![]() |
||
UIT HET DAGBOEK VAN EEN NEDERLANDSE KRIJGSGEVANGENEStanislau – 1942 – 1945 (deel 1 en 2)
Door Gustaaf Louis Marie Hubert Higly Kgf nr. 30469
![]() De titel
van het dagboek suggereert ten onrechte een veel langere
periode.
Bij het lezen van het dagboek dient men
zich er van bewust te zijn, dat dit niet is geschreven in de
vorm zoals het nu wordt gepresenteerd. Het dagboek is destijds
geschreven op losse, kleine velletjes papier en karton. Pas na
terugkomst in Nederland is door Higly van deze verzameling losse
notities het uitgeschreven dagboek gemaakt. In de voor u liggende versie van het dagboek is de oorspronkelijke regelbreedte gehandhaafd ( in deze webversie is dit weer aangepast) en zijn zoveel mogelijk ook de doorgehaalde tekstdelen weergegeven. Dit is gedaan om een zo natuurgetrouwe weergave van het uitgeschreven dagboek te maken en om duidelijk te maken waar verbeteringen zijn aangebracht. Middels noten zijn door de auteur toevoegingen aangebracht, waarbij de nadruk ligt op de beschreven personen. Men dient zich te realiseren dat het bijhouden van een dagboek in de kampen niet was toegestaan. Het opschrijven van namen in een dagboek kon bij het ontdekken van het geschrift gemakkelijk leiden tot repercussie jegens de vermelde persoon. In het dagboek Higly worden toch meerdere personen met naam vermeldt en dat is vrij bijzonder. Ook dient men zich te realiseren dat Higly, ondanks zijn positie als bataljonscommandant, niet altijd volledig was geïnformeerd over hetgeen zich afspeelde in het grote kamp met zijn circa 2000 gevangenen. Zoals Higly in zijn dagboek opmerkt: “het
zijn allemaal losse vellen van het meest uiteenlopende formaat
en van de meeste verscheidende kwaliteit” en “Ik ben blij, dat ik dit dagboek begonnen
ben, niet alleen omdat ik mijne belevenissen in deze bewogen
tijd voor de toekomst vast te leggen, maar ook om er mijne
gedachten en gevoelens van algemeen-menschelijken aard in ziet
te tonen.
Hoewel deze laatste regels zijn doorgehaald, geven ze m.i. aan wat Higly graag zou hebben meegemaakt.
Krijgsgevangenkamp Nürnberg-Langswasser
19 Mei 1942. Sinds 17 mei zit ik hier in Duitsche krijgsgevangenschap. Op 15 mei 1942 werden wij beroepsofficieren der Nederlandse weermacht geheel onverwacht gevangen genomen en naar Duitsland afgevoerd. Nu ik toch tot hier gekomen ben wil ik al de verbijsterende gebeurtenissen van de laatste dagen op schrift vast leggen, Ze zijn de moeite van het opteekenen waard.
15 mei om om 11.15 vertrok ik, met 800
beroeps officieren van het Leger en Vloot uit den Haag en omgeving, met een extra trein naar Breda, waar wij ons om 14.00 bij de Duitsche
militaire autoriteit te melden hadden. In Breda werden we na de melding in een der exercitie-loodsen van de Chassé-kazerne verzameld. Eerst
werden een 100-tal officieren uitgezift. Allemaal
namen met NSB-klank en officieren die vermoedelijk in hun functie nog niet gemist
konden worden. Dat wekte al onzen argwaan op. En toen daarna de deuren van de
exercitie-loods dichtgingen en deze in snel tempo door gewapende Duitsche soldaten omringt werd,
begreep
ik wel hoe laat het was, We waren geknipt ! In de toespraak die volgde, werd ons medegedeeld, dat de Führer “sich gezwungen
gesehen hatte” onze vrijlating op te heffen en dat we van
dit oogenblik af weer krijgsgevangen waren, met de
bij voeging dat het geringste verzet onmiddellijk
met geweld neergeslagen zou worden. Groote
ontsteltenis. Een ouder officier, die een paar rijen voor mij
stond zakte ineen ! Ik zelf onderging een overeenkomstige sensatie als in den morgen van 10 mei
1940, op het moment dat ik –zonder eenige
voorafgaande mededeeling van hoogerhand voor mezelf tot de conclusie kwam: De oorlog is
uitgebroken.
Het was eene mededeeling, die een weinig
vroolijk perspectief opende op onbekende groote mogelijkheden. Ik moest er achter dadelijk bij
denken:
hoeveel erger is dit voor de getrouwde heeren, vooral Voor de vader van groote gezinnen……
Na de nuttiging van een sperciebonen –
soep, het eerste Duitsche eten- die goed smaakte.
Werden
we naar het station gevoerd, met eene
bewaking overdonderend eenvoudig ! Mitrailleurs, overvalauto’s, vrachtwagen, een machtsvertoon, die bijna onze lachlust opwekte: dat alles voor ± 800 weerlooze mannen ! Als daar iets, ook maar de kleinste kleinigheid gebeurd was, zou het een afgrijselijk bloedbad geworden zijn.
Tot grote ergernis van de Duitschers wier
verbod om ons gemoed “Op die wijze lucht te geven”, genegeerd
werd ! Om 20.00 vertrok de extra trein, met
onbekende bestemming, een personentrein van ongekende
lengte
samengesteld uit rijtuigen van allerlei
landen. Ik bofte niet, kwam in een IIIe klasse wagon
terecht en dat voor een reis, die 26 uren zou
duren. 26 uren op harde en bijna erger nog, smalle banken en
geen gelegenheid om een arm te steunen. Daarbij
onverbiddelijk aan onze nauwe plaats gebonden, nauw
bewaakt door, in elke compartiment, een Duitsche
soldaat met geladen geweer. Wij reisden over
Gennip, hier verlieten wij
den vaderlandschen bodem; voor hoe lang ?
Goch, Wesel –hier
begon eene afschuwelijke nacht- Bonn,
langs Boppard,
Mainz, Würzburg, Het was nu langzamerhand avond van 16 Mei
1942 geworden. We hadden voor de reis Duitsch
soldaten
brood en knoflookworst meegekregen. Het
brood was zurig, wat ik gelukkig lekker vind (we
zijn trouwens wat brood betreft in Holland ook
niet verwend). De knoflookworst was eerst
dégoutant dat ik er niet van kon eten, maar je kreeg
er niets anders in zoo was moest je er ten slotte
van den honger toch wel aan beginnen. Honger maakt rauwe
boonen zoet en ik moet eerlijk zeggen dat het
meeviel als je maar door at ! Drinken kregen we
niets anders dan water.
Eindelijk, op 16 Mei ten ± 22.00 zijn we aan
het station Langwasser (nabij
Nürnburg) uitgestapt. Doodmoe natuurlijk. Maar het ergste zou nog komen. Van
het station werden we, streng bewaakt, naar het reusachtige
kamp gevoerd, dat inderdertijd gediend heeft voor de
reusachtige partij-dagen van de NSDAP, de laatste keer voor 1
miljoen menschen ! Daar bij duisternis aangekomen, werden wij, na
eindeloos heen en weer macheeren –er was blijkbaar
niets voor onze komst voorbereid- gedreven in 4 enorme
groote volkomen leege stikdonkere tenten. Daar
bleek ons – het werd ons zelfs niet eens gezegd- dat wij er den
nacht moesten doorbrengen ! Een comfortabele
hotel-slaapkamer hadden we natuurlijk niet verwacht, maar dit was
toch al te erg: zelfs geen stroo om op te liggen ! Daarbij
was de nacht nog koud ook, want we liggen hier 5 á 600 m.
hoog. Toch ben ik van vermoeidheid nog wat op den grond
gaan liggen met mijn hoofd op het valiesje, dat ik
gelukkig bij mij had. Toen ik daar zoo, op mijn 65e
levensjaar van God verlaten neerlag, werden mijne
gedachten ineens, onwillekeurig….. tot Maria
getrokken. En in het eenvoudige gebed tot haar, het “Wees
gegroet” heb ik het gevoel van troost gevonden als
bij eene moeder en heb ik daarna een paar uurtjes geslapen. Toen ik
wakker werd van de koude in de ongemakkelijke
positie, waarin ik lag, was het half 5. Het ergste van deze
afschuwelijke nacht was voorbij, het begon al een beetje
licht te worden. Nu een kop thee ! Maar het zou nog
tot 2 uur in den middag duren, voordat we iets
van drinken kregen: iets dat het midden hield tussen
soep en gort, een soort soep, dunnen gort of zoo iets. We zaten opgesloten in eene zeer beperkte
ruimte, omgeven door eene dubbelde 4m hooge haag van
prikkeldraad, bewaakt door oude PTT, mijnen, marechaussée (6000 man), enz.;
70% van de Duitsche troepen weg uit Holland, vanwege het
actie der Duitschers in
Rusland. Ik begin maar met niets te
gelooven. Maar dat
niets weten van wat er in het vaderland
gebeurt in deze historische dagen van zijn bestaan, is wel
heel erg. De bewakingstroepen (niet de beste soldaten die Duitschland heeft !) dragen
er toe bij om de geruchten, dat het
Duitschland niet goed gaat, in
gang te doen vinden. Dan licht even het
schoone verschiet
op, dat we vóór den winter weer thuis zijn
!
Intusschen ontmoet ik dozijnen Kameraden
van vroeger.
En ze treden mij allemaal zeer verheugd
tegemoet. Dat
doet goed. We gevoelen ons niet alléén,
geen enkeling,
In deze, eigenlijk diep-ellendige, omstandigheden. Er groeit eene manspsyche, die ons gemakkelijk doet staande blijven in deze harde dagen van ons leven.
21 Mei 1942.
uit de algemeen in beslagneming gered
hebben en een
in mijn eigen barak is er een, die de
“Navolging van Christus” van
Thomas á Kempis
[2]) bij zich heeft . Maar dat is ook alles op
het gebied van… literatuur, als ik het zoo noemen
mag. Voor mij
toch nog veel, want nu kan ik elken dag de
Mis lezen
als ik wil mij verdiepen in de Imitatione
(Christi), die juist in
deze omstandigheden zoo goed van pas komt.
Wij hebben een doode te betreuren, de Luitenant kolonel Smit
van de Infanterie
[3]).
Kerngezond zal hij bij zijn gevangenneming
wel niet geweest zijn, maar de ontberingen
die wij de laatste
dagen te verduren hadden en zeker niet het
minst die van den harden nacht
in het tentenkamp, na een dood-vermoeidende
reisdragen
er zeker niet toe bij om iemand, die ziek
is, beter te maken.
Wat moet deze man de laatste dagen van zijn
leven
geleden hebben, ook innerlijk, voordat hij
zoo ver van huis en van allen, die hem lief
waren, stierf.
Na het langdurig appel moest het middageten nog gehaald worden (en allen, ook de koks uit de keuken, moesten op het appel aanwezig zijn). Dat geschiedt door ons zelve, zooals alles door ons zelve geschiedt, want oppassers hebben we niet. Een heele deftige kapitein van de Generalen Staf uit Den Haag marcheerde voorbij met zijn zware gamelle…. op een kruiwagen geladen ! Het speet me geen kiekje te kunnen nemen, maar kieken is helaas verboden hier. Als belooning voor het langduurige appel en het lange wachten op het eten kregen we, wat ons in Holland zouden noemen “een prakje” van aardappelen met een beetje raap-kool er doorheen. 27 Mei (1942).
30 Mei (1942). 31 Mei (1942).
door de gestapo weggehaald. Dat spijt me,
want dat was een aardige
makker en een prettige tafelgenoot. Jammer,
dat die nu
juist weg moest. Maar wat zou er met hem
aan de
hand zijn ?
Er is van Duitsche zijde een opgave
gevraagd van de namen
der artsen onder ons en van hen die aan een
chronische ziekte lijden.
Er schijnen nu tal van menschen ziek te
zijn, waarvan men het
vroeger nooit geweten heeft !
Kwamen
de Roode Kruis
pakketten uit Holland toch maar !
Het genot, dat het weerzien om zeeveel
oude, goede kameraden
bracht, begint te luwen. Men raakt
uitgepraat als men de
geheelen dag bij elkaar zit en niets
behoorlijks te doen heeft. Ook valt er behalve de godsdienstige lectuur van Pausch,
de Imitatio, kerkboek
hier niets te lezen. Wel zwerven er enkele
romannetjes rond,
die de eigenaars toevallig bij zich hadden,
toen ze inegpikt
werden, maar daar is bijna niet aan te
komen. Van een Duitsch
zeeofficier, die ik indertijd op een reis
van Belaaren naar
Yokohama ontmoette en die in den vorigen
oorlog met nog
12 andere zeeofficieren in Portugal
gevangen gezeten had,
hoorde ik, dat ze elkaar op den langen duur
gingen….. haten.
Ja, er doen zich eigenaardige
psychologische verschijnselen voor bij
de bewoners van een krijgsgevangenen kamp.
Dat is bekend. Zeker is, dat merk ik al wel, dat het niet
gemakkelijk is in deze
abnormale samenleving de naastenliefde te
beoefenen. Daar behoort een heele massa zelfverloochening toe
en dat is nooit gemakkelijk, ras-cynisten, die wij mannen van
nature zijn.
is volstrekt niet zoo, dat de eersten
huisvaders met veel
kinderen zijn en de laatsten losloopende
jongemenschen !
Lang niet. Er zijn er onder de eersten, die
in het geheel
niet klagen, onder de laatste en in het
algemeen onder
hen, die het best in Holland gemist kunnen
worden, die
17 Juli (1942).
28 Augustus (1942).
31 Augustus (1942).
Koninginneverjaardag ! Uit het Dagboek van een Krijgsgevangene
Vervolg
4 september (1942). Zoo even kwam de facteur –een Kolonel van de Marine !- binnen en bracht mij 2 brieven uit Holland. Ik heb ze gretig gelezen. Hoe weinig idee hebben onze vrienden ervan. Hoe wij hier ondergebracht zijn, hoe onze omgeving is en hoe wij hier leven. Maar dat kan ook niet anders. De karig toegemeten ruimten op onze brief formulieren (24 regeltjes !) laat geen uitwijdingen toe. Maar niettemin leven ze geheel; met ons mee en het doet goed dat te lezen. Zal ik mijn dierbaren in Holland ooit terugzien ? Ik ben niet pessimistisch en geloof van wel. maar de mogelijkheid is doch volstrekt niet uit gesloten, dat het niet zoo is. Wij breken er ons allemaal wel eens het hoofd over, hoe het moet gaan, wanneer Duitsland in elkaar zou storten. Hoe komen we dan met 1600 man van hier naar Holland terug ? 1800 Km ! Als spoorwegvervoer en voedselvoorziening ontwricht zijn ! De jongeren kunnen zich ten slotte misschien nog wel door alles heenslaan, maar wij ouderen en oudsten ? Als je je dat indenkt….. doch laat ik mij geen nuttelooze zorgen voor die tijd maken en vertrouwen, dat God ons Zijne barmhartigheid zal betoonen….
De majoor Lohmeijer [22]) van de Infanterie is gestorven. Dit ontstellende bericht bereikte mij daarevens. Het 4de geval van maagpenetratie, ditmaal met doodelijken afloop. Arme kerel, hier zoo ver van zijn vaderland en van zijne familie te moeten sterven. Maar ook arme vrouw, die bij het afscheid op 15 mei er geen ogenblik aan gedacht heeft, dat dit een afscheid voor altijd zou zijn. Diep – tragisch.
5 september (1942). Vanmorgen werd de H. Mis voor onzen gestorven makker opgedragen. En gisterenavond was er rozenkransgebed voor hem. Ik geloof niet, dat daar vele R.Katholieken officieren op het appel ontbraken. Het was indrukwekkend om den grooten eetzaal gevuld te zien met al die officieren in hun grijze uniform, ernstig biddende voor hun overleden kameraad. En dit zal elken avond zoo geschieden tot en met den dag der begrafenis.
5 september (1942). Ik heb zoo waar mijn pakje van 13 Juli ontvangen ! Ik ben als een kind zoo blij ! Het is bijna 2 maanden onderweg geweest, Een en ander heeft wel erg geleden van de lange reis –ook het mij zoo kostbare missaal- maar zelfs de boter, die in gewoon karton gepakt was, is, hoewel een beetje sterk, toch nog eetbaar ! En al die nuttige dingen, die er in zaten en die ik zoo hard gemist heb al dien tijd. Eindelijk een eigen spiegeltje ! Een eigen kleeren schoenborstels en een schrijfportefeuille voor je correspondentie ! Welk een rijkdom !
Ik ben van morgen weer naar het opgaan der zon gaan kijken, Dat is prachtig te zien van uit de rotonde op de bovenste verdieping van het gebouw. Daar heeft men een wijd uitzicht op het Oosten tot diep Rusland in. En er komen hoe langer hoe meer liefhebbers naar kijken. Ook nieuwe natuurliefhebbers net al ik. Toon ik in Utrecht in garnizoen was werden daar elken zomer een paar zgn zonnetochten georganiseerd onder leiding van Budde, de hortulanus van de plantentuin der Rijksuniversiteit. Dan moest je in alle vroegte op je fiets klimmen voor naar den Stompert bij Amersfoort te rijden, van welke top het schouwspel zou worden gadegeslagen. Meestal was die tocht tevergeefs: de oostertuin zat dicht en de zon was niet of eerst hoog boven de kim te zien. Hier behoef je maar één trap op te loopen en het wonder, want het is een wonder, wordt je als het ware op een presenteerblaadje geser veerd. Bijna elken dag, Ik zal niet trachten de schoonheden, de wonderen van den zonsopgang te beschrijven, die zijn voor mij althans on-beschrijfelijk. Het voorspel –voordat de
zon aan de aarde ontstijgt- is wellicht nog het
mooist. Vooral
wanneer er wolken bij de kim legeren en ook
hooger op de lucht niet geheel wolkenloos is. Dan
brengt de zon die voor ons gezicht nog afgedekt is door
de aarde, de
meest phantastische lichteffekten daarop te
weeg,
kondigt op indrukwekkende wijze hare komst aan ! En dan de ogenblikken vlak voordat de bovenste rand van de zonneschijf zichtbaar wordt ! Wanneer de gloed in de omgeving waar zij gaat verschijnen zijn hoogtepunt bereikt ! Dat is zoo iets aangrijpends, zoo iets plechtigs dat iedereen onder den indruk komt en doodstil zit te turen…….. totdat, ineens, met een rukje bijna, een dikke druppel stralend, vloeibaar goud zich vertoont, die zich snel in de breedte uitbreidt…. De nieuwe dag is geboren.
6 september (1942). Vanmorgen, zondag, in alle vroegte, den majoor Lohmeijer begraven. Een droeve plechtigheid, En vooral aangrijpend het moment dat de kist met het stoffelijk overschot in de groeve neergelaten werd; een jonge kerel nog met een veelbelovende toekomst, die ver van zijn vaderland en van zijn gezin aan vreemde aarde werd toevertrouwd. Neen, met het leven hier op aarde kan niet alles uit zijn. Als bataljons Commandant van den overledenen kreeg ik, met zijn broeder, de kampoudste en nog enkele makkers, toestemming hem de laatste eer te bewijzen, Voor het eerst na onze aankomst hier, kwam ik buiten het prikkeldraad. Eerbiedig bleef de bevolking langs den weg staan, wanneer de stoet passeerde, de mannen ontblootten het hoofd. Arm en ellendig uitziende menschen, allemaal, En zoo zagen ook hunnen woningen eruit, ook de grooten huizen, villa’s waar eenmaal welvarende menschen gewoond moeten hebben. Het land slecht bebouwd, ofschoon de bodem toch zoo vruchtbaar is, Terugkijkende hadden we een mooi, wijd uitzicht op een breed dal met daarachter de Karpaten. Ik was moe toen ik thuiskwam, al was de afstand tot het kerkhof niet meer dan twintig minuten. En moe waren allen, die meegegaan waren.
7 september (1942). 20.00. Een klassieke zomeravond.
Zoals wij ons die duidelijk voor den geest
kunnen
roepen, zelfs midden in den winter, bij de
kachel –ja
juist dan, door de tegenstelling, nog het
best. Warm
op de Veluwe, op Schevingen, bij goede vrienden buiten nog weer eens in mijne herinnering terug. En droom daar nog wat op voort. Op al het goede en mooie toen doorleefd…… Maar kom, geen vergelijkingen gemaakt met toen en nu en deze mooien avond op zich zelven aanvaard en genoten –als, ja als geschenk Gods. Uit het kamp van de Russische krijgsgevangenen naast het hoofdgebouw stijgt in deze avondlijke stilte een zingen op, dat haar niet stoort, maar wonderlijk zuiver bij haar past. Zijn het wel zulke barbaren, die Russen, als men ons wil doen gelooven, die zoo ontroerend mooi zingen kunnen ? Het is of de diepe melancholie van de steppen, van ongekende en toch gekende landen, heel ver weg, me tegen klinkt………. Dit alles zou van eene heerlijke romantiek zijn, wanneer het geen…….. werkelijkheid was !
8 september (1942). Er komen pakketten van het Engelsche Roode Kruis binnen. Wat aardig van onze Tommies ! De zending is nog niet volledig, zoodat met uitreiking gewacht wordt, tot er voor iedereen een pakket aanwezig is, Maar de cigaret ten die er afzonderlijk bij zijn, heeft men zwichtende voor het verlangen van velen, toch reeds verdeeld en hebben we nu elk 20 echte Engelse cigaretten gekregen.Wat een weelde ! Er verandert toch wel iets in ons door den langen duur van deze gevangenschapstijd. Als ik bedenk hoe ik in NürnBerg – Langwasser destijds heb moeten vechten tegen een gevoel van weerzin jegens een groot deel van de menschen om mij heen, met wie ik zoo plotseling dag en nacht moest samenleven, dan is daarin onmiskenbaar eene verandering gekomen. Ware dit de eenige vrucht van deze beproeving (van dit vagevuur !) dan zou deze tijd al niet tevergeefsch geweest zijn. Dit leven achter het prikkeldraad is erg, heel erg, maar het zou onduldbaar zijn, wanneer je snel je medemenschen niet op goede voet stond. Het verhaal van dien Duitschen zee-officier, die in den vorigen oorlog met 12 makkers in Portugal in krijgsgevangenschap gezeten had, die elkaar op den duur gingen haten, heeft mij dikwijls als een afschrik wekkend voorbeeld voor oogen gestaan. En ook wat Gibbs in “Blood relations” Paul van Arensburg laat zeggen van diens Krijgsgevangenschapstijd in Engeland. Ik doe mijn best ook die medemenschen te begrijpen, te waarderen, lief te hebben in evangelischen zin, die
mij niet zoo direct sympathiek zijn –want om van menschen
te houden, die ons sympathiek zijn of die ook van ons
houden is geen
kunst . Daarbij heeft mij het lezen en overwegen van het boekje van Saint Juse ook geholpen. In alle
menschen om ons heen een schepsel Gods, een broeder of zuster in
Christus kunnen zien
mijne medemenschen lief te hebben”. En ik stel mij daarbij voor hoe ik straks dit voornemen in de praktijk in toepassing wil brengen –eene schrämerei in de ruimte heeft geen waarde, ja, brengt ons eerder verder van huis. Dat is slechts subjectieve vroomheid, waar we juist zoo voor moeten oppassen, omdat zij ons van de gemeen schap met onze medemenschen verwijderd. Ook
bid ik in de H. Mis steeds met bijzonderen klem het
voorlaatste gebed voor de ……..:
Neem, Heer onze boosheden van ons weg,
opdat wij
met een zuiver gemoed tot het Heilige der
Heilige
mogen binnengaan.” Boosheden dat zijn ook de
kwade die
gingen jegens onze medemenschen, slechte
gezondheid, wrevel, ergernis van toepassing hetgeen Christus
zegt: “Laat
dan uw offer w.. het altaar en ga u eerst
met uw
broeder verzoenen.”
Ik heb eens ergens gelezen, dat de kern van
het leven liefde
is en dat al het andere slechts franje,
klatergoud en duisternis is. Meer dan ooit heb ik hier de
ware betekenis van deze woorden Of ten sloot toch in de alles omspannende woorden, die Christus zelve gesproken heeft ? “Gij zult den Heer Uwen God liefhebben met geheel Uw hart, met geheel Uw Ziel, met geheel uw verstand, Dit is het eerste gebod. En het tweede daaraan gelijk: Gij zult Uwen naasten liefhebben gelijk U zelve. Er zijn menschen, die deze liefde van huis uit in al hare volheid en schoonheid in het hart, in het karakter gelegd is. Er zijn er niet zoo heel vele. Maar iedereen kent er toch welenkele en er zijn een lichtend en stichtend voorbeeld en ze zijn benijdenswaardig, Maar toch, iets van die liefde, bij de een meer, bij den andere minder, is in ons aller hart gelegd, Ook in het mijne –al twijfel ik in oogenblikken van wellicht te strenge zelfkritiek wel eens daaraan. Als jongen van 14 jaar schreef ik in het poëziealbum van mijnen kennis : “ Le soleil ne voit le monde que plein de chaleur et de lumiere, Joyez d’abord soleil et ensuite regardez le monde” . Een mooie gedachte van Carmen Sylva [23], die toch ook niet anders zeggen wilde.
9 september (1942). Mijn kamergenoot is uit schaken. Er wordt hier zeer veel geschaakt en telkens worden er wedstrijden georga niseerd. Het moet een prachtig tijdverdrijf zijn hier en als mijne dagen niet reeds genoeg gevuld waren, ik geloof dat ik het ook nog zou proberen te leeren. Maar Ik heb het al “druk” genoeg –met mijn bataljonscommando, mijn cursussen, mijn ….. en niet te vergeten, de huishoudelijke bezigheden van afwaschen, wasch doen, naaien en stoppen ! En nu komt daar binnenkort waarschijnlijk nog de muziek bij. Walther Boer [24]) ontwikkelt eene enor me activiteit op muzikaal gebied. Zijn koor wordt met den dag beter. Hij geeft muziek-cursussen en muziek lessen, Hij heeft kans gezien in Stanislau een vleugel op den kop te tikken, wel een oud beestje, maar toch van onschatbare waarde als je niets anders hebt. Muziek en muziekinstrumenten zijn uit Holland onderweg. Violen, altviolen en celli. Stel je voor, dat ik hier nog weer eens spelen kon ! Van stoppen gesproken. Ja, dat moet ik zelf doen, daar is niemand anders, die dat voor me doet. Een heele toer om die draad door het oog van de naald te krijgen ! En als je ongeduldig wordt gaat het helemaal niet meer. Is dat eindelijk gelukt, dan maar een heel lange draag genomen, des te langer duurt het eer je weer een nieuwe moet doorhalen. Maar als je dan begint te stoppen moet je telkens bijna tot aan het plafond reiken om een steek te maken. Bij ge brek aan een naaibal dacht ik heel listig te zijn door daarvoor een glas sterappeltje te gebruiken. Toen ik klaar was met de stop zat de sterappel aan de sok vastgenaaid. En dan die afwasch ! Altijd met koud water en alleen met je handen. Keep smiling – maar dat is wel eens moeilijk. Ik heb het ongeluk gehad de prothese van mijn benedenkaak te breken. En er bestaat hier geen gelegenheid die te herstellen. Het is heel lastig met
eten en “het
eten” is een van de weinige genoeglijken
bezigheden hier, Maar kom, wat geeft het, als je
geest maar gezond blijft. Dat is immers van veel meer
betekenis
dan het materiële. Na het diepste punt
–omstreeks half
juli- is er Goddank geen geestelijke
inzinking meer geweest. Integendeel. Nu en dan gevoel ik zelfs iets van de
steeds opnieuw opborrelende levensvreugde, waarvan
de H. Fransiscus van Assisië zulk een levend voorbeeld
is. Die wist zelfs iedere beproeving, iedere bezoeking
in een vreugde te
herscheppen. Maar dat was ook een kolos op
dat gebied dat eenvoudige, nederige manneke ! Nu, zoo
ver heb ik
het nog niet gebracht !! Maar ik ben wel
overtuigd –in tegenstelling met
Schopenhaver ??? !- dat de vorm van de vreugden van het leven de
tom ?? Van de zwarten overtreft.
10 september (1942). Ik heb ontdekt, dat je je in het hospitaal kunt laten wegen. Dat heb ik nu vanmorgen gedaan: 110 pond, gekleed. Dat is dus 20 pond onder mijn normale gewicht. Het is wel een beetje weinig. En toch voel ik me hier aansterken, dank zij de goede gaven, die mij uit Holland toevloeien. Alleen de “Klapvoet” [25]) wil nog niet. Maar Ik heb gemerkt dat hier tal van menschen daaraan lijden en misschien in ernstige mate. Een twaalftal hiervan zal eerstdaags in Lemberg in het hospitaal opgenomen worden ter observatie. Want het is een tot nog toe onbekende kwaal, gevolg van de gebrekkige voeding, Bij elken pas, die gedaan wordt, klapt de voet, die met de kwaal behept is, hoorbaar neer. Het schijnt iets van een verlamming van de middenvoetspier te zijn. Bij ernstige patiënten blijft de voet dikwijls op het onverwachtst on-neergeklapt staan en is verdere voortgang onmogelijk. Vanmiddag heb ik een interessant gesprek gevoerd met een mijner jongere makkers, een man van een jaar of veertig, intelligent, critisch, nuchter op het cynische af in het dagelijksche leven. Maar hij is godsdienstig en stevig gefundeerd godsdienstig ook. Een onverwacht mede stander in den strijd tegen den twijfel, die toch bij iedereen al is hij nog zoo geloovig, zoo nu en dan om den hoek komt kijken. Hij heeft blijkbaar van huis uit een godsdienstige opleiding gehad, thuis en op school. Dat merk je dadelijk. In zijn veel betere thuis in de geloofsleer –den katechismus en het Oude, Nieuwe Testament. Die grondslag mis ik en heb ik zelf moeten opdiepen. Dat heeft zijn nadelen, maar aan den anderen kant toch ook een voordeel. Je komt veel frisscher en onbevangener te staan tegenover alles wat ons te gelooven voorgehouden wordt. Wat je jezelf verwerft is zoo veel dieper gefundeerd en staat daardoor zooveel hechter. Maar dan moet de godsdienstzin toch in je gelegd zijn, want zonder dat zou ik er immers niet toe gekomen zijn om de groote geheimenissen, die den
grondslag vormen van onze geloofsleer de kiem van een Godsgeloof in alle menschen gelegd is, heiden of niet-heiden, maar velen zijn er zich niet van bewust. Ik herinner mij, dat ik op een zekeren dag een vochtige herfstdag, met een mijner kennissen langs een zandweg reed, die aan beide zijden omzoomd was met eikenhakhout, Er hing een sterke lucht van stervend eikenloof. Die lekkere bruidige geur deed mij uitroepen: Wat een heerlijke lucht hier. “Ik ruik niets” reageerde mijn kennis. Hij miste wel het reukorgaan, of juister gezegd, dat werkte niet bij hem. Voor hem bestond die lekkere geur niet. En toch was hij er. Voor hem die het zintuig, het instinct voor het bovennatuurlijke misten, bestaat er geen God, geen Christus- en toch zijn ze er. Zij missen die werkelijkheden zonder dat zij er zich van bewust zijn. Zijn zij er minder om ? Ik zou het niet graag beweren. Want er zijn hoogstaande menschen onder dezulken, hooger staand dan menig zgn. geloovigen die niet leeft naar zijn geloof. Allen zijn schep selen Gods, allen zijn doot Christus kruisdood verlost en alle menschen behoorden dus tot de onzichtbare kerk van Christus, of zij heiden zijn of
Mohammedaan, of
zij Hollander of Hottentot zijn.
11 september (1942). Een off-day. Het wil niet, hoe graag ik ook wil, ik heb lust in niets en kom tot niets. Had ik maar een werk dat al mijn aandacht vergde, een taak, die mij geheel in beslag nam. Die is hier niet. Wees nu “de zon van Carmen Sylva” klinkt
het honend in mezelf. Maar ik kan niet, alles
staat me tegen. Verloochen je zelf, vergeet je zelf,
Dit alles zou tragisch zijn, wanneer ik niet wist dat het ook weer over zal gaan. Vandaag misschien nog en anders morgen zeker. Ik ken me zelve langzamerhand.
12 september (1942). De depressie van gisteren was van langeren duur dan ik gedacht had. Zwartgallige beschouwingen over het heden en donkere gedachten over de toekomst voegden zich bij de afzonderlijke zelfbespiegelingen ontnamen mij het laatste restje opgewektheid van zin. Licht en liefde ontbraken in mijn binnenste. God had mij verslaten en ik hing aan het b… alleen. Totdat ik me op een gegeven oogenblik betrapte, dat ik ….. een liedje zong. En van af dat moment was het uit met de zwartkijkerij. Dat was God’s genade, die weer in mij begon te werken. “Gij, o God, tot ons gewend, zult ons doen leven”.
13 september (1942). Een heuglijk feit om te registreren: er zijn nog 1000 Engelsche Rodekruispakketten aangekomen. Ik zag daarnet eenige wagens met de eenheidspakketten binnen rijden. Wanneer zullen ze uitgereikt worden ? Zulke soort aangelegenheden heeft altijd heel wat voeten in den aarde; dat weten we nu langzamerhand wel.
Het is zondagmorgen. Onder het plechtige gezang van de Protestanten zit ik dit buiten in de zon te schrijven. Eenige honderden officieren zijn om den veldprediker Ds Vaandrager [26]) verzameld. De meesten zijn gezeten op banken en tafels die om de forsche zware gestalte van den dominee (in zijn militaire uniform) zijn gegroepeerd. Een klein gedeelte zit en staat onder het iets oploopende terrein van het bosch bij het hospitaal. Een typisch beeld van eene gods dienstoefening te velde. Maar bij de Katholieken vormt het offer-altaar een sprekenden centrale punt. Wij hebben evenwel tot nog toe onze H. Missen steeds binnenshuis opgedragen. Vandaag voor het eerst in den grooten eetzaal A.
Het altaar was hoog opgebouwd met behulp van tafels banken en krukjes, zoodat zelfs zij, die aan het einde van den langen zaal zaten, de offerhandeling ook visueel konden volgen. Een mooi gesneden houten kruisbeeld, schepping van een onzer kameraden, hing hoog boven de offertafel. En men had zoowaar nog kans gezien eenige potten met levende bloemen tusschen de brandende kaarsen te plaatsen. De aalmoezenier hield weer een van die korte pakkende preeken, waarin hij op zijn best is. Hij had het over Maria, wie naamsdag het gisteren was en wat hij zei, was overtuigend, althans voor hem die zijn ziel opmaakten. Ook op deze wijze wordt ik in dezen tijd weer tot Maria gebracht, tot Maria onze moeder. Alles in de leer van onze godsdienst krijgt hier voor mij langzamerhand weer zijne oorspronkelijke betekenis terug. Dit is ook eene hernieuwing. Hier krijgt alles den tijd om te bezinken, het onklare zinkt weg en de klaarte blijft over. Een prachtige, volkomen zomerdag. Mocht het nog eenigen tijd zoo blijven.
14 september (1942). In de laatste week heb ik nogal beslommeringen gehad als Bataljonscommandant. Het is niet altijd eenvoudig om het commando over een dergelijk bataljon te voeren met zijn oudere heeren (300 hoofdofficieren !). Het zijn meestal onderlinge persoonlijken kwesties, die te berechten zijn of vergrijpen tegen de tucht waar het om gaat. Nu, dat behoorde in gewonen tijden al reeds tot het on-Aangenaamste deel van den werkkring van een hoogeren commandant. Maar dubbel hier waar men praktisch over geen tuchtmiddelen de beschikking heeft en waar zelfs de vrees voor eene ongunstige aanteekening op de conduite-lijst ontbreekt. Mijn prestige, mijn gezag moet ik vrijwel alleen aan mijn……. Ouderdom ontleenen !
15 september (1942). Vandaag zijn we 4 maanden in krijgsgevangenschap. Vier maanden, die tellen krannen, een heel bijzonder stuk uit mijn leven. Quesque tandem ? We hooren nog niets omtrent het volgende transport naar Holland. Maar dit zal nu toch wel zoo lang niet meer duren. De Oekrainische ziekte heeft mij ook een beetje te pakken. Maar gelukkig toch niet zoo, dat ik er een appél voor moet missen. Niet dat ik die appéls zoo leuk vind. Wis …., nee ! Maar iedereen heeft zoo zijn “ponteneur” ! [27] Gisterenavond concert ! En wat kwaliteit betrof mocht deze muziekuitvoering ten volle op deze benaming aanspraak maken. Eerst een strijkkwartet van Mozart. Uitstekend en ik heb er van genoten, vooral omdat ik het zelf meermalen gespeeld heb. Daarna de Suite van Bach voor cello – alleen. Heel mooi gespeeld door Walther Boer, maar voor de meesten waarschijnlijk toch een beetje zware kost. Ten slotte eenige liederen voor mannenkoor, héél goed, vooral Bone Jesu van Palestiana klonk mooi en indrukwekkend. Het uitverkochte huis was dan ook aan het einde van het concert zeer geestdriftig en zijne bijvalsbetuiging. Het moet dan ook allen weldadig aangedaan hebben om hier in deze ruwe werkelijkheid weer een beroerd te worden door de pure klanken en de betoverende melodieën van vrouwe Musica dit smaakt naar meer. Maar daar zal Walther Boer wel voor zorgen,
16 september (1942). Vanmorgen heb ik weer van het wondere schouwspel van het opgaan der zon genoten. Het was dit keer mooier dan ik het ooit gezien heb. Dat kwam door de prachtige groepering der bewolking. Van de kim tot halverwege het zenith was de hemel wolkenloos, in kleur zacht overvloeiend van helder goud aan den horizont over teer blauw naar het azuur van de hoogste regionen van het firmament. Daar zweefden hier en daar ijle wolkensluiers als een mat gouden was tegen den hemelkoepel aan. Maar naar het Zuiden plakten hoog in de lucht witte schapenwolkjes alle met een naar het Oosten gekeerde rose-gouden rand. Daar geen wolkje en zelfs geen nevel gehinderd in een maag delijken hemel als dat ware, koos de zon nu hare intrede doen in den dag. Steeds stonden bergen met aan de kim te glooien, het gevoel dat er iets groots ging gebeuren steeg…… en dan weer ineens het vol spanning verbeide moment, dat de zon hare eerste glanzend gouden stralen uitzendt over ons deel van de aarde…….. Het is altijd weer even mooi en indrukwekkend en elken keer anders. Het zijn ook altijd ongeveer dezelfden getrouwen, die ervan komen genieten, menschen wier hart openstaat voor de schoonheid van de natuur, duie de zuiveren, onbescheidende vreugde kunnen smaken, niet alleen van grootsche dingen in de natuur als deze. Maar ook van de kleine en kleinste: een boom in herfsttooi, een bloem, een dauwdruppel, die schittert als een diamant.
17 september (1942). De dag, mijn verjaardag, spoed ten einde. Onderwijl ik van morgen om 6 uur op de bovenverdieping naar de opkomst van de zon stond te kijken, had men eene groote plant op mijn kamer gebracht. Dat was een aardige verassing bij mijn terugkomst. Hoe men hier nog daaraan gekomen is ? En hoe wisten ze het, vraag ik me af, want ik heb aan niemand iets gezegd. Om 11.00 heb ik een extra sterk kopje koffie geschonken met een koekje erbij. Om 4.00 bij “de thee”op het bataljonsbureau werd ik door de oudste van de heeren van den staf vriendelijk toegesproken en mij als souvenier een lineaal aangeboden met achterop de namen van de drie heeren. De voorkant is heel mooi gesneden en versierd met blauwe en licht groene (nagebootste) kralen. Russisch of Poolsch werk, zoals wij het bij ons niet kennen. Een aardige herinnering aan mijn verjaardag in krijgsgevangenschap en aan de goede kameraden, die met mij samenwerkten in deze omstandigheden. Hoe had ik ooit kunnen denken, dat ik mij 65ste verjaardag ver van huis in krijgsgevangenschap zou vieren ! Ik heb nu den leeftijd bereikt, waarop als regel de krijgsgevangenen ontslagen worden. Het zou eene aardige at tentie geweest zijn, wanneer men mij vandaag naar huis had laten gaan !! 65 jaar. De jeugd noemt iemand van dien
leeftijd
een oude man. Toch voel ik mij Men zegt iemand is zoo oud al hij er
uitziet, of wel, en dat is juister, men is
zoo oud als
men zich voelt. Maar En wat heb ik in dien tijd velerlei
beleefd. 40 jaren
in Nederlandschen Krijgsdienst geweest,
waarvan 35 als officier, Veel gecrost en gereden in Hongarije [28]), achter de honden gejaagd in Engeland. Gedetacheerd geweest bij een Frans Regiment Veld-Artillerie in Metz. Gereisd in Indië, China, Japan, Marokko, Italië, twee jaar lang. En nu deze krijgsgevangenschap. Het leven heeft mij veel moois gebracht.
Maar voor
narigheid heeft het mij ook allerminst
gespaard.
Niet wat hetzelfde geleerdheid –al interesseer ik mij nog steeds voor alles wat nieuw is op het gebied van wetenschap en kunstmaar wat levensen wereld beschouwing aangaat. De begeerte om wijs te zijn bracht mij als van zelf tot de wijsbegeerte.
18 september (1942). Welk een verschil eene verjaardag viering thuis of hier. De brieven ’s ochtends bij het ontbijt en het dinertje des avonds met voorafgaande “borrel”vormden altijd de hoogtepunten. Geen enkele brief heeft mij gisteren bereikt. Maar ze zullen nog wel komen en dan kan ik ze elk afzonderlijk “genieten”. Het dinertje ! Ik zie van hier nog het helder witte tafellaken, sinds 15 Mei eene ongekende weelde- het zilver, de kristallen glazen, de bloemen en de verheugde gezichten, hunkeren door het kaars-licht, dat de intimiteit verhoogde. En hier…! Van weelde gesproken. Een weelde kennen we toch ook hier. Dat is de douche eens in de 14 dagen. Dat is altoos een feest. Op zich zelve reeds is het een genot ons lekker warm en schoon water in weldadige overvloed op je naakte body te laten neerdalen. Maar je ondergaat dat niet verdoken – alleen in een apart hokje, maar met z’n twintigen tegelijk in één lokaal, waar 20 dou ches in het plafond gedurende geruimen tijd een rijken vloed van water naar beneden gutsen. Op een holletje rennen de deelnemers aan het feest het lokaal met den stenen vloer binnen. Dan brengt het costuum vrede ! En dan begint het spektakel. Het is net alsof al die mannen, die “oude” mannen, nog weer eens kraaien van plezier, zoals een baby in zijn badje ! Dat is de wondere werking van water; een zegen. Ongeloofelijk komisch is het al die grijsaards zich in de onmogelijkste bochten te zien wringen om toch vooral alle plekjes van het lichaam goed te laten bespuiten of met elkaar te zien stoeien als kleine jongens. De vreugde ontlaadt zich dan
ten slotte meestal in een algemeen gezang –
zooals vogels ook gaan zingen, wanneer hun blij gevoel
begint te
werken. Maar ik geloof, dat het ontbreken
van elk kleedingstuk ook tot die uitbundigheid
bijdraagt: de mensch voelt zich dan dichter bij de
natuur.
19 september (1942). Vandaag heb ik een cello te pakken gekregen. Er zijn en twee heelhuids aangekomen, nadat die van Walther Boer vrijwel in stukken hier aanspoelde. Ik heb eerst mijn hart uitgestort in eenige lyrische ontboezemingen, maar ben daarna spoedig overgegaan tot het doorkijken van de cello-par tijen van de kwartetten, die we de volgende week zullen spelen. Dat had bijna aanleidinggegeven tot een drama. Ik speelde nl, ook de partij van het zgn Kaiser Quartet Van Hayden door, waarin het toenmalige Oostenrijksche volkslied “Gott erhalte Franz den Kaiser” voorkomt. Toen ik bezig was de mooie melodie nog eens te herhalen werd en plotseling heftig op de deur geklopt. Aan het hoofd van een aantal officieren, die voor de deur bleven staan, trad een lange Overste van de Maréchasseé binnen om een vlammend protest uit te spreken, dat ik ….. het Duitsche volkslied speelde. Tableau !
21 september (1942). Nu zit ik al ruim 4 maanden opgesloten
binnen het prikkeldraad en ben er nog niet buiten geweest
– behalve dan voor de begrafenis van onzen overleden makker
Lohmeyer. En ik verlang er zoo naar mijn benen weer eens te
kunnen uitslaan en rond
te zwerven in Gods vrije natuur. Zoals ik
dat overal gedaan
heb, waar ik ook gewoond heb, Want dat is
overal te vinden
als je maar niet verwacht, dat de natuur je op een presenteerblaadje geserveerd wordt, zonder moeite te
doen. “In Den Haag
natuur ? Zeker op het Plein of in de
Boschjes ?”Waar zijn degenen, die zoo spreken, wel eens geweest
bijv. op de “Horsten” (Ja, daar moeten ze een goed half uur voor
fietsen)? Natuur is overal te
vinden – zelfs op de 20ste
verdieping van een wolkenkrabber
in New York, maar dan heb je een microscoop en een verrekijker noodig ! Vrije natuur, dat wordt
moeilijker en hier wordt het je helaas belet haar
op te zoeken. Daar
valt niets aan te doen. En nu heeft vrouwe
Natura zeker medelijden gehad met haren trouwen vriend
en is zij een
paar maal tot hem gekomen: De reeën in
Neurenburg-Lang
wasser, de
hop op de treinreis, de ooievaars hier. En
dan de onvergetelijke zons-opgangen ! Maar
de vrije natuur kan ik hier alleen maar op een afstand
genieten: boven
op de 3de verdieping van het
achtergebouw (naar het oosten)
en aan het eind van de Westelijke vleugel
van het voorgebouw (naar het westen) zijn hier goede
observatie-punten, die een wijden blik geven op het omringende land. Het
panorama naar
het Westen, met de Karpaten op den
achtergrond, is het
mooiste. Vooral bij zonsondergang heb ik daarvan reeds menigmaal genoten.
22 september (1942). Er zitten hier raven in de omgeving. Een paar maal heb ik al gemeend hun zware gekras gehoord te hebben, maar vanmorgen heb ik er een paar zien overkomen. Voor het eerst van mijn leven, dat ik deze grooten vogel –bijna zoo groot als een buizerd- gezien heb. Bij ons zijn zij uitgestorven, wellicht op een enkel paar na, maar hier schij nen ze veelvuldig voor te komen.
23 september (1942). Vanmorgen naar de Heilige Mis en tot de
Heilige Communie geweest.
Dat kan een enkele maal in de week en daar
maak ik een
dankbaar gebruik van. Maar dat geldt alleen
voor de ingewijden, want het geschiedt in het geheim in
een kamer
van het hospitaal. Heel primitief dus, de
omgeving, waarin
het offer wordt opgedragen en de communie
wordt ontvangen. Schuilkerken gevoelens wekt dat op. De kampleiding is er nu toch toe overgegaan
de aanwezige
Engelsche Rode kruis-pakketten te
verdeelen, al is het benoodigde aantal nog niet aangekomen. Het is zonde ze
zoo lang ongebruikt te laten liggen. Met z’n drieën
hebben we nu één pakket gekregen en zoo eerlijk mogelijk
verdeeld. Wat een
lekkere, van die echt-Engelsche dingen,
zitten erin !
24 september (1942). Wat een mooie maand september beleven we. Dag in dag uit lekker warm, zonnig weer, zonder wind, als het zoo’n mooi weer is kan men zich zelfs hier blij gemoed voelen. Ik leer hier “de goddelijke volheid van het oogenblik” genieten. Mijn zinnen zijn tot rust gekomen na de
geweldige bezerringen, waaraan zij blootgestaan hebben in
de afgelopen 3 ¼ maand. Het akelig gevoel van gejaagdheid,
die traagen vorm van onrust is Goddank voorbij. Mijn
lichamelijke gezondheid
laat niets te wenschen over en van de
pakketten uit het vaderland geregeld blijven …….. ik daardoor het
officieele rantsoen wat kan aanvullen, voel ik mij ook
weer sterker worden.
Daar net zag ik aardappels afladen, Die hebben we in geen weken gehad. En dat voor Hollandsche soldaten die niet gegeten hebben, wanneer ze geen aardappels gehad hebben ! Zoo was het in onze kringen nu wel niet en sommigen vonden het zelfs chic om een aardappel met minachting te behandelen, maar toch, een aardappel hoort bij ons eten. En zeker in deze tijden, met overigens zoo weinig voedsel, kunnen wij er niet buiten. Ik kan dan ook niet ontkennen, dat ik het een aangenaam vooruitzicht vind weer eens een aardappel op mijn bord te krijgen ! Er zijn weer geruchten in omloopt….. Zij culmineeren in de bewering, dat we vóór 15 november allemaal naar het va derland zullen terug keeren ! Ik geloof er niets van.
25 september (1942). Helaas hebben we weer het verlies van een van de Kameraden te betreuren. De Eerste-Luitenant van Gastel [30]) is in het hospitaal te Lemberg, waarheen hij eenigen tijd geleden werd overgebracht, overleden. Hij zal aldaar begraven worden en We kunnen hem dus helaas niet de laatste eer bewijzen.
26 september (1942). De Overste Keppel-Hesselink lijdt [31]) aan eene ernstige blinde darmontsteking. Men vreest voor zijn leven. Moge hij gespaard blijven. Het zou te erg zijn als zoo’n jonge flinke aardige kerel heen zou gaan.
27 september (1942). Zondagmorgen. Een blauwe, wolkenlooze hemel, een lekker warme zon. Een heerlijke zondagochtend, zooals er meer in mijn dagboek beschreven staan. Aan een tafel, midden op het achterterrein, zit ik dit te schrijven. In de preek zei de aalmoezenier: “Dit leven is en blijft een tranen dal”. Maar niet altijd zijn we in het dal, we zijn ook wel eens op de hoogte, zou ik daaraan willen toevoegen. En dáár toef ik nu. Een mensch kan daar raken. ja dikwijls op toeven, mits hij zijne eischen maar niet te hoog stelt. En zeker de geloovige mensch, die de genade der verlichting door het geloof kent, die hem in staat stelt blij en welgemoet te zijn, ondanks alles. Ja ik geloof …t, dat hij, die in alles God ziet en in zich in alles aan Gods wil weet te onderwerpen, blijvend gelukkig en blijmoedig door het even kan gaan.
29 september (1942). Wat wij vreesden is gebeurd. Keppel Hesselink is overleden. Ontzetten, Zoo’n jonge, stevige kerel, die zich reeds zoo verdienstelijk gemaakt had in zijn leven en van wie nog zooveel goeds te verwachten was, vooral in de tijden, die we tegemoet gaan. En wat zal het zijn aan zijn vrouw en zijn dochter als hun deze onheilmare bericht ? Dat juist de besten zoons zoo vroeg weggenomen worden !
30 september (1942). Het is er eindelijk van
gekomen: ik heb vandaag strijkkwartet gespeeld. Ik heb genoten !
2 october (1942). Keppel Hesselink begraven. Een droeve dag. [Die ik zoo In de volle fleur van het leven gekend heb te zien toevertrouwen aan vreemde aarde, ver weg van zijn gezin, zijn land en zijn volk- het was aangrijpend.
3 october (1942). Vanmorgen is men begonnen met het nemen van foto’s van het hoofd (in een bepaalde houding) en het maken van hand- en vingerafdrukken- foto’s werden reeds eenmaal te Nürnburg genomen in het begin onzer krijgsgevangenschap. Dit geeft, althans bij de optimisten, weer voedsel aan de geruchten voor een aanstaand vertrek. Voor het eerst sinds mijn vertrek uit Holland uit een … kopje gedronken. We hebben van de Maatschappij “Vaderland” een groot servies cadeau gekregen.
Zondag 4 october (1942). Een van die Zondagochtenden, dat “Gottes Gesicht in mir strahlt”. Ik ben van morgen naar de Heilige Mis en tot de Heilige Communie geweest. Welk een zegen
! Je voir la vie
en rose. Zoo kan men zelfs in
krijgsgevangenschap, ver van het vaderland en alleen die ons
dierbaar zijn nog…
gelukkige oogenblikken hebben. Als men maar
niet altijd alleen naar den donkeren kant der dingen
6 october (1942). Mijn kamergenoot [32]) ligt ziek te bed. Maag en ingewanden zijn van streek. Hij mag niets eten. Jammer, ik heb net vandaag 3 pakjes gekregen en voor morgen zijn er mij nog 2 aangekondigd. Ik ben rijk ! En kan geven nu. Ze vloeien wel niet altijd zoo rijkelijk binnen en misschien komen er nu geruimen tijd geene. Er was vandaag ook een pakje bij van eene mij volslagen onbekende dame uit Friesland. Het doet goed zulke bewijzen van medeleven uit het va derland te ontvangen. Ik kreeg die reeds van 23 verschillende zijden. En dan te denken, dat het alles behalve gemak kelijk zal zijn om van het weinige, dat men krijgen kan, nog wat af te staan voor ons. Waarlijk, we kunnen het niet genoeg op prijs stellen. Gelukkig kunnen we alles wat we niet voor dadelijk gebruik noodig hebben afgeven in depot. Want het is zaak niet alles op te eten of weg te geven, maar een reserve voorraad te vormen voor de magere dagen, die komen kunnen. Zoo voor het geval; dat van de winter het spoorwegvervoer gestremd is, doordat de spoorbaan ondergesneeuwd is. Dat dit gevaar niet denkbeeldig is, hebben we van de Duitschers gehoord, die hier verleden winter ook zaten en hebben we ook kunnen zien op onze reis hierheen. In tal van plaatsen langs de spoorlijn waren sneeuwwallen opgesteld om de spoorbaan voor ondersneeuwen te behoeden.
7 october (1942). Sinds 1 October hebben we elke avond rozenkrans gebed. In de grooten eetzaal zitten dan een 150-tal officieren den rozenkrans te bidden. Met sonore stem bidt de aalmoe zenier voor en met krachtige stem antwoorden al die mannen, van wie de meesten maar zelden en sommigen wellicht nooit den rozenkrans gebeden hebben. Wij zijn sinds enkele dagen ook in de gelegenheid om dagelijks eene Heilige Mis te hooren, niet in een soort schuilkerk ! maar In de groote eetzaal, die elken morgen weer op nieuw voor kerk moet, juister gezegd voor offerplaats moet ingericht worden.
10 october (1942). Het is nu al 10 october en toch, naar onze
Hollandschen begrippen, nog een zomersche avond. Echter
geheimzinnigen schijn geeft. Geen ontwijdend geluid verstoort de stilte. Nu en dan komen er nog een paar late wandelaars voorbij. Zij doemen op uit de schemering en verdwijnen weer, onhoorbaar bijna. Zelfs uit het museale gebouw met zijn honderden kamers en zalen, dat van hieruit gezien zich donker en dreigend tegen de westelijken hemel afteekent, komt geen onvertogen geluid, dat de vredige stilte verstoort. Ik tuur naar het zacht-gouden stuk hemel, dat nog bewesten onze gevangenis zichtbaar is. Daar, in die richting ver, heel ver weg, ligt Holland. En mijn gedachten, de gevoelens van mijn kant willen onweerstaanbaar naar mijn land, naar het geliefde geboorteland en naar de dierbaren die daar wonen. O Nederland, ik heb je lief met al mij ziel en zinnen ….. Ik zie mij zelf hier zitten, eenzaam, op honderden en nog eens honderden kilometers daar vandaan. Zal aan deze ballingschap ooit een einde
komen ? Zal ik
nog ooit mijn vaderland en allen, die ik
lief heb, weerzien ? Of zal ik ondergaan, wanneer eenmaal het Nationaal Socialistische Duitsland ineenstort en wij in den chaos die er dan zal komen, maar zien moeten
zonder verkeersmiddelen zonder voedsel en zelfs zonder
geld of wapens om het zich
te verschaffen, thuis te komen, vanaf dit
verre land
aan de grenzen van Rusland ? Wie zal het
zeggen.
Dan zou mijn leven eindigen ver van het land, waarin ik leefde en gewerkt heb en mijne rol, die ik op aarde gespeeld heb, zou uitgespeeld zijn. Zou ik zelve, maar wat van meer betekenis is, zou God tevreden zijn met de wijze waarop ik het mij gegeven leven benut heb ? En zou ik dan ….. Als een waardig slot van dezen mooien avond, dingen de ontroerende klanken van het avond-gezang der Russische krijgsgevangenen tot mij door….. lotgenooten.
12 October (1942). Sinds enkele dagen hebben wij een nieuwe commandant gekregen – kazernecommandant zal ik hem maar noemen, want we hebben ook nog een Legercommandant, die boven allen en alles staat in Stanislau. Hij neemt elken morgen en middag het appel in. Als hij komt moet ik van het heele bataillon “Geeft acht” commandeeren en mij bij hem melden. Daarna wordt door onderofficieren elke compagnie “geteld” en aan de hand van de compagnies-appéls rapporten waarop de zieken, het keukenpersoneel, enz vermeld staan nauwkeurig nagegaan of niemand mankeert (ontsnapt is). Dat duurt een heele tijd, want die zieken, en verdere afwezigen worden zorgvuldig in gebouwen, keuken en hospitaal gecontroleerd. Kloppen de getallen niet dan geeft dit dikwijls geruimen tijd oponthoud. En in al dien tijd moet het bataillon ter plaatse blijven staan. De nieuwe Hauptmann komt uit Hamburg, waar hij dienst gedaan heeft bij de Fransche krijgsgevangenen. Het is wel een Duitscher, maar geen echter Pruis. Hamburg dat ik goed ken, is, als groote zee-haven, maar internationaal ingesteld, de Hamburgers worden in Bartjes de “Nein-sager genoemd. Men kan merken, dat hij graag een praat wil maken, maar het spreekt vanzelf dat wij terughoudend zijn op dat punt. Al is het dan een Hamburger hij heeft toch typische Duitsche manieren. De begroeting van onzen Herr Oberst is altijd hyper vormelijk, maar de begroeting van de opper- en vlag officieren, die bij de appéls op den rechter vleugel aangetreden staan is bepaald eene ceremonie: na dat ik het bataillon aan hem gemeld heb begeeft hij zich plechtstatig naar den rechtervleugel, stelt zich voor het front der opperen vlagofficieren op, groet, doet eenige pasjes voorwaarts groet weer en verzoekt met de hand aan de klep van zijn pet de “Szaalleuze” om in te rukken treedt groetende eenige pasjes recht achterwaarts en komt daarna weer naar mij. Een Amsterdamsche straatjongen die het zag, zou zeggen: hoe bestaat het, En elken morgen en elken middag precies hetzelfde ritueel. Hij vroeg mij vandaag, met de noodige plichtplegingen natuurlijk, of hij mijn leeftijd mocht vernemen. Toen ik antwoordde, dat ik 65 jaar was, zei hij: “maar dan komt U voor ontslag (Entlassung) in aanmerking“. Die vraag, maar vooral die uitlating hebben iets in mij losgemaakt. Maar ik wil mij aan geen illusie overgeven, vóórdat er iets met zekerheid bekend is. Er kan nog zooveel gebeuren.
13 october (1942), 20.00. Ik zit angstig op mijn kamer. Mijn medebewoner ligt ziek te bed. Alvorens te gaan werken in een mooi boek, over ar chitectuur, dat ik van Lohmeyer [33]) te leen gekregen heb,eerst enkele regels in mijn dagboek. Ik ga nu elken morgen naar de Heilige Mis en tot de Heilige Communie. Aanvankelijk was ik huivering om elke morgen de H. Communie te ontvangen. Maar je komt er hier als vanzelf toe. Het past zoo goed in dit leven, in deze gemeenschap. En elken morgen, nadat ik ons Heer ontvangen heb, maak ik het voornemen, “de warmte , de gloed en de innigheid van Zijnen tegenwoordigheid in mij verder te dragen in mijn doen en laten voor den nieuwen dag”. Van een nieuw transport zieken, ens naar Holland is nog steeds niets bekend. Het duurt ditmaal wel bijzonder lang. Maar dat nieuws komt meestal plotseling uit de lucht vallen, juist als de meesten geruchten langzamerhand verstomd zijn. De toevloed van pakketten uit Holland is dermate toegenomen, dat een tweede uitgifte-lokaal in bedrijf gesteld is. Er worden nu, sinds 3 weken al, gemiddeld dagelijks ongeveer 750 pakketten uitgereikt. Ik moet zeggen, de meedewerking van de Duitschers (Oostenrijkers) laat op dit punt niets te wenschen over. Onophoudelijk rijden de wagons met pakketten van het station naar onze kazerne, zelfs des Zondags. Het is een geweldig bedrijf geworden. Het is vanaf de opstapeling der pakketen in een daarvoor aangewezen groot lokaal naast de wacht, geheel in onze eigen handen. Groote gedrukte registers zijn er voor aangeschaft, die uitgifte -met controle door de Duitschers- gaat in een zeer snel tempo, je hebt nauwelijks den tijd om den inventaris te controleren en te beslissen wat je in depot wenscht te geven. Maar als het niet bliksemssnel gaat ontstaat er achterstand en dat wil men, terecht, tot elken prijs vermijden +_ 750 pakketten per dag, dat is nog iets meer dan 1 pakje per man per 3 dagen ! Geen wonder dat de meesten zienderoogen in gewicht toenemen !
15 October (1942). Vreemd nu ik hier meer tot rust kom, nu er hier weinig nieuws meer te beleven valt komt het meer dan voorheen voor, dat ik wel eens aan het piekeren sla, zonder bepaalde aanleiding. Meestal kan ik dat, wanneer het religieuze .. niet zoo recht helpen wil (“wat ook voorkomt) verdrijven door eens flink hardop te zeggen durf te leven Beval u niet met al te veel gedachten, Werk uw werk en zing uw lied Onder blij verwachten Dat aardige, fransche rijmpje van de Genestet, die blijkbaar zelf ook wel eens in een pieker stemming verkeerde.
De cursussen, die ik volg, blijven gelukkig steeds een prettige bezigheid en afleiding. Vooral de cursussen Oude en Nieuwe Architectuur. En de Kaptein Lohmeyer (van de Genie) weet die op zulk eene bondige en onderhoudende wijze te geven, dat ik er telkens met pleizer naar toe ga. Ook de geschiedenis van binnenarchitectuur behandelt hij.
Dat “de stoel” eene ontwikkelingsgang heeft doorgemaakt
van een heel primitief meubel tot den vorm waarin wij hem
thans gebruiken spreekt natuurlijk vanzelf. Maar daar heb
ik eigenlijk
nooit over gedacht. Je aanvaardt een stoel
als een zoo gewoon, vanzelfsprekend meubel, dat je zonder
er ooit bij
te denken aangenomen hebt dat het ding in
den vorm
die wij nu kennen altijd ongeveer zoo
geweest is. Maar
dat is niet zoo en onze Inlanders in Indië
gebruiken zelfs in het geel geen stoelen. Wij kunnen hem nu
in allerlei
vormen en stijlen van den Dagobert-stoel
tot het moderne treft- in de vier maanden, dat ik in Rome en Florence was. Je komt er daar als het ware van zelve toe met al die prachtige kerken en bouwwerken in Renaissance en Barok stijl (en hunne overgangsvormen !) Eerst hadden we hier geen enkel boek over
16 October (1942). Nu is de zomer toch wel voorgoed ten einde, geloof ik. Het is koud en kil weer en de zon, waarmede we hier verwend waren, laat zich niet zien. En het is binnen al even onaangenaam als buiten. De centrale verwar ming gaat pas 1 November aan. Kon je nu maar eens een stevige wandeling maken, dat je bloed weer eens krachtig door je aderen stroomde ! Maar een verzoek in dien zin kreeg nul op het request. Nog niets bekend van een transport naar Holland. En zonder het te willen, begin ik mij toch eenigszins als direct geïnteresseerde te gevoelen dit keer. In Neurenberg zijn toch ook alle krijgsgevangenen ontslagen, die boven de 65 jaar oud waren. Haast om weg te komen heb ik niet z\oo zeer, maar wel zou ik God danken, wanneer ik de zekerheid had dat ik binnen afzienbare tijd ontslagen werd, want als dat niet het geval is, hoe lang zal ik dan nog hier moeten zitten ? Jaren nog misschien. En kom ik dan nog wel ooit in het vaderland terug ?
17 October (1942). Ik heb zoo’n plezier van mijn plant, die ik op mijn verjaardag gekregen heb. Het is een soort begonia met heele groote bladeren. En zij heeft een jonger gemaakt sedert ik haar heb ! Dat groeit voorspoedig en mama is al aan haar 3e nieuwe blad bezig sedert 17 September. Maar ik vertroetel haar ook en daar heb ik schik in ! Er zijn nog tal van pakketjes voor mijn
onderweg, zooals mij uit verschillende bronnen blijkt. De
Engelsche en Amerikaansche pakketten moeten nog verdeeld worden.
Als ik hier morgen aan den dag zou weggaan zou er toch
iets zijn
waarom mij dat zou spijten…. d
18 October (1942). Zondagmorgen. Nu niet zomaar buiten in de zonnen hemel in Holland kan het niet kouder zijn over dezen tijd- maar binnen de vier kale wanden van mijn cel. Zou dit de laatste Zondag zijn, dat ik hier ben ? Verbeeld je dat ik den volgenden Zondag hier al weg was voor goed ! En toch behoort dit tot de mogelijkheden. Er schijnt iets van een transport naar Holland op til te zijn. En dan gaat onweerstaanbaar je phantasie aan het werken. Terug weer in het eigen land ! Vrij te zijn weer ! Je voelt Je hart in je binnenste zwellen.
19 October (1942). Op de Karpathen ligt al sneeuw. Op hun toppen ligt een mysterieuze schijn, wanneer de zon van deze zijde haar licht daarop werpt. Hitler heeft een paar dagen geleden de zomerveldtocht in Rusland voor geëindigd verklaard. Het zal ons benieuwen of de Russen er ook zoo over denken. Het lijkt wel of zij bij Kalinin weer een nieuw offensief begonnen zijn, als men de ….maakte berichten goed analyseert en tusschen de regels door leest. Vandaag een goede dag: de Engelsche Roode Kruis pakketten zijn verdeeld geworden en er zijn uit Holland van het Ned.Roode Kruis een paar wagons met 20.000 Kg appels aangekomen. Dat is een prachtig geschenk ! Fruit !
20 October (1942). Vandaag het bericht dat overmorgen een transport van 27 zieken naar Holland vertrekt. Alléén zieken. Daar ben ik dus niet bij. Maar waarom gaan den anderen ook niet mee, die op de nominatie staan voor vertrek. Ik troost me: liever niet weg, maar dan ook niet ziek, dan weg, omdat je te ziek bent deze krijgsgevangenschap langer te verduren. Alleen, het zal nu wel weer een tijd duren, voordat een volgend transport gaat. Dat is, helaas, eene logische conclusie.
22 October (1942). Het transport zieken is vertrokken. Daar het een klein transport is en alleen maar zieken, bracht het vertrek slechts weinig emotie in het kamp te weeg. Het geeft een kleine verlichting in de veel te nauwe behuizing, maar lang niet genoeg. Het is ’s avonds 8 uur. Ik zit in eetzaal B, de best verlichte en warmste zaal van het geheele gebouw en het zit er dan ook vol aan de vurenhouten tafels en onder het typische kloostergewelf. Op de kamer is het koud en door de slechte verlichting ongezellig. Dan is het hier nog beter, al kan men het dan niet bepaald gezellig noemen ! Er is hier verbod van spreken. Een wijze maatregel, door onszelf genomen. Er zijn hier tal van jonge lui die met den grootsten ernst en ijver zitten te werken. Te werken voor hun toekomst, die nog geheel
voor hen ligt.
Vandaag vier lekkere ster-appels gegeten.
Een gebeurtenis !
23 October (1942). Hoe had ik ooit kunnen denken, dat hier in
Stanislau in den uitersten uithoek van Polen,
mijn illusie om geregeld kwartet te kunnen spelen
vervuld zou
worden ! Eens in de week komen we bij
elkaar in de kale
ongezellige muziekkamer Maar dat kale is in
dit geval
een voordeel: het klinkt er alles
glashelder en van
het ongezellige merken we niet veel. Want
we spelen
aan een stuk door.
25 October (1942). Na een week van koud, naar weer, zoo, dat je dacht nu de zomer voor goed afgeworpen, zit ik waarachtig nog weer eens in de zon te “braden”! Alles loopt en zit en ligt dan wel weer op het achterterrein, dat dagenlang vrijwel verlaten geweest is. Sommigen zelfs met bloot bovenlichaam. Neen, zóó warm is het in Holland om dezen tijd nooit. Boven de steppe, aan den anderen kant van de hoogen muur, die ons terrein omringt, schroeven twee roofvogels Buizerds ? Ik kan het op dien afstand, zonder kijker, niet vaststellen. Vanmorgen heb ik voor het eerst twee bonte kraaien zien overkomen. Eksters en Vlaamsche gaaien schijnen hier niet te zitten, ik zie en hoor ze althans niet. Een kostelijk boekje heb ik uit de bibliotheek van de aalmoezenier ter lezing gekregen. Bijzonder geschikte lectuur voor hier. De titel luidt: Levenskunst en het is geschreven door een Oostenrijksche geestelijke. .. Albert Maria Niesz O.P. je zou zoo zeggen, wat heeft zoo’n man, die toch veel minder midden in het leven staat dan wij, ons op het gebied van de kunst om te leven te vertellen. Maar dat valt heel erg mee. Een paar dingen wil ik er zelfs van vastleggen, om later nog weer eens te kunnen lezen als ik daaraan behoefte heb. “Sedert de geesten zich van de eeuwige dingen afgewend hebben is al ons denken en streven aardsch, laag bij den grond en materialistisch geworden. Gewin genot en behaagelijkheid zie daar de doeleinden van onze beschaving”. “Het doel van ons leven moet verder liggen dan het aardschen bestaan, eerder dan de sneld en hare goederen”. (anders gezegd: we moeten daar als een wielrijder, die op een smal paadje rijdt, met rechts een greppel en links een diep karrespoor: zo moeten we vooruit kijken. Doen we dat niet, kijken we vlak voor ons op den grond, dan derailleren we elk oogenblik). “Hoe kan een redelijk wereldorde bestaan wanneer eenieder zijn eigen God en Haar een ieder slechts aan zichzelf ondergeschikt en verantwoordelijk is ? Wie kan zich eene wat een zindelijker orden denken zonder een boven het individu, zoowel als boven de geheele menschheid staanden wetgever en bestierder ?” “Met elke vreugde, elk genot, elk welslagen is een offer verbonden. Geen vriend, geen lijdensgenoot, die ons geen gelegenheid tot zelfverzaking schenkt, gezwegen nog van tegenstanders van zoiets, of lichaamslijden, van de zorgen en lasten des levens. Dragen wij die niet in een geest van offervaardigheid, dus als middelen tot geestelijke loutering, dan maken wij onzen last nog zwaarder. Wanneer wij dat alles opnemen, niet als morrende Heren, maar als vrije medearbeiders Gods tot ons eigen heil- dan vermindert er de zwarte en de bitterheid van en worden de beproevingen tot eene artsenij. Louter uiterlijke offerte hebben weinig betekenis, Die worden ons enkel door den nood (van buiten af) opgelegd. Daarbij kan echter de geest geheel verwilderen en zich van loutering en zelfbedwang verder verwijderen dan ooit het geval was. Slechts dan strekken lijden en offers tot verbetering, tot versterking van het verstandsvermogen, wanneer zij in den geest van zelfverzating worden gedragen (En zeker niet door morrend verzet, zou ik maar toe willen voegen. Een offer van iets –een tegenslag, een verlies, een ziekte, enz. maken is in dit verband een zeer goed gekozen uitdruk king. Veel menschen staren je echter met groote en vragende oogen aan, wanneer je het woord “ Offer” in den die peren zin gebruikt dan gewoonlijk het geval is). “Wel verre van ons het recht te geven te zeggen: het is genoeg God te dienen en voor zijn ziel te zorgen- legt de godsdienstzin ons juist den plicht op tot net van anderen en van de gemeenschap werkzaam te zijn”. (de Christelijke godsdienst is van huis-uit dus in zijn wezen, een gemeenschaps godsdienst. Daarin hoort geen individualisme, geen zelfmatige afzondering van anderen, geen geïsoleerd religieus particularisme thuis.) “Het Christendom heeft de wenschheid niet verbeterd, neen dat kan niet, want steeds komen er weer nieuwe menschen bij, die den last der erfzonde meebrengen en die is onveranderlijk steeds dezelfde”.(Het Christendom heeft niet de pretentie het menschdom op een hoogere trap van volmaaktheid te brengen hier op aarde. Weisz geeft in zijn uitspraak de afdoende reden aan, waarom dit ook niet zou kunnen, De Theosophen dachten eenmaal, dat de mensch op deze aarde uiteindelijk tot den hoogsten trap van volmaaktheid zou klimmen, Zouden zij nog zoo denken ?). Ik zou eigenlijk nog veel meer uit dit boekje willen overnemen, maar, hoe ongeloofelijk het ook moge klinken, de tijd ontbreekt mij daartoe.
26 October (1942). Op het Russische front is de strijd, althans door de Duitschers, gestaakt. Hitler heeft gedecreerd, dat Daar tot de “Halische oorlogsvoering” is overgegaan. Maar Of dat zoo zijn zal, hangt toch zeker ook van … de Russen Af ! Zoo decreteerde Hitler op den grooten partijdag van November 1940 met een zekerheid die niet den geringsten twijfel overliet, Dat 1941 “de voltooiing der overwinning”zou brengen. We zijn nu eind 1942 bijna, maar “de voltooiing Der overwinning”laat nog steeds op zich wachten.
29 October (1942). Het is vandaag inenting tegen Typhus. Ik doe daar niet aan mee. Ik heb een natuurlijke afkeer van alle inspuitingen in mijn bloed. Aan de infectie-orgie van deze tijdik geloof dat ze zelfs inspuitingen geven tegen oud worden ! –zal ook wel weer eens een einde komen maad door die inenterij gaat de cursus moderne architectuur vanmiddag en de eerstvolgende twee donderdagen niet door. Dat spijt me, want we zijn net in zoo’n interessant gedeelte: De Klerk, Dudok, Le Cobusier. Nu ga ik maar proberen den langen brief die ik wil schrijven te persen in 28 regeltjes ! Eerst een concept, op schaal, dat natuurlijk al heel spoedig de 28 toegestande regels overschrijdt en dan, helaas, het snoeimes erin. Hé, als je hier een alles zoo lang en zoo hartelijk zou kunnen schrijven als je wilde !
1 November (1942) Allerheiligen. Een van onze vier grootste feestdagen van het kerkelijk jaar. Als ik bedenk met welk een luister dit hoogfeest in de kerken van ons land gevoerd werd, was onze viering maar heel eenvoudig. Maar ons offer-altaar was toch extra versierd en het koor onder Walther Boer zong (voor het eerst alle vier de hoofdgezangen) bijzonder plechttig en wijdingsvol. Het wereldsche is aan de Gregoriaansche muziek ten een en malen vreemd en zoo doet Boer het ook zingen
meerdere uitwerkselen, maar zeker ook dat het onze driften en hartstochten vermindert, afzwakt. Dat komt vooral tot uiting tegenover mijn medemenschen hier. Men wordt zooveel minder gauw driftig, zoveel geduldiger. Ook zoo veel begrijpender, omdat men meer loskomt van zich zelfen de overweging dadelijk na het ontvangen van de H. Hostie is daar juist in het bijzonder op gerichten zich daardoor ook gemakkelijker, of laat ik zeggen, minder moei lijk dan vroeger kan verplaatsen in de gedachten, de gevoelens en de begeerten van een ander. Het H. Sacrament der Eucharistie is toch wel het genademiddel van onze kerk bij uitnemendheid !
November en nog geen verwarming aan. Het is koud En ongezellig, maar uit te houden. We hebben ons vroeger ook heel erg verwend met kunstmatige warmte. Als dat zoo doorgegaan was zou het niet lang meer ge duurd hebben of de centrale verwarming was het heelen jaar door aangebleven ! Vooral nu de jeugd al niet meer op onverwarmde slaapkamers sliep, zooals wij toch altijd gedaan hebben, zelfs bij de grootste koude. Sinds vandaag is de tijd een uur teruggezet, beter gezegd de tijd-aanwijzers, want de tijd zelf laat zich niet terugzetten ! De reveille is nu om 7.00 en om 21.00 moet alle te bed en de lichten uit zijn ! Om negen uur al onder de wol, dat is toch wel heel erg vroeg. En dan 10 uur slapen ! Niet uit zorg voor onze gezond heid, maar alleen om elektrische stroom te besparen. Dat is misschien nog tot daar en toe, maar dat nu voortaan des nachts ook het licht op de gangen gedoofd moet zijn, gaat toch over de grens van het redelijke heen. Er heerscht daar des nachts nog een druk va et vient tengevolge van de zonderlinge kwaal, die deze tijd blijk baar meebrengt, en bovendien bevinden zich daar herhaaldelijk onverwachte obstakels als leege bedkribben en dergelijken die in dat stikdonkerte niet opvallen vóórdat men er voelbaar tegen aanloopt. Hoe lang zal het duren eer deze onhoudbare order opgeheven wordt ? Pesterij, zeggen sommigen, anders niets. Maar zoover wil ik het nog niet eens zoeken.
4 November (1942). Het is sinds gisteren opnieuw zonnig weer en naar onze begrippen warm voor deze tijd van het jaar. Zou dit elk jaar zoo zijn in deze streek ? en spreekt van de Poolsche Riviera en dat kan ik me best begrijpen. Het is voor mijn gevoel eer voor- dan najaars weer.
Wanneer ik Hollansche landvogel was, zou ik hier vast
in de war raken en misschien al balts bewegingen
vertoonen !
Prachtig staan de nu pas in herfsttint prijkende kastanje bomen in het donkere sparrebosje van het hospitaal. Verrukkelijk die helgele bladeren, bescheneen door de zon, tegen het diepe blauw van de Gallicischen hemel. Een subliem stukje natuur.
Geruchten groeien weer welig op. Het is ook
zoo lang stil geweest. Aanstaande maandag zou een
transport naar
Holland vertrekken. Binnen 3 weken na het
laatste ?
Dat lijkt mij een beetje kort.
7 November (1942). Behalve van muzikale uitvoeringen valt hier tegenwoordig ook van … Cabaret-kunst te genieten. Waarachtig: te genieten. Want wat deze jongelui -de Stanislau-boys- op dit gebied presteren is buitengewoon. Daar zijn tal van jeugdige makkers bij, die niet onder doen voor beroeps artiesten, ja, er zijn er zelfs enkelen bij, die, naar mijn smaak, hun beroeps-collega’s overtreffen. En het gaat alles met een ….. en een vlotheid, waar je ver steld van staat. Het begint altijd met het zelfe opmaakte, alleraardigste Stanislau-lied- door allen uit volle borst meegezongen. Dat brengt de gang er al in en met een afwisseling, waarover ik me telkens weer ver baas, volgt daarna het non-stop programma. Hoe ze telkens weer wat nieuws vinden en maken ! Enfin, ze hebben er den tijd voor. Maar niet de requisieten ! Toch bereiken ze op dit punt de meest verbluffende dingen en grenst hun vindingrijkheid soms aan het ongeloofelijke. Zulke avonden zijn eene echte “note goie”in deze trieste omstandigheden. Ze hebben het druk de jongelui, want om van eenzelfde programma al de bewoners van Stanislau-house te laten profiteren, zijn 6 avonden noodig. Als Bataillons Commandant ga ik de opvolgende programma’s, die vertoond worden, telkens bij ene andere Compagnie kijken. Zoo was ik gisteren bij de jongste … belhamels zou ik bijna zeggen. Onder de overigens niets dan ultra –ons dune negrosons e.d. werd zoo waar ook het goede, oude “Daisy Bell” ten gehoore gebracht. Ik was verbaasd op maar mijn verbazing werd nog groter, toen ik bemerkte, dat het hele jeugdige gehoor enthousiast meezong. Toen moest ik terugdenken aan nu bijna een helave eeuw geleden, toen ik als jong cadet op den slaapzaal van de Cadettenschool hetzelfde lied dikwijls meegezongen heb. Het was toen geweldig in zoovere. Dat was nog eens een “Schlager”, maar van eene geheel andere kwaliteit dan de ééndags Schlagers van tegenwoordig. (Afschuwelijk woord dat “Schlager”- waarom niet “pakker”, dat lijkt misschien vreemd in het begin, maar dat went gauw genoeg en in elk geval is het toch beter dan dat rare Duitsche woord).
10 November (1942). Gisteren nacht heeft het voor het eerst
gevroren en vandaag heeft
het gesneeuwd. Het is wel een schielijke
overgang van de
warme dagen van een week geleden, naar
sneeuw en vorst.
Een merkwaardig gezicht die helder witte
sneeuw op de
gele We hebben vandaag een pakket van het Nederlandse Roode Kruis uitgereikt gekregen. Er zit een flinke pot konijnen ragout in. Hoeveel moeite zal het gekost hebben om die +_ 1600 pakketten klaar en verzonden te krijgen ! Aan ons verzonden te krijgen ! We hebben zoo iets gehoord van de groote strubbelingen, die daaraan verbonden ge weest zijn. Het heeft wel lang geduurd eer dit tweede pakket van het Nederlandse Roode Kruis ontvangen werd. Het heette immers, dat we elke maand minstens één pakket zouden ontvangen. En de inhoud is niet te vergelijken met die van het eerste pakket. Maar we zijn er niet minder dankbaar voor. Vandaag gewogen en zwaarder bevonden: 120.8 pond.
13 November (1942). Een der Kameraden is zoek: l’Honoré Naber [34]) van de Marine. Nergens te vinden, Zou hij kans gezien hebben te ontsnappen? Maar dat is praktisch toch bijna onmogelijk met al dat prikkeldraad, die hooge muren en die strenge bewaking. Wat een sensatie !
14 November (1942). We zitten opgesloten op onze kamer. Alle kamers, gangen, zolders en kelders worden onderzocht om den Vermiste op te sporen- want de Duitschers houden vol,dat hij niet onstnapt kan zijn. Nu ligt al sinds eenige dagen de sneeuw en het vriest dat het kraakt, vannacht was de temperatuur -12 C. Dat kan een wintertje worden. Men zegt dat de sneeuw niet voor Maart verdwijnt en dat hier temperaturen tot -40 C voorkomen. Gelukkig heeft het gebouw dikke muren en dubbele ramen, die nog met stroommatten afgeschut kunnen worden. Goddank, dat we niet meer in de houten barakken van Nürnberg-Langwasser zitten ! Van een transport naar Holland, dat op 9 November zou vertrekken is niets gekomen. Het zou onder mijn bevel vertrekken, werd gezegd. En als ik zei, dat ik van niets wist, geloofde men mij niet.
17 November (1942). Een prachtige dag vandaag. De zon schijnt weer, nadat een week lang een gesloten wolkendak elke zonnestraal belette tot de aarde door te dringen, een grauw-grijs wolkplafond, waar telkens sneeuw uit viel. Die is blijven liggen en haar witte wade weerkaatst het klare daglicht in de kamer en vervult deze anders doodschen ruimte met een overvloedig , room-wit licht, waarin alles zich schijnt te verheugen.
Er zijn gisteren 4 officieren [35]) door de Gestapo gehaald en weggevoerd, slecht teken. Wacht hen de dood ? Afgrijselijke gedachten.
20 November (1942). Wat een heerlijk klimaat hier. Een mooie
zoner en nu een mooie winter. Elken dag zon, een blauwe
lucht en vriezend weer, zonder wind. En met dat
ongerepte –witte
sneeuwkleed zou alles …. Je je in Aroas in
het winter sportseizoen kunnen wanen –al is er
overigen natuurlijk
welk eenig verschil ! Wanneer ik ’s morgens
van uit het bedompte gebouw, met al die menschen
erin, voor het eerst buiten kom, is het een genot de
heerlijk
frische, prikkelende lucht in te ademen. In
te zwelgen
kan ik wel zeggen, want ik blijf even staa om eenige malen achter elkaar met volle teugen mijne longen vol te zuigen. Die frissche, zuivere lucht is een geschenk Gods: het kost niets en het is goddelijk. Dat is een heerlijke inzet van den dag. En vandaag viel er ook een “schoone voleinding” te genieten. Een zonsondergang zoo mooi als ik hem zelden zag. Welk een pracht van kleuren ! De hemel straalde in alle tinten van den regenboog, maar het rood van de naar het westen gekeerde randen van al de ontelbare wolken en wolkjes boven ons en het blauw van de lucht daartusschen domineerden. Maar naar de kim toe, ging die blauwe lucht over in matgoud, met een brons groene overgang, om ten slotte te eindigen in laaiend goud, waarin de ondergaande zon onwezenlijk groot, stond te gloeien. Daaronder schemerden bergruggen en toppen der Karpaten in een geheimzinnige amethysten schijn, als een versprookjesachtig landschap…..
21 November (1942). Van dit wonder schoone schouwspel hebben honderden genoten. Want ditmaal lag de schoonheid er zoo dik op, dat zelfs de meest ongevoeligen voor natuurschoon er door getroffen werden.
“Wij moeten elken dag al een geschenk Gods
beschouwen” zei me eens een Benedictijner monnik, die
in de San Marco in
Venetië in het Duitsch biecht hoorde, in de herinnering, vooral als een dag eens extra-mooi geweest is. Wat kan een woord, het juiste woord op het juiste oogenblik, dikwijls wonderen doen ! Ik stond eens op het punt een groote dwaasheid te begaan, die van
verstrekkende gevolgen zou geweest zijn, voor mijn verdere
leven. Maar de
oude, eerbiedwaardige pastoor van de
Dominicanen te Utrecht
slingerde in zijn Nieuwjaars preek met zulk
een imponerende overtuiging het “IJdelheid en
ijdelheden, alles is
ijdelheid” in de kerk, dat ik daardoor als het ware “Plotseling”genezen was
van mijn dwaze
voornemen. Zoo sprak onlangs een mijner Kameraden, een stoere Zeeman (je voelt de frissche zeewind waaien als je naar hem kijkt) precies het goede woord, toen ik hem vertelde, dat ik soms zoo’n last had met piekeren over dingen uit mijn vroeger leven, die ik graag anders
gewild had. “Maar
man” riep hij uit, dat piekeren over
dingen, die lang geleden
gebeurd zijn, is immers volkomen nutteloos.
Inderdaad
hij had gelijk, volkomen “Nutteloos” en dat
woord pakte.
23 November (1942) Zon, blauwe lucht en sneeuw. Zon op sneeuw
welk een heerlijk
helder, komt, dan zou ik snel willen hen te kunnen helpen, om van die hulpelooze afhankelijkheid verlost te worden. Er zijn menschen, die dat kunnen en zij doen veel goed om zich heen. Ik ben blij, dat ik dit dagboek begonnen ben, niet alleen omdat ik mijne belevenissen in deze bewogen tijd voor de toekomst vast te leggen, maar ook om er mijne gedachten en gevoelens van algemeen-menschelijken aard in ziet te tonen.
25 November (1942). Vandaag de lach van een groene specht gehoord. Maar haar niet gezien. Het boschje bij het hospitaal is zeker te klein, dat ze ons het genoegen doet van een bezoek. Ik zou den mooien vogel wel weer eens willen zien. Aan den anderen kant van den hoogen muur, die ons verblijf omringt, ligt naar het Oosten een grooteren tuin (park ?). De toppen der hooge boomen zijn nog net zichtbaar. Daar zal hij wel vaker komen. De temperatuur, die eergisteren nacht nog tot -14 C daalde, is vandaag om een nabij het vriespunt. Het dooit in de zon, maar de sneeuw ligt te dik dan dat zij geheel kan wegsmelten.
27 November (1942). Wij kregen vandaag elk een pakket van het Amerikaanse Roodekruis uitgereikt. Schitterende pakketten, met allerlei voedzame dingen. En een busje Nes-Koffie zóó geurig, als ik mij niet herinner ooit geroken te hebben. Thank you so much, dear friends beyond the Ocean !
29 November (1942). Hoe alles een sleur kan worden, zelfs, als men ze dikwijls herhaalt, de in den grond heiligste dingen. Nu ik hier binnen een paar maanden dagelijks de H. Mis bijwoon, ben ik op een goede dag tot dat besef gekomen, dat ook daarin een zekere sleur kan sluipen. En dat heeft mij aanleiding gegeven eens dieper te gaan nadenken over het H. Misoffer, dat toch in het centrum staat van onze geloofsleer. Zie verder de bijlagen.
1 December (1942). December nu al en nog steeds is niets bekend van een nieuw transport naar Holland. Het duurt ditmaal wel uitzon derlijk lang. Gisteren avond kon ik niet in
slaap komen. Ik kon niet loskomen van de gedachten hoe het zou
zijn, wanneer ik
vandaag of morgen hoorde, dat ik terug
mocht
keren naar het vaderland.
Ik heb me weer eens moeten bezinnen op die
terugkeer
gedachten, die slechts onrust verwekken, Ik zou willen, dat ik al mijne makkers van deze waarheid toekon overtuigen. Want er zijn er hier nog zoo velen, die ronddolen, zonder den troost aan de verheffing die daar van uitgaat. Zij loopen rond doelloos, mistroostig, sommigen als geslagen honden. Dat behoort niet.
Zeker, we moeten lijden hier, Maar dit is
geen leed, dat we
aan ons zelven, aan onze eigen zonden te
danken hebben, Zelf verwijt kan ons dus niet treffen.
4 December (1942). Onze kampcommandant vertelde mij vandaag dat er tot En met 30 November voor ons Nederlandse Krijgsgevangen in Langwasser respectievelijk Stanislau in het geheel…110000, zegge hondertienduizend pakjes zijn aangekomen –de zendigen van het Nederlandse, het Engelse en het Amerikaanse Roode kruis inbegrepen. Dat is toch enorm ! Maar als men het mij te raden gegeven had zou ik zeker niet de helft gezonden hebben. Welk een schitterend bewijs van medeleven van Nederland met zijne krijgsgevangen officieren ! Vanmorgen drong de roffel van een specht tot me door !Ik begaf me onverwijl naar het boschje bij het hospitaal en waarachtig daar wat, tegen den stam van een den nen die het boschje rijk is, een groote bonte specht. Hoe mooi is die zwart-wit-roode vogel toch.
5 December (1942). Heb ik verleden maandagavond, toen ik door terugkeergedachten niet slapen kon, aangevoeld, dat die terugkeer in de lucht zat ?
Toen vanmorgen op het appel Hauptmann
Vogel van een lijst namen
begon af te roepen, zooals dat bij vorige
transporten ook gebeurd was, hield ik onwillekeurig de adem
in. Een geweldige spanning begon zich van mij meester
te maken toen hij daar mee doorging en toen ik
eindelijk ook mijn
naam hoorde afroepen, had ik moeite mijn
aandoening
te bedwingen en niet in een juichkreet uit
te barsten.
Wij werden om 11.00 ontboden bij de Lagercommandant. Verder werd en niets bij gezegd. Maar het was aan geen twijfel onderhevig, dit waren de namen van de aangewezenen voor een transport naar Holland: zieken, NSB-ers of althans dezulken die van eene dergelijke gezindheid verdacht werden en de in jaren oudste officieren. Inderdaad, om 11.00 deelde de Lagercommandant ons mede, dat wij nog in den loop van deze maand naar huis zouden terugkeeren en dat wij ons gereed moesten houden om elk oogenblik onmiddellijk te kunnen vertrekken. Het uur der bevrijding nadert dus. Binnenkort zal ik weggaan van hier, uit dit oord, uit deze abnormalen samenleving en terugkeeren naar Holland, naar het vaderland, naar allen, die mij lief zijn – en mijn vrijheid weer herkrijgen….. Heer, ik dank U uit den grond van mijn hart. Gij weet hoe ik mij naar Uw wil geschikt heb. Maar Gij weet ook hoe ik verlangd heb naar den bevrijding uit deze gevangenschap.
Alle officieren van 60 jaar en ouder worden ontslagen. Ook mijn kamergenoot behoort daartoe. Het is 5 December vandaag. Een mooier Snt Nicolaasgeschenk hadden wij ons niet kunnen wenschen. We hebben er met de middelen die we hebben , een feestelijke St. Nicolaasavond van gemaakt. Aan de stemming ontbrak niets.
6 December (1942). Zondagmiddag. Mijn kamergenoot is uit. Een gelukkig sterveling zit alleen in zijn cel. Voor het venter staat de Begonia, die zich prachtig ontwikkeld heeft sinds 17 september, toen ik hem kreeg. Jammer. Dat ik hem niet mee kan nemen. Over den Begonia heen kijk ik in den grauwen winterdag, zonder zon. Maar de zon schijnt van binnen. Vannacht kon ik niet slapen van blijdschap, al die gedachten, die mij bestormden. Dat doen ze nu ook en mijn gemoet is te vol om te schrijven. Ik moet naar buiten en loopen, loopen en de ruimte hebben om het te veel aan gedachten en gevoelens af te reageren.
7 Decemebr (1942). Ik heb eene invitatie van de officieren van mijn Staf gekregen voor een afscheidsdinnertje op morgenavond. Nu zij zijn er bijtijds bij, maar je kunt nooit weten. En een der heeren heeft net eene zending uit Amsterdam gekregen van allerlei lekkere dingen. Dat kan een aardig slot worden van onze prettige samenwerking. Vanmiddag heb ik alles zoo ver mogelijk klaar gemaakt voor een eventueel vertrek. Het nam een heele tijd in beslag, want het was niet eenvoudig om alles wat ik in den loop dezer 7 maanden bij elkaar gekregen heb in den twee transportkoffers te krijgen, waarover ik beschik. Ik zal veel hier moeten laten, maar dat is niet erg, daar kan ik meenigeen blij mee maken. Wat ik echter in géén geval hier acherlaat is dit dagboek. We mogen niets meenemen van boeken of papieren, tenzij het te voren “geprüft”is. Maar ik kan dit dagboek van te voeren niet in “prüfung”geven, want dan weet ik wel zeker dat ze het houdenen mij waarschijnlijk erbij ! Ik heb de papieren want het zijn allemaal losse vellen van het meester uiteenlopende formaat en van de meeste verscheidende kwaliteit, tot omslagen van sannoritepakjes toe. Ik heb ze vanmorgen aan de binnenkant van mijn linkerbeen in mijn rijbroek gestopt en daarmede tot nu toe proefgestoomd om te zien of ze mij bij langdurig loopen bij zitten en opstaan, enz. niet zullen hinderen, respectievelijk verraden. De proef heeft goed voldaan en zoo zullen we het erop wagen.
8 December (1942). Om 11.00 spoedbevel, dat we ons klaar moeten maken om heden nog om half 5 te vertrekken. Om 12.15 moeten de koffers al gepakt, het nachtlegergoed en het eetgerei ingeleverd zijn, enz. enz. Dat was een agitatie van je welste Ik ben nu klaar en schrijf dit nog even op in mijn dagboekbladen, voordat ik ze wegstop. Dit is dus de laatste maal, dat ik in deze kale klooster cel zit, de laatste maal, dat ik uit het venster kijk wat ik zoo honderden malen gedaan heb – dit behoort voor atlijd tot het verleden…… En nu, naar Holland terug !!
Maar ik heb een angstig oogenblik doorgemaakt,
toen ik zag hoe een der kameraden tot op het hemd
gefouilleerd werd ! 9 December (1942) 14.00 In den trein, tusschen Lemberg en Krakau. In plaats van om half 5 des middags vertrokken wij Vannacht om 2 uur ! Was daar nu al die haast voor noodig ? Om 3 uur gisterenmiddag verliet ik de kazerne, na Een strenge controle van bagage en kleeren. Ik heb mijn dagboek gered en nu naar een gerieflijker plaats overgebracht. Het afscheid van de achterblijvende Kameraden was helaas veel te gehaast. Verscheidende heb ik zelfs niet meer de hand kunnen drukken. In de eetzaal heb ik nog een enkel woordje kunnen spreken en allen een spoedige glorieuze terugkeer in Holland toe gewenscht. Arme kerels, die nog niet zoo gelukkig zijn als wij. Toen ik omstreeks 16.00 de kazerne verliet, keek ik nog eens om: daat stond, onbewogen, die geel-bruine kolos, die mij 41/2 maand geherbergd had. Maar ik liet geen traan. Toen hebben we opgepakt gezeten met zo’n 61-en in 2 kleine loka len en gewacht, gewaakt, tot om 22.00 uur het bevel kwam “fertig machen”. Met de zware handbagage bij ons stonden we daarna nog een kwartier aangetreden in en tochtigen doorgang bij de wacht. Daar vond Hauptmann Vogel het nog noodig om te waarschuwen geen pogingen tot ontvluchten te doen, want dan zou “sofort geschossen” worden ! Een onderdrukt hoongelach was de reactie daarop. Eindelijk afmarsch naar het station, drie kwartier loopen door de donkere en gladde sneeuw straten. In den stikdonkeren trein plaats gevonden met twee andere Kameraden. Een 2de klasse coupé waarvan de 4 zitplaatsen aan den overkant uitgebroken zijn en de verwarmingsbuizen bloot liggen. Eerst om 2 uur zette de trein zich langzaam in beweging. Om 7.00 waren we in Lemberg. Daar kregen we elk een heel brood voor 3 dagen en worst, waar we 4 dagen mee moesten doen en wel heele slappe, lauwe surrogaat-koffie. Pas om 11.30 vertrokken we weer. 9 1/2 uur hebben we over de eerste 120 Km van de 1800 gedaan. Maar geen nood, we gaan naar huis.
10 December (1942). 10.30. Na Tarnow staan we voor de variatie weer eens stil. Vanaf gisterenmorgen hebben we niets meer te drinken en niets warms meer te eten gehad. Een luxe- pleizierreis is het niet direkt. Vooral gedurende den nacht niet. Ik kan nog het beste op den grond slapen. Maar de nachten zijn zoo lang. Om 17.00 in het donker tot 7.00 den volgenden morgen. Dat betekent 14 uren achter elkaar in de duisternis zitten.
11 December (1942). Een zonnige dag. Heb me weer eens kunnen
scheren, met
Scheerzeep, scheerkwast en spiegeltje op de
treeplank van een goederenwagon en warm water uit de locomotief
12 december (1942). Gisteren om 18.00 uit Breslau vertrokken, achter een goederentrein, die tergend langzaam opschoot en aan eens defecte rem laboreerd. Omstreeks middernacht gaf hij het op en eerst om 6.00 vanmorgen begon hij zich weer moeizaam verder te slepen. Vanaf Frakfort aan de Oder een soort sneltrein. We reden haltes en zelfs enkele station voorbij, zonder te stoppen ! 10.30 Berlijn-Schlesischer Bahnhof. We kijken uit naar vernielingen maar zien er niet veel van. Maar dat komt nog wel. Als de gealliseerde vliegtuig-industrie op volle toeren draait zal men hier nog wat kunnen beleven ! 15.00 aan het station Berlijn-Grünewald krijgen we een lekker warme soep en mochten we, op een beperkte ruimte. Streng bewaakt, onze benen eindelijk een uitslaan. Zoals aan dek van een klein schip heb ik met snellere pas heen en weer geijsbeerd. Onbegrijpelijk die angst voor ontsnappingspogingen. De deuren van de coupé’s worden steeds zorgvuldig op slot gedraaid, de raampjes moeten dicht blijven. Al gaat de reis dan langzaam, we kunnen toch niet sneller thuis komen dan in deze wagons. Wie zou dan nog zoo…. Stom zijn om te proberen te ontsnappen met al de risico’s daaraan verbonden ? Nu nog 700 van de 1800 Km. ! 16.30. Het is al bijna volslagen donker. 14
uren nog in
de duisternis voor den boeg. En hoe
dikwijls nog ? 13 December (1942). Nu zijn we al ruim 4 dagen en 4 nachten onderweg. Maar de dagen zijn nog zoo erg niet. Die 14 uur lange nachten dat is erger. We zijn natuurlijk al lang uitgepraat. Gelukkig heb ik een rozen krans bij me, Overdag is er tenminste nog iets te zien –al is het landschap eentonig- en kan je lezen. Maar veel lectuur is er niet, want je mocht eigenlijk niets meenemen. En het ware interesse ontbreekt. In Berlijn hebben we vannacht, als onderdeel van een goederentrein, lustig mee gerangeerd en toen uren lang stilgestaan, zonder locomotief en dus ook zonder ver warming, waar we nu en dan nog wel even van profiteeren als onze wagons vlak achter den locomotief gekoppeld zijn. Ik heb me doorgezeten van al dat zitten op hetzelfde plekje, zonder beweging te kunnen nemen. Het is pijnlijk en lastig. Ik zou zeker geestelijk en lichamelijk uitgeput raken, wanneer de gedachten der spoedige bevrijding me niet op de been hield…… 15.30 de reis gaat vlugger sinds vanmorgen. Om 9.00 Staan we in Hannover en nu zijn we Osnabruck al gepasseerd En rijden door de Westphaalsche Poort met haar “Hermann Denkmal” Met zulk eene snelheid als nu hebben we al deze dagen nog niet gereden. Zou de sterke magneet, die Holland voor ons is, ook op de locomotief werken ? We naderen steeds dichter het geliefde land. Het is alsof ik zijn lucht al inadem, de lucht van de zee en de groene weilanden. En ik herleef en mijn hart zwel van aandoening en ik voel geen vermoeienis en geen pijn meer…….
13 december 1942 om half 9 des avonds passeerden wij het station Oldenzaal. Terug op vaderlandschen bodem. 14 December 1942 om 5.30 in de vroege
morgen kwamen
Wij in Den Haag aan. Na eenige
formaliteiten vervuld te hebben waren wij VRIJ !
en na een
[1] Generaal-majoor N.T. Carstens. [2] Thomas á Kempis, circa 1380-1472, Zijn bekendste werk is “Over de navolging van Christus”, (De Imitatione Christi), in dit dagboek verder aangeduid met “Imitatione”. [3] Luitenant Kolonel Simon H. Smits Kgf 31881, geboren 06/10/1880 te Buitenzorg NOI, Commandant 19 R.I.. [4] Kapitein ter Zee Remmert van Tijen, geboren op 7-11-1891 te Wormerveer, overleden tijdens de ondervragingen door de Geastapo op 04-06-1942 in Langwasser. [5] Volgens dagboek Kokje werden op 29-5-1942 door de officieren uit Assen de koffers al opgehaald. [6] Kapitein ter Zee Remmert van Tijen, Kgf 30470, geboren op 7-11-1891 te Wormerveer. Het dagboek vermeldt zijn weghalen door de Gestapo als gisteren, dus 4 juni 1942. Uit de registers van Langwasser blijkt dat hij (en Van Elsen (Kgf 30857), Tibo (Kgf 30934) en Vroom (Kgf 30639)) al op 2 juni 1942 aan de Gestapo zijn overgeleverd. Van Teyen is overleden tijdens de ondervragingen door de Gestapo op 04-06-1942 in Langwasser. [7] Dit zou bekend staan onder de naam Uyterschout groep, waaraan deelnamen: Uyterschout, Cooper, Paters, Baurdoux, Barbas (zie dagboek Kokje p. 19). [8] Generaal-majoor N.T. Carstens, Kgf 32039, geboren 04-01-1886 te Groningen, 02-07-1942 gevangen in Den Haag en afgevoerd naar Langwasser. [9] Willem A.J. van der Made, Kgf 32036, geboren 10-02-1897 te Oosterhout, 02-07-1942 gevangen in Den Haag en afgevoerd naar Langwasser. [10] Willem A.J. van der Made, Kgf 32036, geboren 10-02-1897 te Oosterhout, 02-07-1942 gevangen in Den Haag en afgevoerd naar Langwasser. [11] Dirk Schotanus, Kgf. 31959, geboren 27-05-1913 te Amsterdam, 15-05-1942 gevangen in Bussum en afgevoerd naar Langwasser. [12] Viceadmiraal Joh. Hooykaas (68 jaar), Luitenant-Generaal P.J. van Munnekrede (69 jaar), Viceadmiraal B. Schoender (72 jaar) en Luitenant-Generaal M. Belzer (72 jaar) [13] Henrik J. Bellen, Kgf. 30127, geboren 30-05-1884 te Kerkrade, 9 R.I. [14] Volgens de Ab- und Zugangslisten was er geen majoor Hutting aanwezig. [15] Majoor Jan Mallinckrodt, Kgf 30007, geboren 11-02-1886 te Riouw en overleden 09-07-1951. [16] Op basis van “Zak met vlooien” blz. 30 (ontsnapping van Van Amstel en Young kort voor Nizancowitza) is de trein niet via Lemberg gereden, maar na Przemysl in zuidelijke richting via Dobromyl (in dagboek Kokje Dobrovik) naar Sombor (Sambir). [17] Sombor, tegenwoordig Sambir.
[18]
De officieren met de laagste officiers rangen, dus
kapitein (bij de cavalerie: ritmeester), eerste
luitenant en tweede luitenant.
[19]
Luitenant-generaal der artillerie Sicco Godefridus Nauta
Pieter [Breda 1878 - Den Haag 1975] (Kgf 30442) was een
gepensioneerd opperofficier, die weer in actieve dienst
was geroepen tijdens de mobilisatie. Als
artillerieofficier kwam hij voort uit de stam van 2.RA.
Een aantal van de luchtverdedigingscommandanten waren
geheractiveerde opperofficieren, zoals de OLZ generaal
Winkelman zelf voordien – als Kr.C. van
Utrecht-Soesterberg – ook een opnieuw in actieve dienst
geroepen pensionaris was geweest. Staat van dienst [NIMH]:
1899: 2e lt, 1903: 1e lt, 1914: kapt, 1925: maj, 1929:
lt-kol, 1931: kol, 1933: gen-maj, 1936: lt-gen en
pensionnering. In de periode 1930-1931 was generaal
Nauta Pieter commandant van 6.RA. In 1975 overleed hij
te Den Haag op bijna 97 jarige leeftijd.
[20] Willem Antonius Josephus van de Made(n), Kgf. 32036, geboren 10-02-1897 te Oosterhout. [21] Ds D.H. Vaandrager, Kgf. 32043, geboren 29-09-1887 te Rotterdam en gevangen genomen op 2-7-1942 te Den Haag. [22] A.J.J.M. (Jos) Lohmeijer, Kgf. 30626, geboren 04-04-1891 te Amsterdam, majoor staf infanterie, overleden 03-09-1942 en begraven te Stanislau. [23] Elisabeth zu Wied (1843-1916), koningin van Roemenië en onder het pseudoniem Carmen Sylva bekend als schrijfster
[24] C.L.W. (Walther) Boer, (Den Haag, 2 september 1891 – Lochem, Gelderland, 15 maart 1984), was een Nederlands muziekpedagoog, musicoloog en dirigent. Hij trouwde op 9 oktober 1915 met Micheline Louise Caroline Bröcker. Zij hadden drie zoons en een dochter. Na echtscheiding op 9 oktober 1922 hertrouwde hij op 28 oktober 1926 met Wilhelmina Christina Jacoba Groeneijk. In 1930 werd bij Koninklijk Besluit de naam van zijn moeder aan zijn achternaam toegevoegd, zodat hij voortaan C.L. Walther Boer heette. [25] door eenzijdige voeding en ondervoeding kregen velen een klapvoet en maagproblemen. [26] Ds. D.H. Vaandrager [27] ponteneur = Eergevoel
[30] Leonard M. van Gastel, Kgf. 30306, geboren 25-01-1914 te Rotterdam, 1ste Luitenant bij II-26 R.I., overleden op 28 jarige leeftijd te Lemberg 25-09-1942. [31] H. Keppel Hesselink, Kgf. 31675, geboren 16-06-1887 te Arnhem, begraven 29-09-1942 te Stanislau.
[32] Uit een brief van Higly aan zijn vrouw d.d. 25-8-1942 “woon met kolonel Johannes T. Heins Kgf 30462 op één kamertje”.
[33] Hericus Th.J.M. Lohmeijer Kgf 30574, geboren 29-06-1899 te Amsterdam.
[34] Samuel ‘l Honoré Naber Kgf 31792, geboren 30-05-1903 te Zierikzee.
[35] Afgevoerd op 15-11-1942: E.W.G. van Olden (Kgf 31365), W.H. de Geus (Kgf 32087) en Joh. Zwerver (Kgf 30854).
|