Waar de andere helft van het Regiment waarbij wij dienden, in garnizoen lag. Eindelijk gelukte het hem overplaatsing naar de begeerde stad te krijgen. Toen ik hem daarna weer eens ontmoette, dacht ik een gelukkig mensch voor mij te zien. Maar hij mopperde even hard als vroeger. In elk geval was hij in Amsterdam gaan niet gelukkiger dan in Naarden.

 

6 october (1942).

Mijn kamergenoot [32]) ligt ziek te bed. Maag en ingewanden zijn van streek. Hij mag niets eten. Jammer, ik heb net

vandaag 3 pakjes gekregen en voor morgen zijn er mij nog 2 aangekondigd. Ik ben rijk ! En kan geven nu. Ze vloeien

wel niet altijd zoo rijkelijk binnen en misschien komen er nu geruimen tijd geene. Er was vandaag ook een pakje

bij van eene mij volslagen onbekende dame uit Friesland. Het doet goed zulke bewijzen van medeleven uit het va

derland te ontvangen. Ik kreeg die reeds van 23 verschillende zijden. En dan te denken, dat het alles behalve gemak

kelijk zal zijn om van het weinige, dat men krijgen kan, nog wat af te staan voor ons. Waarlijk, we kunnen het

niet genoeg op prijs stellen. Gelukkig kunnen we alles wat we niet voor dadelijk gebruik noodig hebben afgeven in depot. Want het is zaak niet alles op te eten of weg te geven, maar een reserve voorraad te vormen voor

de magere dagen, die komen kunnen. Zoo voor het geval; dat van de winter het spoorwegvervoer gestremd is, doordat de spoorbaan ondergesneeuwd is. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, hebben we van de Duitschers gehoord, die hier verleden winter ook zaten en hebben we ook kunnen zien op onze reis hierheen. In tal van plaatsen langs de spoorlijn waren sneeuwwallen opgesteld om de spoorbaan voor ondersneeuwen te behoeden.

 

7 october (1942).

Sinds 1 October hebben we elke avond rozenkrans gebed.

In de grooten eetzaal zitten dan een 150-tal officieren den rozenkrans te bidden. Met sonore stem bidt de aalmoe

zenier voor en met krachtige stem antwoorden al die mannen, van wie de meesten maar zelden en sommigen

wellicht nooit den rozenkrans gebeden hebben. Wij zijn sinds enkele dagen ook in de gelegenheid om dagelijks eene Heilige Mis te hooren, niet in een soort schuilkerk ! maar In de groote eetzaal, die elken morgen weer op nieuw

voor kerk moet, juister gezegd voor offerplaats moet ingericht worden.

 

10 october (1942).

Het is nu al 10 october en toch, naar onze Hollandschen  begrippen, nog een zomersche avond. Echter Toch ligt en iets van den weemoed van een afscheid in, het afscheid van den zomer. Dit maakt de sfeer van rust, die over alles ligt, nog dieper.Ik zit op een bankje op het achterterrein, met den rug tegen een dennenboom, een van de weinige dennenboomen, die ons troosteloos verblijf rijk is. De zon is bijna een uur geleden onder gegaan, maar de Westelijke hemel straalt nog steeds een mat-gouden licht uit, dat heel de omgeving een vreemden

geheimzinnigen schijn geeft. Geen ontwijdend geluid verstoort de stilte. Nu en dan komen er nog een paar late

wandelaars voorbij. Zij doemen op uit de schemering en verdwijnen weer, onhoorbaar bijna. Zelfs uit het museale

gebouw met zijn honderden kamers en zalen, dat van hieruit gezien zich donker en dreigend tegen de westelijken

hemel afteekent, komt geen onvertogen geluid, dat de vredige stilte verstoort.

Ik tuur naar het zacht-gouden stuk hemel, dat nog bewesten onze gevangenis zichtbaar is. Daar, in die richting

ver, heel ver weg, ligt    Holland. En mijn gedachten, de gevoelens van mijn kant willen onweerstaanbaar naar mijn

land, naar het geliefde geboorteland en naar de dierbaren die daar wonen. O Nederland, ik heb je lief met al mij

ziel en zinnen ….. Ik zie mij zelf hier zitten, eenzaam, op honderden en nog

eens honderden kilometers daar vandaan.

Zal aan deze ballingschap ooit een einde komen ? Zal ik nog ooit mijn vaderland en allen, die ik lief heb, weerzien ?
Of zal ik hier sterven, zooals zoo kort geleden nog 3 mannen in de kracht van hun jonge leven heengingen ?

Of zal ik ondergaan, wanneer eenmaal het Nationaal Socialistische Duitsland ineenstort en wij in den chaos

die er dan zal komen, maar zien moeten zonder verkeersmiddelen zonder voedsel en zelfs zonder geld of wapens om het zich te verschaffen, thuis te komen, vanaf dit verre land aan de grenzen van Rusland ? Wie zal het zeggen.
 

Dan zou mijn leven eindigen ver van het land, waarin ik leefde en gewerkt heb en mijne rol, die ik op aarde gespeeld

heb, zou uitgespeeld zijn. Zou ik zelve, maar wat van meer betekenis is, zou God tevreden zijn met de wijze waarop ik het mij gegeven leven benut heb ? En zou ik dan ….. Als een waardig slot van dezen mooien avond, dingen de ontroerende klanken van het avond-gezang der Russische krijgsgevangenen tot mij door….. lotgenooten.

 

12 October (1942).

Sinds enkele dagen hebben wij een nieuwe commandant gekregen – kazernecommandant zal ik hem maar noemen, want we hebben ook nog een Legercommandant, die boven allen en alles staat in Stanislau. Hij neemt elken morgen en middag het appel in. Als hij komt moet ik van het heele bataillon “Geeft acht” commandeeren en mij bij hem melden. Daarna wordt door onderofficieren elke compagnie “geteld” en aan de hand van de compagnies-appéls rapporten waarop de zieken, het keukenpersoneel, enz vermeld staan nauwkeurig nagegaan of niemand mankeert (ontsnapt is). Dat duurt een heele tijd, want die zieken, en verdere afwezigen worden zorgvuldig in gebouwen, keuken en hospitaal gecontroleerd. Kloppen de getallen niet dan geeft dit dikwijls geruimen tijd oponthoud. En in al dien tijd moet het bataillon ter plaatse blijven staan.

De nieuwe Hauptmann komt uit Hamburg, waar hij dienst gedaan heeft bij de Fransche krijgsgevangenen. Het is

wel een Duitscher, maar geen echter Pruis. Hamburg dat ik goed ken, is, als groote zee-haven, maar internationaal

ingesteld, de Hamburgers worden in Bartjes de “Nein-sager genoemd. Men kan merken, dat hij graag een praat

wil maken, maar het spreekt vanzelf dat wij terughoudend zijn op dat punt. Al is het dan een Hamburger hij heeft

toch typische Duitsche manieren. De begroeting van onzen Herr Oberst is altijd hyper vormelijk, maar de begroeting van de opper- en vlag officieren, die bij de appéls op den rechter vleugel aangetreden staan is bepaald eene ceremonie: na dat ik het bataillon aan hem gemeld heb begeeft hij zich plechtstatig naar den rechtervleugel, stelt zich voor het front der opperen vlagofficieren op, groet, doet eenige pasjes voorwaarts groet weer en verzoekt met de hand aan de klep van zijn pet de “Szaalleuze” om in te rukken treedt groetende eenige pasjes recht achterwaarts en komt daarna weer naar mij. Een Amsterdamsche straatjongen die het zag, zou zeggen: hoe bestaat het, En elken morgen en elken middag precies hetzelfde ritueel.

Hij vroeg mij vandaag, met de noodige plichtplegingen natuurlijk, of hij mijn leeftijd mocht vernemen. Toen ik antwoordde, dat ik 65 jaar was, zei hij: “maar dan komt U voor ontslag (Entlassung) in aanmerking“.

Die vraag, maar vooral die uitlating hebben iets in mij losgemaakt. Maar ik wil mij aan geen illusie overgeven, vóórdat er iets met zekerheid bekend is. Er kan nog zooveel gebeuren.

 

13 october (1942), 20.00.

Ik zit angstig op mijn kamer. Mijn medebewoner ligt ziek te bed. Alvorens te gaan werken in een mooi boek, over ar

chitectuur, dat ik van Lohmeyer [33]) te leen gekregen heb,eerst enkele regels in mijn dagboek.

Ik ga nu elken morgen naar de Heilige Mis en tot de Heilige Communie. Aanvankelijk was ik huivering om elke morgen de H. Communie te ontvangen. Maar je komt er hier als vanzelf toe. Het past zoo goed in dit leven, in deze

gemeenschap. En elken morgen, nadat ik ons Heer ontvangen heb, maak ik het voornemen, “de warmte , de gloed en de innigheid van Zijnen tegenwoordigheid in mij verder te dragen in mijn doen en laten voor den nieuwen dag”.

Van een nieuw transport zieken, ens naar Holland is nog steeds niets bekend. Het duurt ditmaal wel bijzonder lang.

Maar dat nieuws komt meestal plotseling uit de lucht vallen, juist als de meesten geruchten langzamerhand verstomd zijn.

De toevloed van pakketten uit Holland is dermate toegenomen, dat een tweede uitgifte-lokaal in bedrijf gesteld

is. Er worden nu, sinds 3 weken al, gemiddeld dagelijks ongeveer 750 pakketten uitgereikt. Ik moet zeggen, de meedewerking van de Duitschers (Oostenrijkers) laat op dit punt niets te wenschen over. Onophoudelijk rijden de wagons met pakketten van het station naar onze kazerne, zelfs des Zondags. Het is een geweldig bedrijf geworden. Het is vanaf de opstapeling der pakketen in een daarvoor aangewezen groot lokaal naast de wacht, geheel in onze eigen handen.

Groote gedrukte registers zijn er voor aangeschaft, die uitgifte -met controle door de Duitschers- gaat in een zeer

snel tempo, je hebt nauwelijks den tijd om den inventaris te controleren en te beslissen wat je in depot wenscht

te geven. Maar als het niet bliksemssnel gaat ontstaat er achterstand en dat wil men, terecht, tot elken prijs vermijden

+_ 750 pakketten per dag, dat is nog iets meer dan 1 pakje per man per 3 dagen ! Geen wonder dat de meesten zienderoogen in gewicht toenemen !

 

15 October (1942).

Vreemd nu ik hier meer tot rust kom, nu er hier weinig nieuws meer te beleven valt komt het meer dan voorheen

voor, dat ik wel eens aan het piekeren sla, zonder bepaalde aanleiding. Meestal kan ik dat, wanneer het religieuze

.. niet zoo recht helpen wil (“wat ook voorkomt) verdrijven door eens flink hardop te zeggen durf te leven

Beval u niet met al te veel gedachten, Werk uw werk en zing uw lied Onder blij verwachten Dat aardige, fransche rijmpje van de Genestet, die blijkbaar zelf ook wel eens in een pieker stemming verkeerde.


Zoo ging het gisteren ook. Zo’n wonder is het overigens niet, dat je zoo nu en dan wel eens aan het piekeren raakt. Daar is in deze omstandigheden aanleiding genoeg toe en gelegenheid ook, want een vaste taak, werk, dat al je tijd en aandacht in beslag neemt, heb je hier niet. Het bataillons-commando heeft niet veel meer om het lijf, nu alles in vaste banen geleid is en de gemoederen weer tot rust gekomen zijn.

De cursussen, die ik volg, blijven gelukkig steeds een prettige bezigheid en afleiding. Vooral de cursussen Oude en

Nieuwe Architectuur. En de Kaptein Lohmeyer (van de Genie) weet die op zulk eene bondige en onderhoudende wijze te geven, dat ik er telkens met pleizer naar toe ga. Ook de geschiedenis  van binnenarchitectuur behandelt hij.

 

Dat “de stoel” eene ontwikkelingsgang heeft doorgemaakt van een heel primitief meubel tot den vorm waarin wij hem thans gebruiken spreekt natuurlijk vanzelf. Maar daar heb ik eigenlijk nooit over gedacht. Je aanvaardt een stoel als een zoo gewoon, vanzelfsprekend meubel, dat je zonder er ooit bij te denken aangenomen hebt dat het ding in den vorm die wij nu kennen altijd ongeveer zoo geweest is. Maar dat is niet zoo en onze Inlanders in Indië gebruiken zelfs in het geel geen stoelen. Wij kunnen hem nu in allerlei vormen en stijlen van den Dagobert-stoel tot het moderne
stalen meubel toe. En het is interessant van dien ontwikkelingsgang eens wat meer te hooren. Zoo ook wat de bouwkunst betreft. Ik heb me daar altijd wel voor geïnteresseerd, maar ik heb er nooit eene bepaalde studie van gemaakt. Behalve dan –maar dan hoofdzakelijk door aanschouwing en alleen wat de Renaissance en de Barok be

treft- in de vier maanden, dat ik in Rome en Florence was. Je komt er daar als het ware van zelve toe met al die

prachtige kerken en bouwwerken in Renaissance en Barok stijl (en hunne overgangsvormen !)

Eerst hadden we hier geen enkel boek over op het gebied van bouwkunst en binnenarchitectuur en moest Lohmeyer alles uit zijn hoofd daarover (wat hij bijzonder knap gedaan heeft) maar langzamerhand is er heel wat op dat gebied uit Holland overgekomen, tot mooie, groote werken en plaaten atlassen toe. Dan valt het weer op hoeveel er onder de Nederlandse beroepsofficieren zijn, die zich toch ook nog Voor iets anders geïnteresseerd hebben, dan voor hun vak alleen.

 

16 October (1942).

Nu is de zomer toch wel voorgoed ten einde, geloof ik. Het is koud en kil weer en de zon, waarmede we hier

verwend waren, laat zich niet zien. En het is binnen al even onaangenaam als buiten. De centrale verwar

ming gaat pas 1 November aan. Kon je nu maar eens een stevige wandeling maken, dat je bloed weer eens

krachtig door je aderen stroomde ! Maar een verzoek in dien zin kreeg nul op het request.

Nog niets bekend van een transport naar Holland. En zonder het te willen, begin ik mij toch eenigszins als direct geïnteresseerde te gevoelen dit keer. In Neurenberg zijn toch ook alle krijgsgevangenen ontslagen, die boven de

65 jaar oud waren. Haast om weg te komen heb ik niet z\oo zeer, maar wel zou ik God danken, wanneer ik

de zekerheid had dat ik binnen afzienbare tijd ontslagen werd, want als dat niet het geval is, hoe lang zal ik dan nog hier moeten zitten ? Jaren nog misschien. En kom ik dan nog wel ooit in het vaderland terug ?

 

17 October (1942).

Ik heb zoo’n plezier van mijn plant, die ik op mijn verjaardag gekregen heb. Het is een soort begonia met heele groote bladeren. En zij heeft een jonger gemaakt sedert ik haar heb ! Dat groeit voorspoedig en mama is al aan haar 3e nieuwe blad bezig sedert 17 September. Maar ik vertroetel haar ook en daar heb ik schik in !

Er zijn nog tal van pakketjes voor mijn onderweg, zooals mij uit verschillende bronnen blijkt. De Engelsche en Amerikaansche pakketten moeten nog verdeeld worden. Als ik hier morgen aan den dag zou weggaan zou er toch iets zijn waarom mij dat zou spijten…. dat ik al die mooie pakketjes mis zou loopen !

 

18 October (1942).

Zondagmorgen. Nu niet zomaar buiten in de zonnen hemel in Holland kan het niet kouder zijn over dezen

tijd- maar binnen de vier kale wanden van mijn cel. Zou dit de laatste Zondag zijn, dat ik hier ben ? Verbeeld je

dat ik den volgenden Zondag hier al weg was voor goed ! En toch behoort dit tot de mogelijkheden. Er schijnt iets

van een transport naar Holland op til te zijn. En dan gaat onweerstaanbaar je phantasie aan het werken.

Terug weer in het eigen land ! Vrij te zijn weer ! Je voelt Je hart in je binnenste zwellen.

 

19 October (1942).

Op de Karpathen ligt al sneeuw. Op hun toppen ligt een mysterieuze schijn, wanneer de zon van deze zijde haar licht daarop werpt. Hitler heeft een paar dagen geleden de zomerveldtocht in Rusland voor geëindigd verklaard.

Het zal ons benieuwen of de Russen er ook zoo over denken. Het lijkt wel of zij bij Kalinin weer een nieuw

offensief begonnen zijn, als men de ….maakte berichten goed analyseert en tusschen de regels door leest.

Vandaag een goede dag: de Engelsche Roode Kruis pakketten zijn verdeeld geworden en er zijn uit Holland van het Ned.Roode Kruis een paar wagons met 20.000 Kg appels aangekomen. Dat is een prachtig geschenk ! Fruit !

 

20 October (1942).

Vandaag het bericht dat overmorgen een transport van 27 zieken naar Holland vertrekt. Alléén zieken. Daar ben ik dus niet bij. Maar waarom gaan den anderen ook niet mee, die op de nominatie staan voor vertrek.

Ik troost me: liever niet weg, maar dan ook niet ziek, dan weg, omdat je te ziek bent deze krijgsgevangenschap langer te verduren. Alleen, het zal nu wel weer een tijd duren, voordat een volgend transport gaat. Dat is, helaas, eene logische conclusie.

 

22 October (1942).

Het transport zieken is vertrokken. Daar het een klein transport is en alleen maar zieken, bracht het vertrek slechts

weinig emotie in het kamp te weeg. Het geeft een kleine verlichting in de veel te nauwe behuizing, maar

lang niet genoeg.

Het is ’s avonds 8 uur. Ik zit in eetzaal B, de best verlichte en warmste zaal van het geheele gebouw en het zit

er dan ook vol aan de vurenhouten tafels en onder het typische kloostergewelf. Op de kamer is het koud en

door de slechte verlichting ongezellig. Dan is het hier nog beter, al kan men het dan niet bepaald gezellig

noemen ! Er is hier verbod van spreken. Een wijze maatregel, door onszelf genomen. Er zijn hier tal van jonge

lui die met den grootsten ernst en ijver zitten te werken.

Te werken voor hun toekomst, die nog geheel voor hen ligt. Vandaag vier lekkere ster-appels gegeten. Een gebeurtenis !
Maar nu aan de studie van de moderne architectuur. Na de Amsterdamsche school van Berlage en de reactie daarop de Amsterdamsche school van De Klerk zijn we nu gekomen aan de Lloyd Wright met zijn navolgers, ook in ons land. Hoe zal ik in de toekomst de architectuur in ons land met een heel ander oog bekijken (als ik er ooit weer in terugkom). nu ik mij hier theoretisch zoo daarin verdiept heb.

 

23 October (1942).

Hoe had ik ooit kunnen denken, dat hier in Stanislau in den uitersten uithoek van Polen, mijn illusie om geregeld kwartet te kunnen spelen vervuld zou worden ! Eens in de week komen we bij elkaar in de kale ongezellige muziekkamer Maar dat kale is in dit geval een voordeel: het klinkt er alles glashelder en van het ongezellige merken we niet veel. Want we spelen aan een stuk door.
 

25 October (1942).

Na een week van koud, naar weer, zoo, dat je dacht nu de zomer voor goed afgeworpen, zit ik waarachtig nog weer

eens in de zon te “braden”! Alles loopt en zit en ligt dan wel weer op het achterterrein, dat dagenlang vrijwel verlaten geweest is. Sommigen zelfs met bloot bovenlichaam. Neen, zóó warm is het in Holland om dezen tijd nooit.

Boven de steppe, aan den anderen kant van de hoogen muur, die ons terrein omringt, schroeven twee roofvogels Buizerds ?

Ik kan het op dien afstand, zonder kijker, niet vaststellen. Vanmorgen heb ik voor het eerst twee bonte kraaien zien

overkomen.  Eksters en Vlaamsche gaaien schijnen hier niet te zitten, ik zie en hoor ze althans niet.

Een kostelijk boekje heb ik uit de bibliotheek van de aalmoezenier ter lezing gekregen. Bijzonder geschikte lectuur

voor hier. De titel luidt: Levenskunst en het is geschreven door een Oostenrijksche geestelijke. .. Albert Maria Niesz O.P. je zou zoo zeggen, wat heeft zoo’n man, die toch veel minder midden in het leven staat dan wij, ons op het gebied van de kunst om te leven te vertellen. Maar dat valt heel erg mee. Een paar dingen wil ik er zelfs van vastleggen, om later nog weer eens te kunnen lezen als ik daaraan behoefte heb. “Sedert de geesten zich van de eeuwige dingen afgewend hebben is al ons denken en streven aardsch, laag bij den grond en materialistisch geworden. Gewin genot en behaagelijkheid zie daar de doeleinden van onze beschaving”.

“Het doel van ons leven moet verder liggen dan het aardschen bestaan, eerder dan de sneld en hare goederen”. (anders gezegd: we moeten daar als een wielrijder, die op een smal paadje rijdt, met rechts een greppel en links een diep karrespoor: zo moeten we vooruit kijken. Doen we dat niet, kijken we vlak voor ons op den grond, dan derailleren we elk oogenblik).

“Hoe kan een redelijk wereldorde bestaan wanneer eenieder zijn eigen God en Haar een ieder slechts aan zichzelf ondergeschikt en verantwoordelijk is ? Wie kan zich eene wat een zindelijker orden denken zonder een boven het individu, zoowel als boven de geheele menschheid staanden wetgever en bestierder ?”

“Met elke vreugde, elk genot, elk welslagen is een offer verbonden. Geen vriend, geen lijdensgenoot, die ons geen gelegenheid tot zelfverzaking schenkt, gezwegen nog van tegenstanders van zoiets, of lichaamslijden, van de zorgen en lasten des levens. Dragen wij die niet in een geest van offervaardigheid, dus als middelen tot geestelijke loutering, dan maken wij onzen last nog zwaarder. Wanneer wij dat alles opnemen, niet als morrende Heren, maar als vrije medearbeiders Gods tot ons eigen heil- dan vermindert er de zwarte en de bitterheid van en worden

de beproevingen tot eene artsenij.

Louter uiterlijke offerte hebben weinig betekenis, Die worden ons enkel door den nood (van buiten af) opgelegd. Daarbij kan echter de geest geheel verwilderen en zich van loutering en zelfbedwang verder verwijderen dan ooit het geval was.

Slechts dan strekken lijden en offers tot verbetering, tot versterking van het verstandsvermogen, wanneer zij in den

geest van zelfverzating worden gedragen (En zeker niet door morrend verzet, zou ik maar toe willen voegen. Een

offer van iets –een tegenslag, een verlies, een ziekte, enz. maken is in dit verband een zeer goed gekozen uitdruk

king. Veel menschen staren je echter met groote en vragende oogen aan, wanneer je het woord “ Offer” in den die

peren zin gebruikt dan gewoonlijk het geval is). “Wel verre van ons het recht te geven te zeggen: het is genoeg

God te dienen en voor zijn ziel te zorgen- legt de godsdienstzin ons juist den plicht op tot net van anderen en van de gemeenschap werkzaam te zijn”. (de Christelijke godsdienst is van huis-uit dus in zijn wezen, een gemeenschaps godsdienst. Daarin hoort geen individualisme, geen zelfmatige afzondering van anderen, geen geïsoleerd religieus particularisme thuis.)

“Het Christendom heeft de wenschheid niet verbeterd, neen dat kan niet, want steeds komen er weer nieuwe menschen bij, die den last der erfzonde meebrengen en die is onveranderlijk steeds dezelfde”.(Het Christendom heeft niet de pretentie het menschdom op een hoogere trap van volmaaktheid te brengen hier op aarde. Weisz geeft in zijn uitspraak de afdoende reden aan, waarom dit ook niet zou kunnen, De Theosophen dachten eenmaal, dat de mensch op deze aarde uiteindelijk tot den hoogsten trap van volmaaktheid zou klimmen, Zouden zij nog zoo denken ?).

Ik zou eigenlijk nog veel meer uit dit boekje willen overnemen, maar, hoe ongeloofelijk het ook moge klinken, de tijd

ontbreekt mij daartoe.

 

26 October (1942).

Op het Russische front is de strijd, althans door de Duitschers, gestaakt. Hitler heeft gedecreerd, dat

Daar tot de “Halische oorlogsvoering” is overgegaan. Maar  Of dat zoo zijn zal, hangt toch zeker ook van … de Russen Af !

Zoo decreteerde Hitler op den grooten partijdag van November 1940 met een zekerheid die niet den geringsten twijfel overliet, Dat 1941 “de voltooiing der overwinning”zou brengen. We zijn nu eind 1942 bijna, maar “de voltooiing

Der overwinning”laat nog steeds op zich wachten.

 

29 October (1942).

Het is vandaag inenting tegen Typhus. Ik doe daar niet aan mee. Ik heb een natuurlijke afkeer van alle inspuitingen in mijn bloed. Aan de infectie-orgie van deze tijdik geloof dat ze zelfs inspuitingen geven tegen oud worden ! –zal ook wel weer eens een einde komen maad door die inenterij gaat de cursus moderne architectuur vanmiddag en de eerstvolgende twee donderdagen niet door. Dat spijt me, want we zijn net in zoo’n interessant gedeelte: De Klerk, Dudok, Le Cobusier.

Nu ga ik maar proberen den langen brief die ik wil schrijven te persen in 28 regeltjes ! Eerst een concept, op schaal, dat natuurlijk al heel spoedig de 28 toegestande regels overschrijdt en dan, helaas, het snoeimes erin. Hé, als je

hier een alles zoo lang en zoo hartelijk zou kunnen schrijven als je wilde !

 

1 November (1942) Allerheiligen.

Een van onze vier grootste feestdagen van het kerkelijk jaar. Als ik bedenk met welk een luister dit hoogfeest in de kerken van ons land gevoerd werd, was onze viering maar heel eenvoudig. Maar ons offer-altaar was toch extra versierd en het koor onder Walther Boer zong (voor het eerst alle vier de hoofdgezangen) bijzonder plechttig en wijdingsvol. Het wereldsche is aan de Gregoriaansche muziek ten een en malen vreemd en zoo doet Boer het

ook zingen
Ik kan zeer goed merken, dat het bijna dagelijks ontvangen van de H. Communie zijn uitwerking niet mist. Dat heeft

meerdere uitwerkselen, maar zeker ook dat het onze driften en hartstochten vermindert, afzwakt. Dat komt vooral tot

uiting tegenover mijn medemenschen hier. Men wordt zooveel minder gauw driftig, zoveel geduldiger. Ook zoo

veel begrijpender, omdat men meer loskomt van zich zelfen de overweging dadelijk na het ontvangen van de

H. Hostie is daar juist in het bijzonder op gerichten zich daardoor ook gemakkelijker, of laat ik zeggen, minder moei

lijk dan vroeger kan verplaatsen in de gedachten, de gevoelens en de begeerten van een ander.

Het H. Sacrament der Eucharistie is toch wel het genademiddel van onze kerk bij uitnemendheid !

 

2 November (1942).

November en nog geen verwarming aan. Het is koud En ongezellig, maar uit te houden. We hebben ons vroeger

ook heel erg verwend met kunstmatige warmte. Als dat zoo doorgegaan was zou het niet lang meer ge

duurd hebben of de centrale verwarming was het heelen jaar door aangebleven ! Vooral nu de jeugd al niet meer

op onverwarmde slaapkamers sliep, zooals wij toch altijd gedaan hebben, zelfs bij de grootste koude.

Sinds vandaag is de tijd een uur teruggezet, beter gezegd de tijd-aanwijzers, want de tijd zelf laat zich niet terugzetten ! De reveille is nu om 7.00 en om 21.00 moet alle te bed en de lichten uit zijn ! Om negen uur

al onder de wol, dat is toch wel heel erg vroeg. En dan 10 uur slapen ! Niet uit zorg voor onze gezond

heid, maar alleen om elektrische stroom te besparen. Dat is misschien nog tot daar en toe, maar dat nu voortaan

des nachts ook het licht op de gangen gedoofd moet zijn, gaat toch over de grens van het redelijke heen.

Er heerscht daar des nachts nog een druk va et vient tengevolge van de zonderlinge kwaal, die deze tijd blijk

baar meebrengt, en bovendien bevinden zich daar herhaaldelijk onverwachte obstakels als leege bedkribben en dergelijken die in dat stikdonkerte niet opvallen vóórdat men er voelbaar tegen aanloopt. Hoe lang zal het duren eer deze onhoudbare order opgeheven wordt ? Pesterij, zeggen sommigen, anders niets. Maar zoover wil ik het nog niet

eens zoeken.

 

4 November (1942).

Het is sinds gisteren opnieuw zonnig weer en naar onze begrippen warm voor deze tijd van het jaar. Zou dit elk jaar

zoo zijn in deze streek ? en spreekt van de Poolsche Riviera en dat kan ik me best begrijpen. Het is voor

mijn gevoel eer voor- dan najaars weer. Wanneer ik Hollansche landvogel was, zou ik hier vast in de war raken en misschien al balts bewegingen vertoonen !
 

Prachtig staan de nu pas in herfsttint prijkende kastanje bomen in het donkere sparrebosje van het hospitaal. Verrukkelijk die helgele bladeren, bescheneen door de zon, tegen het diepe blauw van de Gallicischen hemel. Een

subliem stukje natuur. Geruchten groeien weer welig op. Het is ook zoo lang stil geweest. Aanstaande maandag zou een transport naar Holland vertrekken. Binnen 3 weken na het laatste ? Dat lijkt mij een beetje kort. Maar onmogelijk is het natuurlijk niet.

 

7 November (1942).

Behalve van muzikale uitvoeringen valt hier tegenwoordig ook van … Cabaret-kunst te genieten. Waarachtig: te

genieten. Want wat deze jongelui -de Stanislau-boys- op dit gebied presteren is buitengewoon. Daar zijn tal

van jeugdige makkers bij, die niet onder doen voor beroeps artiesten, ja, er zijn er zelfs enkelen bij, die, naar

mijn smaak, hun beroeps-collega’s overtreffen. En het gaat alles met een ….. en een vlotheid, waar je ver

steld van staat. Het begint altijd met het zelfe opmaakte, alleraardigste Stanislau-lied- door allen uit

volle borst meegezongen. Dat brengt de gang er al in en met een afwisseling, waarover ik me telkens weer ver

baas, volgt daarna het non-stop programma. Hoe ze telkens weer wat nieuws vinden en maken ! Enfin, ze

hebben er den tijd voor. Maar niet de requisieten ! Toch bereiken ze op dit punt de meest verbluffende dingen

en grenst hun vindingrijkheid soms aan het ongeloofelijke. Zulke avonden zijn eene echte “note goie”in deze

trieste omstandigheden.

Ze hebben het druk de jongelui, want om van eenzelfde programma al de bewoners van Stanislau-house te laten

profiteren, zijn 6 avonden noodig. Als Bataillons Commandant ga ik de opvolgende programma’s, die vertoond worden, telkens bij ene andere Compagnie kijken. Zoo was ik gisteren bij de jongste … belhamels zou ik bijna zeggen. Onder de overigens niets dan ultra –ons dune negrosons e.d. werd zoo waar ook het goede, oude

“Daisy Bell” ten gehoore gebracht. Ik was verbaasd op maar mijn verbazing werd nog groter, toen ik bemerkte, dat het hele jeugdige gehoor enthousiast meezong. Toen moest ik terugdenken aan nu bijna een helave eeuw geleden, toen ik als jong cadet op den slaapzaal van de Cadettenschool hetzelfde lied dikwijls meegezongen heb. Het was toen geweldig in zoovere. Dat was nog eens een “Schlager”, maar van eene geheel andere kwaliteit dan de ééndags Schlagers van tegenwoordig. (Afschuwelijk woord dat “Schlager”- waarom niet “pakker”, dat lijkt misschien vreemd in het begin, maar dat went gauw genoeg en in elk geval is het toch beter dan dat rare Duitsche woord).

 

10 November (1942).

Gisteren nacht heeft het voor het eerst gevroren en vandaag heeft het gesneeuwd. Het is wel een schielijke overgang van de warme dagen van een week geleden, naar sneeuw en vorst. Een merkwaardig gezicht die helder witte sneeuw op de gele kastan bladeren van de kastanjes bij het hospitaal. Een combinatie, die we bij ons niet kennen. De bladeren van de kastanje op het Lange Voorhout in Den Haag beginnen al in Augustus te verkleuren en begin October zijn de boomen al kaal.

We hebben vandaag een pakket van het Nederlandse Roode Kruis uitgereikt gekregen. Er zit een flinke pot konijnen

ragout in. Hoeveel moeite zal het gekost hebben om die +_ 1600 pakketten klaar en verzonden te krijgen ! Aan

ons verzonden te krijgen ! We hebben zoo iets gehoord van de groote strubbelingen, die daaraan verbonden ge

weest zijn. Het heeft wel lang geduurd eer dit tweede pakket van het Nederlandse Roode Kruis ontvangen werd. Het

heette immers, dat we elke maand minstens één pakket zouden ontvangen. En de inhoud is niet te vergelijken met

die van het eerste pakket. Maar we zijn er niet minder dankbaar voor. Vandaag gewogen en zwaarder bevonden: 120.8 pond.

 

13 November (1942).

Een der Kameraden is zoek: l’Honoré Naber [34]) van de Marine. Nergens te vinden, Zou hij kans gezien hebben

te ontsnappen? Maar dat is praktisch toch bijna onmogelijk met al dat prikkeldraad, die hooge muren en die strenge bewaking. Wat een sensatie !

 

14 November (1942).

We zitten opgesloten op onze kamer. Alle kamers, gangen, zolders en kelders worden onderzocht om den Vermiste op te sporen- want de Duitschers houden vol,dat hij niet onstnapt kan zijn. Nu ligt al sinds eenige dagen de sneeuw en het vriest dat het kraakt, vannacht was de temperatuur -12 C. Dat kan een wintertje worden. Men zegt dat de sneeuw niet voor Maart verdwijnt en dat hier temperaturen tot -40 C voorkomen. Gelukkig heeft het gebouw dikke muren en dubbele ramen, die nog met stroommatten afgeschut kunnen worden.

Goddank, dat we niet meer in de houten barakken van Nürnberg-Langwasser zitten ! Van een transport naar Holland, dat op 9 November zou vertrekken is niets gekomen. Het zou onder mijn bevel vertrekken, werd gezegd. En als ik zei, dat ik van niets wist, geloofde men mij niet.

 

17 November (1942).

Een prachtige dag vandaag. De zon schijnt weer, nadat een week lang een gesloten wolkendak elke zonnestraal

belette tot de aarde door te dringen, een grauw-grijs wolkplafond, waar telkens sneeuw uit viel. Die is blijven

liggen en haar witte wade weerkaatst het klare daglicht in de kamer en vervult deze anders doodschen

ruimte met een overvloedig , room-wit licht, waarin alles zich schijnt te verheugen.

Het is nu ook verrukkelijk om buiten te zijn. Het is … windstil en men zou zich, althans wat het klimaat betreft, in Arosa in het wintersport seizoen kunnen wanen. Overigens is er natuurlijk wel eenig verschil. Merkwaardig zoo vlug als de boomen zich hier van hun herfstbladeren-tooi ontdaan hebben. Nu zijn alle boomen en heesters kaal, terwijl ze 1 November nog volop in blad stonden en de bladeren nog maar nauwelijks verkleurd waren.

Er zijn gisteren 4 officieren [35]) door de Gestapo gehaald en weggevoerd, slecht teken. Wacht hen de dood ? Afgrijselijke gedachten.

 

20 November (1942).

Wat een heerlijk klimaat hier. Een mooie zoner en nu een mooie winter. Elken dag zon, een blauwe lucht en vriezend weer, zonder wind. En met dat ongerepte –witte sneeuwkleed zou alles …. Je je in Aroas in het winter sportseizoen kunnen wanen –al is er overigen natuurlijk welk eenig verschil ! Wanneer ik ’s morgens van uit het bedompte gebouw, met al die menschen erin, voor het eerst buiten kom, is het een genot de heerlijk frische, prikkelende lucht in te ademen. In te zwelgen
 

kan ik wel zeggen, want ik blijf even staa om eenige malen achter elkaar met volle teugen mijne longen vol te zuigen. Die frissche, zuivere lucht is een geschenk Gods: het kost niets en het is goddelijk. Dat is een heerlijke inzet van den dag. En vandaag viel er ook een “schoone voleinding” te genieten. Een zonsondergang zoo mooi als ik hem zelden zag. Welk een pracht van kleuren ! De hemel straalde in alle tinten van den regenboog, maar het rood van de naar het westen gekeerde randen van al de ontelbare wolken en wolkjes boven ons en het blauw van de lucht daartusschen domineerden.

Maar naar de kim toe, ging die blauwe lucht over in matgoud, met een brons groene overgang, om ten slotte te eindigen in laaiend goud, waarin de ondergaande zon onwezenlijk groot, stond te gloeien. Daaronder schemerden bergruggen en toppen der Karpaten in een geheimzinnige amethysten schijn, als een versprookjesachtig landschap…..

 

21 November (1942).

Van dit wonder schoone schouwspel hebben honderden genoten. Want ditmaal lag de schoonheid er

zoo dik op, dat zelfs de meest ongevoeligen voor natuurschoon er door getroffen werden. “Wij moeten elken dag al een geschenk Gods beschouwen” zei me eens een Benedictijner monnik, die in de San Marco in Venetië in het Duitsch biecht hoorde, tegen mij. Deze woorden maakten indruk op mij en zij komen m,ij nog dikwijls

in de herinnering, vooral als een dag eens extra-mooi geweest is.

Wat kan een woord, het juiste woord op het juiste oogenblik, dikwijls wonderen doen ! Ik stond eens op het punt

een groote dwaasheid te begaan, die van verstrekkende gevolgen zou geweest zijn, voor mijn verdere leven. Maar de oude, eerbiedwaardige pastoor van de Dominicanen te Utrecht slingerde in zijn Nieuwjaars preek met zulk een imponerende overtuiging het “IJdelheid en ijdelheden, alles is ijdelheid” in de kerk, dat ik daardoor als het ware “Plotseling”genezen was van mijn dwaze voornemen. Ik zag me toen al, ineens duidelijk in al mijn ijdelheid voor mij staan. Want voor een groot en mis schien wel het grootste gedachte, was ijdelheid de drijfveer tot mijn voornemens.

Zoo sprak onlangs een mijner Kameraden, een stoere Zeeman (je voelt de frissche zeewind waaien als je naar hem

kijkt) precies het goede woord, toen ik hem vertelde, dat ik soms zoo’n last had met piekeren over dingen uit

mijn vroeger leven, die ik graag anders gewild had. “Maar man” riep hij uit, dat piekeren over dingen, die lang geleden gebeurd zijn, is immers volkomen nutteloos. Inderdaad hij had gelijk, volkomen “Nutteloos” en dat woord pakte.En sindsdien is dit het verlossende woord, wanneer ik weer eens aan het piekeren dreig te slaan, oger

Oude koeien !

 

23 November (1942)

Zon, blauwe lucht en sneeuw. Zon op sneeuw welk een heerlijk helder, licht alles vervullend licht. Ik zit hier drie hoog op wat eenmaal de “leeszaal”moet worden, voor het open venster in de zon. Vóór mij het sneeuwlandschap met op den achtergrond de Karpaten, waarvan de omtrekken nauwelijks zichtbaar zijn, zóó glanst de zon op de sneeuw. Ik kan me bijna niet begrijpen hoe er menschen zijn, die voor zoo iets ongevoelig zijn. Ik geniet er ten volle van, neem het mooite beeld ion mij op, leg het vast en berg het op bij mijn mooie herinneringen, die ik later nog weer een graag voor me wil zien.Het komt er toch maar op aan, niet wat je beleeft, maar hoe je het beleeft, hoe we wat er buiten ons is, wat er buiten ons gebeurt in ons binnenste verwerken. In ons binnenste waar we zelven soeverein zijn. En als ik zoo’n beetje door philosopheer en bedenk hoe velen alleen maar afhankelijk zijn van het geen van buiten tot hen

komt, dan zou ik snel willen hen te kunnen helpen, om van die hulpelooze afhankelijkheid verlost te worden. Er

zijn menschen, die dat kunnen en zij doen veel goed om zich heen.

Ik ben blij, dat ik dit dagboek begonnen ben, niet alleen omdat ik mijne belevenissen in deze bewogen tijd

voor de toekomst vast te leggen, maar ook om er mijne gedachten en gevoelens van algemeen-menschelijken

aard in ziet te tonen. En misschien, wie weet, komt dit boek, nog eens in handen van anderen. Zij kunnen dan

zien, hoe een mensch, zooals zij, dit bijzonder stuk van zijn leven doorleeft heeft en daar welicht nog iets uithalen

wat hun van eenig nut kan zijn in hun eigen leven. Mijn gedachtelezen groeit rond het rijzen der jaren. Maar dan, ooit in levens..ren mij onderwerpen van levens-wereldbeschouwelijken aard. De begeerte van wijs te zijn voert mij als van zelve tot de wijbegeerten; met de behoefte mijn gedachten en gevoelens in woorden gestalte te geven.
 

25 November (1942).

Vandaag de lach van een groene specht gehoord. Maar haar niet gezien. Het boschje bij het hospitaal is zeker te

klein, dat ze ons het genoegen doet van een bezoek. Ik zou den mooien vogel wel weer eens willen zien. Aan den anderen kant van den hoogen muur, die ons verblijf omringt, ligt naar het Oosten een grooteren tuin (park ?). De toppen der hooge boomen zijn nog net zichtbaar. Daar zal hij wel vaker komen. De temperatuur, die eergisteren nacht nog tot -14 C daalde, is vandaag om een nabij het vriespunt. Het dooit in de zon, maar de sneeuw ligt te dik dan dat zij geheel kan wegsmelten.

 

27 November (1942).

Wij kregen vandaag elk een pakket van het Amerikaanse Roodekruis uitgereikt. Schitterende pakketten, met allerlei

voedzame dingen. En een busje Nes-Koffie zóó geurig, als ik mij niet herinner ooit geroken te hebben. Thank you so

much, dear friends beyond the Ocean !

 

29 November (1942).

Hoe alles een sleur kan worden, zelfs, als men ze dikwijls herhaalt, de in den grond heiligste dingen. Nu ik hier binnen een paar maanden dagelijks de H. Mis bijwoon, ben ik op een goede dag tot dat besef gekomen, dat ook daarin een zekere sleur kan sluipen. En dat heeft mij aanleiding gegeven eens dieper te gaan nadenken over het H. Misoffer, dat toch in het centrum staat van onze geloofsleer. Zie verder de bijlagen.

 

1 December (1942).

December nu al en nog steeds is niets bekend van een nieuw transport naar Holland. Het duurt ditmaal wel uitzon

derlijk lang. Gisteren avond kon ik niet in slaap komen. Ik kon niet loskomen van de gedachten hoe het zou zijn, wanneer ik vandaag of morgen hoorde, dat ik terug mocht keren naar het vaderland. Ik heb me weer eens moeten bezinnen op die terugkeer gedachten, die slechts onrust verwekken, die ik nog in Lang- wasser begonnen ben maar niet voltooid hebt. De geest overwint alles. Alles, maar de geest is, evenals de wil, eene functie van de ziel, Als de zuil naar gezond is kan niets ons deren. Geen tegentreden van buiten af, geen innerlijke moeilijkheden, niets. Ondanks alles kan het leven schoon en goed zijn –ook hier in deze krijgsgevangenschapstijd- als de ziel maar gezond is. Dan overwint de geest, die eene functie van de ziel is, alles, alles.

Ik zou willen, dat ik al mijne makkers van deze waarheid toekon overtuigen. Want er zijn er hier nog zoo velen,

die ronddolen, zonder den troost aan de verheffing die daar van uitgaat. Zij loopen rond doelloos, mistroostig, sommigen als geslagen honden.

Dat behoort niet. Zeker, we moeten lijden hier, Maar dit is geen leed, dat we aan ons zelven, aan onze eigen zonden te danken hebben, Zelf verwijt kan ons dus niet treffen.  En tevreede…. Wij lijden in het groote verband gezien. Van de zonden, waaraan wij allemaal in meerdere of mindere mate schuld hebben. En laten wij ons vooral ook bewust zijn, dat we dit offer van ons lijden brengen op “het altaar des vaderlands”om , met al de offers die duizenden anderen reends gebracht hebben en nog steeds brengen, uiteindelijk te komen tot de bevrijding van ons dierbare land uit de klauwen van den Bezetter…..

 

4 December (1942).

Onze kampcommandant vertelde mij vandaag dat er tot En met 30 November voor ons Nederlandse Krijgsgevangen

in Langwasser respectievelijk Stanislau in het geheel…110000, zegge hondertienduizend pakjes zijn aangekomen –de zendigen van het Nederlandse, het Engelse en het Amerikaanse Roode kruis inbegrepen. Dat is toch enorm ! Maar als men het mij te raden gegeven had zou ik zeker niet de helft gezonden hebben. Welk een schitterend bewijs van medeleven van Nederland met zijne krijgsgevangen officieren ! Vanmorgen drong de roffel van een specht tot me door !Ik begaf me onverwijl naar het boschje bij het hospitaal en waarachtig daar wat, tegen den stam van een den nen die het boschje rijk is, een groote bonte specht. Hoe mooi is die zwart-wit-roode vogel toch.

 

5 December (1942).

Heb ik verleden maandagavond, toen ik door terugkeergedachten niet slapen kon, aangevoeld, dat die terugkeer

in de lucht zat ? Toen vanmorgen op het appel Hauptmann Vogel van een lijst namen begon af te roepen, zooals dat bij vorige transporten ook gebeurd was, hield ik onwillekeurig de adem in. Een geweldige spanning begon zich van mij meester te maken toen hij daar mee doorging en toen ik eindelijk ook mijn naam hoorde afroepen, had ik moeite mijn aandoening te bedwingen en niet in een juichkreet uit te barsten.
 

Wij werden om 11.00 ontboden bij de Lagercommandant. Verder werd en niets bij gezegd. Maar het was aan geen

twijfel onderhevig, dit waren de namen van de aangewezenen voor een transport naar Holland: zieken, NSB-ers of althans dezulken die van eene dergelijke gezindheid verdacht werden en de in jaren oudste officieren.

Inderdaad, om 11.00 deelde de Lagercommandant ons mede, dat wij nog in den loop van deze maand naar

huis zouden terugkeeren en dat wij ons gereed moesten houden om elk oogenblik onmiddellijk te kunnen

vertrekken.

Het uur der bevrijding nadert dus. Binnenkort zal ik weggaan van hier, uit dit oord, uit deze abnormalen samenleving en terugkeeren naar Holland, naar het vaderland, naar allen, die mij lief zijn – en mijn vrijheid weer herkrijgen….. Heer, ik dank U uit den grond van mijn hart. Gij weet hoe ik mij naar Uw wil geschikt heb. Maar Gij weet ook hoe ik verlangd heb naar den bevrijding uit deze gevangenschap.

 

Alle officieren van 60 jaar en ouder worden ontslagen. Ook mijn kamergenoot behoort daartoe. Het is 5 December

vandaag. Een mooier Snt Nicolaasgeschenk hadden wij ons niet kunnen wenschen. We hebben er met de middelen

die we hebben , een feestelijke St. Nicolaasavond van gemaakt. Aan de stemming ontbrak niets.

 

6 December (1942).

Zondagmiddag. Mijn kamergenoot is uit. Een gelukkig sterveling zit alleen in zijn cel. Voor het venter staat de Begonia, die zich prachtig ontwikkeld heeft sinds 17 september, toen ik hem kreeg. Jammer. Dat ik hem niet mee kan nemen. Over den Begonia heen kijk ik in den grauwen winterdag, zonder zon. Maar de zon schijnt van binnen. Vannacht kon ik niet slapen van blijdschap, al die gedachten, die mij bestormden.

Dat doen ze nu ook en mijn gemoet is te vol om te schrijven. Ik moet naar buiten en loopen, loopen en de ruimte hebben om het te veel aan gedachten en gevoelens af te reageren.

 

7 Decemebr (1942).

Ik heb eene invitatie van de officieren van mijn Staf gekregen voor een afscheidsdinnertje op morgenavond. Nu

zij zijn er bijtijds bij, maar je kunt nooit weten. En een der heeren heeft net eene zending uit Amsterdam gekregen

van allerlei lekkere dingen. Dat kan een aardig slot worden van onze prettige samenwerking.

Vanmiddag heb ik alles zoo ver mogelijk klaar gemaakt voor een eventueel vertrek. Het nam een heele tijd in beslag, want het was niet eenvoudig om alles wat ik in den loop dezer 7 maanden bij elkaar gekregen heb in den twee transportkoffers te krijgen, waarover ik beschik. Ik zal veel hier moeten laten, maar dat is niet erg, daar kan ik meenigeen blij mee maken. Wat ik echter in géén geval hier acherlaat is dit dagboek. We mogen niets meenemen van boeken of papieren, tenzij het te voren “geprüft”is. Maar ik kan dit dagboek van te voeren niet in “prüfung”geven, want dan weet ik wel zeker dat ze het houdenen mij waarschijnlijk erbij !

Ik heb de papieren want het zijn allemaal losse vellen van het meester uiteenlopende formaat en van

de meeste verscheidende kwaliteit, tot omslagen van sannoritepakjes toe. Ik heb ze vanmorgen aan de binnenkant van mijn linkerbeen in mijn rijbroek gestopt en daarmede tot nu toe proefgestoomd om te zien of ze mij bij langdurig loopen bij zitten en opstaan, enz. niet zullen hinderen, respectievelijk verraden. De proef heeft goed voldaan en zoo

zullen we het erop wagen.

 

8 December (1942).

Om 11.00 spoedbevel, dat we ons klaar moeten maken om heden nog om half 5 te vertrekken. Om 12.15 moeten

de koffers al gepakt, het nachtlegergoed en het eetgerei ingeleverd zijn, enz. enz. Dat was een agitatie van je welste

Ik ben nu klaar en schrijf dit nog even op in mijn dagboekbladen, voordat ik ze wegstop.

Dit is dus de laatste maal, dat ik in deze kale klooster cel zit, de laatste maal, dat ik uit het venster kijk wat ik zoo honderden malen gedaan heb – dit behoort voor atlijd tot het verleden……

En nu, naar Holland terug !!
 

Maar ik heb een angstig oogenblik doorgemaakt, toen ik zag hoe een der kameraden tot op het hemd gefouilleerd werd !

 

9 December (1942) 14.00 In den trein, tusschen Lemberg en Krakau. In plaats van om half 5 des middags vertrokken wij Vannacht om 2 uur ! Was daar nu al die haast voor noodig ?

Om 3 uur gisterenmiddag verliet ik de kazerne, na Een strenge controle van bagage en kleeren. Ik heb mijn dagboek gered en nu naar een gerieflijker plaats overgebracht.

Het afscheid van de achterblijvende Kameraden was helaas veel te gehaast. Verscheidende heb ik zelfs niet meer de hand kunnen drukken. In de eetzaal heb ik nog een enkel woordje kunnen spreken en allen een spoedige glorieuze terugkeer in Holland toe gewenscht. Arme kerels, die nog niet zoo gelukkig zijn als wij. Toen ik omstreeks 16.00 de kazerne verliet, keek ik nog eens om: daat stond, onbewogen, die geel-bruine kolos, die mij 41/2

maand geherbergd had. Maar ik liet geen traan. Toen hebben we opgepakt gezeten met zo’n 61-en in 2 kleine loka

len en gewacht, gewaakt, tot om 22.00 uur het bevel kwam “fertig machen”. Met de zware handbagage bij ons stonden we daarna nog een kwartier aangetreden in en tochtigen doorgang bij de wacht. Daar vond Hauptmann Vogel het nog noodig om te waarschuwen geen pogingen tot ontvluchten te doen, want dan zou “sofort geschossen” worden !

Een onderdrukt hoongelach was de reactie daarop. Eindelijk afmarsch naar het station, drie kwartier loopen door de

donkere en gladde sneeuw straten. In den stikdonkeren trein plaats gevonden met twee andere Kameraden. Een 2de klasse coupé waarvan de 4 zitplaatsen aan den overkant uitgebroken zijn en de verwarmingsbuizen bloot liggen. Eerst om 2 uur zette de trein zich langzaam in beweging. Om 7.00 waren we in Lemberg. Daar kregen we elk een heel brood voor 3 dagen en worst, waar we 4 dagen mee moesten doen en wel heele slappe, lauwe surrogaat-koffie. Pas om 11.30 vertrokken we weer. 9 1/2 uur hebben we over de eerste 120 Km van de 1800 gedaan. Maar geen nood, we gaan naar huis.

 

10 December (1942).

10.30. Na Tarnow staan we voor de variatie weer eens stil. Vanaf gisterenmorgen hebben we niets meer te

drinken en niets warms meer te eten gehad. Een luxe- pleizierreis is het niet direkt. Vooral gedurende den nacht

niet. Ik kan nog het beste op den grond slapen. Maar de nachten zijn zoo lang. Om 17.00 in het donker tot 7.00 den

volgenden morgen. Dat betekent 14 uren achter elkaar in de duisternis zitten.

 

11 December (1942).

Een zonnige dag. Heb me weer eens kunnen scheren, met Scheerzeep, scheerkwast en spiegeltje op de treeplank van een goederenwagon en warm water uit de locomotief, die er voor stond. Aan het station Brieg voor het eerst sinds 4 maanden heerlijk frisch…..water gedronken ! Dat deed deugd ! Op het stations emplacement Breslau aan een kraantje gezicht, hals en nek kunnen waschen, Alle vaten, waarover we beschikten, met water gevuld. Wie weet hoe lang het weer duurt eer we water kunnen krijgen. Je krijgt routine in dit soort van reizen. Tot nu toe hebben we pas 18 uur vertraging. Maar het gaat, alhoewel langzaam zeker huiswaarts !

 

12 december (1942).

Gisteren om 18.00 uit Breslau vertrokken, achter een goederentrein, die tergend langzaam opschoot en aan eens

defecte rem laboreerd. Omstreeks middernacht gaf hij het op en eerst om 6.00 vanmorgen begon hij zich

weer moeizaam verder te slepen. Vanaf Frakfort aan de Oder een soort sneltrein. We reden haltes en zelfs enkele station voorbij, zonder te stoppen !

10.30 Berlijn-Schlesischer Bahnhof. We kijken uit naar vernielingen maar zien er niet veel van. Maar dat komt nog wel. Als de gealliseerde vliegtuig-industrie op volle toeren draait zal men hier nog wat kunnen beleven !

15.00 aan het station Berlijn-Grünewald krijgen we een lekker warme soep en mochten we, op een beperkte

ruimte. Streng bewaakt, onze benen eindelijk een uitslaan. Zoals aan dek van een klein schip heb ik met snellere pas heen en weer geijsbeerd. Onbegrijpelijk die angst voor ontsnappingspogingen. De deuren van de coupé’s worden steeds zorgvuldig op slot gedraaid, de raampjes moeten dicht blijven. Al gaat de reis dan langzaam, we kunnen toch niet sneller thuis komen dan in deze wagons. Wie zou dan nog zoo…. Stom zijn om te proberen te ontsnappen met al de risico’s daaraan verbonden ?

Nu nog 700 van de 1800 Km. !

16.30. Het is al bijna volslagen donker. 14 uren nog in de duisternis voor den boeg. En hoe dikwijls nog ? Een laatste beproeving.
 

13 December (1942).

Nu zijn we al ruim 4 dagen en 4 nachten onderweg. Maar de dagen zijn nog zoo erg niet. Die 14 uur lange nachten dat is erger. We zijn natuurlijk al lang uitgepraat. Gelukkig heb ik een rozen krans bij me, Overdag is er tenminste nog iets te zien –al is het landschap eentonig- en kan je lezen. Maar veel lectuur is er niet, want je mocht eigenlijk niets meenemen. En het ware interesse ontbreekt. In Berlijn hebben we vannacht, als onderdeel van een goederentrein, lustig mee gerangeerd en toen uren lang stilgestaan, zonder locomotief en dus ook zonder ver

warming, waar we nu en dan nog wel even van profiteeren als onze wagons vlak achter den locomotief gekoppeld zijn.

Ik heb me doorgezeten van al dat zitten op hetzelfde plekje, zonder beweging te kunnen nemen. Het is pijnlijk en lastig. Ik zou zeker geestelijk en lichamelijk uitgeput raken, wanneer de gedachten der spoedige bevrijding me niet op de been hield……

15.30 de reis gaat vlugger sinds vanmorgen. Om 9.00 Staan we in Hannover en nu zijn we Osnabruck al gepasseerd

En rijden door de Westphaalsche Poort met haar “Hermann Denkmal” Met zulk eene snelheid als nu hebben we al deze dagen nog niet gereden. Zou de sterke magneet, die Holland voor ons is, ook op de locomotief werken ?

We naderen steeds dichter het geliefde land. Het is alsof ik zijn lucht al inadem, de lucht van de zee en de groene weilanden. En ik herleef en mijn hart zwel van aandoening en ik voel geen vermoeienis en geen pijn meer…….

 

13 december 1942 om half 9 des avonds passeerden wij het station Oldenzaal. Terug op vaderlandschen bodem.

14 December 1942 om 5.30 in de vroege morgen kwamen Wij in Den Haag aan. Na eenige formaliteiten vervuld te hebben waren wij VRIJ ! en na een schitterend ontbijt, dat meer op een diner dan een ontbijt geleek, genuttigt te hebben dat ons aangeboden werd in het Militair Hospitaal, was ik om 9 uur THUIS !

 

 


[1] Generaal-majoor N.T. Carstens.

[2] Thomas á Kempis, circa 1380-1472,  Zijn bekendste werk is “Over de navolging van Christus”, (De Imitatione Christi), in dit dagboek verder aangeduid met “Imitatione”.

[3] Luitenant Kolonel Simon H. Smits Kgf 31881, geboren 06/10/1880 te Buitenzorg NOI, Commandant 19 R.I..

[4] Kapitein ter Zee Remmert van Tijen, geboren op 7-11-1891 te Wormerveer, overleden tijdens de ondervragingen door de Geastapo op 04-06-1942 in Langwasser.

[5] Volgens dagboek Kokje werden op 29-5-1942 door de officieren uit Assen de koffers al opgehaald.

[6] Kapitein ter Zee Remmert van Tijen, Kgf 30470, geboren op 7-11-1891 te Wormerveer. Het dagboek vermeldt zijn weghalen door de Gestapo als gisteren, dus 4 juni 1942. Uit de registers van Langwasser blijkt dat hij (en Van Elsen (Kgf 30857), Tibo (Kgf 30934) en Vroom (Kgf 30639)) al op 2 juni 1942 aan de Gestapo zijn overgeleverd. Van Teyen is overleden tijdens de ondervragingen door de Gestapo op 04-06-1942 in Langwasser.

[7] Dit zou bekend staan onder de naam Uyterschout groep, waaraan deelnamen: Uyterschout, Cooper, Paters, Baurdoux, Barbas (zie dagboek Kokje p. 19).

[8] Generaal-majoor N.T. Carstens, Kgf 32039, geboren 04-01-1886 te Groningen, 02-07-1942 gevangen in Den Haag en afgevoerd naar Langwasser.

[9] Willem A.J. van der Made, Kgf 32036, geboren 10-02-1897 te Oosterhout, 02-07-1942 gevangen in Den Haag en afgevoerd naar Langwasser.

[10] Willem A.J. van der Made, Kgf 32036, geboren 10-02-1897 te Oosterhout, 02-07-1942 gevangen in Den Haag en afgevoerd naar Langwasser.

[11] Dirk Schotanus, Kgf. 31959, geboren 27-05-1913 te Amsterdam, 15-05-1942 gevangen in Bussum en afgevoerd naar Langwasser.

[12] Viceadmiraal Joh. Hooykaas (68 jaar), Luitenant-Generaal P.J. van Munnekrede (69 jaar),

Viceadmiraal B. Schoender (72 jaar) en Luitenant-Generaal M. Belzer (72 jaar)

[13] Henrik J. Bellen, Kgf. 30127, geboren 30-05-1884 te Kerkrade, 9 R.I.

[14] Volgens de Ab- und Zugangslisten was er geen majoor Hutting aanwezig.

[15] Majoor Jan Mallinckrodt, Kgf 30007, geboren 11-02-1886 te Riouw en overleden 09-07-1951.

[16] Op basis van “Zak met vlooien” blz. 30 (ontsnapping van Van Amstel en Young kort voor Nizancowitza) is de trein niet via Lemberg gereden, maar na Przemysl in zuidelijke richting via Dobromyl (in dagboek  Kokje Dobrovik) naar Sombor (Sambir).

[17] Sombor, tegenwoordig Sambir.

[18] De officieren met de laagste officiers rangen, dus kapitein (bij de cavalerie: ritmeester), eerste luitenant en tweede luitenant.
[19] Luitenant-generaal der artillerie Sicco Godefridus Nauta Pieter [Breda 1878 - Den Haag 1975] (Kgf 30442) was een gepensioneerd opperofficier, die weer in actieve dienst was geroepen tijdens de mobilisatie. Als artillerieofficier kwam hij voort uit de stam van 2.RA. Een aantal van de luchtverdedigingscommandanten waren geheractiveerde opperofficieren, zoals de OLZ generaal Winkelman zelf voordien – als Kr.C. van Utrecht-Soesterberg – ook een opnieuw in actieve dienst geroepen pensionaris was geweest. Staat van dienst [NIMH]: 1899: 2e lt, 1903: 1e lt, 1914: kapt, 1925: maj, 1929: lt-kol, 1931: kol, 1933: gen-maj, 1936: lt-gen en pensionnering. In de periode 1930-1931 was generaal Nauta Pieter commandant van 6.RA. In 1975 overleed hij te Den Haag op bijna 97 jarige leeftijd.

[20] Willem Antonius Josephus van de Made(n), Kgf. 32036, geboren 10-02-1897 te Oosterhout.

[21] Ds D.H. Vaandrager, Kgf. 32043, geboren 29-09-1887 te Rotterdam en gevangen genomen op 2-7-1942 te Den Haag.

[22] A.J.J.M. (Jos) Lohmeijer, Kgf. 30626, geboren 04-04-1891 te Amsterdam, majoor staf infanterie, overleden 03-09-1942 en begraven te Stanislau.

[23] Elisabeth zu Wied (1843-1916), koningin van Roemenië en onder het pseudoniem Carmen Sylva bekend als schrijfster

 

[24] C.L.W. (Walther) Boer, (Den Haag, 2 september 1891 Lochem, Gelderland, 15 maart 1984), was een Nederlands muziekpedagoog, musicoloog en dirigent. Hij trouwde op 9 oktober 1915 met Micheline Louise Caroline Bröcker. Zij hadden drie zoons en een dochter. Na echtscheiding op 9 oktober 1922 hertrouwde hij op 28 oktober 1926 met Wilhelmina Christina Jacoba Groeneijk. In 1930 werd bij Koninklijk Besluit de naam van zijn moeder aan zijn achternaam toegevoegd, zodat hij voortaan C.L. Walther Boer heette.

[25] door eenzijdige voeding en ondervoeding kregen velen een klapvoet en maagproblemen.

[26] Ds. D.H. Vaandrager

[27] ponteneur = Eergevoel

[28] Tocht in Hongarije, samen met onder anderen Keppel Hesselink.

 

[29] Gilbert Keith Chesterton (Londen, 29 mei 1874 — Beaconsfield, 14 juli 1936)

 

 

[30] Leonard M. van Gastel, Kgf. 30306, geboren 25-01-1914 te Rotterdam, 1ste Luitenant bij II-26 R.I., overleden op 28 jarige leeftijd te Lemberg 25-09-1942.

[31] H. Keppel Hesselink, Kgf. 31675, geboren 16-06-1887 te Arnhem, begraven 29-09-1942 te Stanislau.

 

 

[32] Uit een brief van Higly aan zijn vrouw d.d. 25-8-1942 “woon met kolonel Johannes T. Heins Kgf 30462 op één kamertje”.

 

 

[33] Hericus Th.J.M. Lohmeijer Kgf 30574, geboren 29-06-1899 te Amsterdam.

 

 

[34] Samuel ‘l Honoré Naber Kgf 31792, geboren 30-05-1903 te Zierikzee.

 

 

[35] Afgevoerd op 15-11-1942: E.W.G. van Olden (Kgf 31365), W.H. de Geus (Kgf 32087) en

 Joh. Zwerver (Kgf 30854).