Inleiding:
De heer Borre Winckel verzoekt op 21
mei 2008 aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie om
de documenten uit de collectie Losse Stukken toegangsnummer 057,
in kopie, het dossier nummer 160 op te sturen. In het najaar van
2009 verschijnt er op de site eindhovenfotos in het onderdeel
Stanislau een reünielijst waar ook de naam van Isbrucker op voor
komt. de relatie tussen beide is gelegd. De
vader van Borre was Flip Winckel (http://nl.wikipedia.org/wiki/Flip_Winckel).
en hij was een van de Engelandvaarders en ontmoette op 16 / 17 februari, 1944,
Harry Isbrucker, die een maand daarvoor uit Stanislau was
ontsnapt.
Het document dat door Borre Winckel in pdf formaat
beschikbaar is gesteld, het originele document, dat op een
typemachine was geschreven, is weer teruggebracht naar een tekstversie. Hiernaast
zijn een aantal internet- en andere documenten en foto's erbij
gezocht om het verhaal meer kleur te geven. Wie nog aanvullingen of
opmerkingen heeft, deze zijn van harte welkom op het e-mail
adres van deze site.
Het geheel geeft een mooi sfeer beeld van Nederland in de tweede
wereldoorlog. Kleine en grote verzetsdaden, foute- en goede
Nederlanders en zelfs sommige Duitsers laten in die tijd
hun menselijke kanten zien. De oud-Nederlandse spelling heb ik
zoveel mogelijk in tact gelaten
Het verhaal raakt een aantal
historische raakvlakken: Verzet van Nederlanders in Berlijn, de
ontsnapping van Prof. de Haas (Nederlandse Atoomgeleerde", Engelandvaarders, het verraad van
King Kong alias Lindemans, Els Boon, het verzet en het onderduiken in
Nederland, Het Oranjehotel en natuurlijk Stanislau waar bijna
alle Nederlandse officieren gevangen zaten. In 1948 ontmoet H.
Isbrucker zelfs
Prinses Juliana, de latere koningin van Nederland (Den Haag,
30 april 1909 — Soestdijk, 20 maart 2004, regeerde van 4
september 1948 tot 30 april 1980.
Harry Isbrucker † is overleden op
24-10-1997, zijn vrouw Willy Flora Isbrucker-van Rosse, stierf
op 96-jarige leeftijd op 21 november, 2003, Zij was geboren op
10 maart 1907 in
Cheribon Indonesie.
We (Borre Winckel
en Jan de Waal) zijn de familie Isbrucker die soms weer
Isbrücker (met umlaut ) gebruiken, hartelijk dankbaar voor het
beschikbaar stellen van al het fotomateriaal
Onderaan korte familie geschiedenis van stamboom van de
familie Isbrücker. Zij zijn afkomstig uit Zweden.
Foto van Harry Isbrucker uit 1950
(foto samen met Prinses Juliana)
Hieronder staat een zeer spannend
verslag van de diverse ontsnappingen. Helaas komt de naam
Isbrucker niet voor in de boeken over Stanislau, wel op de
reünielijst . Wel wordt hij
genoemd in het boek van Frans Dekkers over King Kong, maar dan
foutief geschreven als Issbrücker. Ook komt zijn naam niet voor
in het "gedenkboek van het Oranje hotel" waar veel verzetshelden
gevangen hebben gezeten of gedood zijn.
Hieronder het verhaal
van Harry Isbrucker dat na de oorlog en waarschijnlijk in 1984 is geschreven.
Lees
/download hier het verhaal in PDF

In mei1942 werd ik, met
alle Nederlandse beroepsofficieren, in krijgsgevangenschap
afgevoerd naar Neurenberg. Daar kreeg ik,na drie maanden
ongeveer, last van een oude leverkwaal, werd onder zocht door de
Nederlandse Marine-internist Dr Reijling en een Duitse internist
waarna mij verteld werd, dat ik in Duitse gevangenschap
hiervoor, niet behandeld kon worden en beter onder de Roode
Kruis conventie naar Nederland kon terugkeren om mij daar te
laten behandelen. Ik deed dit en werd behandeld door de Duitse
medische Dienst in Bronovo en de Nederlandse doktoren van het
Militair Hospitaal in den Haag. Ik bleef in Nederland tot ik in
Mei 1943 genezen werd verklaard en mij weer moest melden om
terug te woeden gezonden naar liet krijgsgevangenkamp in
Stanislau in Polen. Ik moest mij melden in Amersfoort waar ook
ongeveer 12 andere ex-zieke Officieren zich meldden voor
terugzending.

De volgende dag werden
we in een veewagen geladen. Die had aan beide zijden in het
midden een schuifdeur, die met een haak aan de buitenkant kon
worden gesloten. Beide wanden hadden aan het einde één opening
van ongeveer 70 bij 40 cm. waarover een paar planken en
prikkeldraad waren gespijkerd. Ik had me voorgenomen in
Nederland of in de buurt van Berlijn te trachten uit de trein te
springen. Welke route de trein echter zou nemen wist ik toen
niet, waardoor een vroegtijdige ontsnapping in Nederland verre
de voorkeur had. Bij het wachten voor de wagen had ik de
buitenkant goed bekeken en een van de schuifdeuren bood de beste
mogelijkheid. De trein vertrok om ongeveer vier uur en direct
begon ik te trachten van de rechterdeur de haak aan de
buitenkant met een mes en met een papier en een tukje karton
door de naad tussen de tweedeursdelen op te lichten, maar liet
lukte me niet onder die hak te komen. Ik ging toen over naar de
linkerdeur en na bijna een uur peuteren lukte het me de haak op
te lichten en de deur open te schuiven. Maar de trein had toen
een snelheid van 70 a 80 km en dat leek te gevaarlijk om te
trachten nu eruit te springen. Ik wilde wachten tot de trein wat
langzamer reed, zo'n 25 a 30 km, schoof de deur weer dicht en na
enige tijd ging de trein langzamer rijden. Ik schoof de deur
weer open om er nu uit te springen maar zag opeens dat er tussen
de rails waarop wij reden en de andere rails van die stalen
draden waren gespannen om wissels om te trekken. Nu was liet
natuurlijk onmogelijk om daar tussenin te springen en daardoor
veel te gevaarlijk. Ik schoof da deuren weer dicht en even later
stopte de trein in Hengelo, de Duitse bewakers, die in de
achterste wagons zaten, sprongen er uit en controleerden alle
wagons, waarbij zie natuurlijk zagen dat van onze wagon een
klink gelicht was deze weer dicht maakten en even later
terugkwamen met prikkeldraad, zodat ik hem later niet meer heb
kunnen openen. Een kwartier later reden we over de Duitse grens
en begon het donker te worden. Ik wist niet welke richting we
uitgingen , althans niet welke route we zouden volgen, zodat ik
voorlopig besloot af te zien van een verdere poging.
We reden via Leipzig,
Dresden, Krakau en Prmzl naar Stanislau, ver zuid van Berlijn,
een mij onbekende route. Wel heb ik de volgende dagen tijdens
net verdere transport de mogelijkheden bekeken die er eventueel
in zouden zitten als ik later eens o transport in westelijke
richting zou worden afgevoerd. Ik had n.l de vaste overtuiging,
dat de Russen binnen niet al te lange tijd zouden terugslaan. Na
ongeveer zeven dagen kwamen we in Stanislau aan en daar werd de
groep, waarmee ik was gekomen, onder gebracht bij de andere 1800
2

Harry Isbrucker hier
nog als Luitenant-ter-zee der derde klasse |
Nederlandse Officieren in een oude Cavaleriekazerne bij de
compagnie ven reeds eerder teruggekeerde officieren. Ik werd
meteen benoemd tot adjudant van de Compagniescommandant en
kreeg met zijn secretaris, de kapitein van Boven,een aparte
kamer, die uitkeek op de muur om de kazerne. Tussen de muur van
onze kamer en die muur was een karrenpad van een meter of vier.
De kazernemuur onder het raam was ongeveer 1,5 meter dik, het
raam zat aan de buitenzijde en de vensterbank was één dikke
plank van ongeveer 1,40 bij 1,70 meter. Bij toeval ontdekte ik
dat die plank los zat en voorzichtig de kamer in kon worden
getrokken. Dat bracht me op het idee om te trachten door de muur
vertikaal naar beneden een weg te bikken en dan onder de weg
,waar nooit iets op reed, een gang te graven tot buiten de
omringende muur.
Eind Juni begon ik met
het bikken, dat alleen s 'nachts kon gebeuren, waarna de plank
er weer op werd geschoven. Overdag werden er de zaken in
verstopt die we voor de moffen moesten verbergen. Eind Oktober
(1943) was het gat ongeveer 1,80 meter diep, maar ging het werk
wel steeds langzamer. Overdag meest met de nodige
voorzichtigheid het puin over, het sportveld en andere plaatsen
verspreid voorden. In December was ik gelijk met het niveau van
de weg. Begin Januari (1944) werd bekend gemaakt dat het kamp
zou worden opgeheven en dat we in westelijke richting zouden
worden verplaatst. De Russen kwamen steeds dichterbij. We zouden
in drie ploegen vertrekken, maar waarheen bleef onbekend. ik
meen me te herinneren dat we op 10 Januari 1944 zijn vertrokken,
als laatste van de drie ploegen. Tevoren werden we allemaal
gepruft of we geen contrabande bij ons hadden. Mijn kaarten en
Hollands geld, dat ik uit Holland mee had gesmokkeld zaten goed
verborgen in de dubbele wand van een Rode Kruis pakket. Verder
zaten er de restanten in van het laatst ontvangen pakket en een
stuk of tien gespaarde chocoladerepen, ieder een dagrantsoen
vormend. Aangezien ik geen Duits geld had, had ik 21/2 pakje
Amerikaanse sigaretten gespaard; en elke amerikaansche sigaret
was op de zwarte markt één mark waard. Ik hoopte bij een
eventuele ontsnapping hen als zodanig te kunnen gebruiken onder
het motto dat ik als arbeider er één van een Duitse
onderofficier had gekregen.
Onderweg naar het
station hoorden we van één van de bewakers,dat we vermoedelijk
naar Neubrandenburg zouden worden overgebracht. Ik wist, dat
dat benoorden Berlijn lag, wat me een mogelijke kans gaf om daar
in de buurt te trachten te ontsnappen. Ik kende Berlijn n.l.
goed door mijn vele dienstreizen erheen. We kwamen bij het
station van Stanislau en daar had ik het enorme geluk met 40 man
van onze compagnie in de achterste veewagen te worden gestopt.
Bij het in stappen zag ik, dat aan de achterzijde van de wagon
een bordes was voor een remmer, waaronder twee traptreden om er
op te kunnen klauteren. Achter onze wagon stond nog, een gewone
personenwagen, die kennelijk bestemd was om de bewakingssectie
Duitse soldaten in te vervoeren. (ongeveer 40 man). Vlak voor
het vertrek werd er nog iemand bij ons in de wagen geduwd. Dat
bleek later mijn compagnon en medelegger- de Kapitein-Vlieger
J.L Zegers te zijn. Hij was de dag tevoren, toen zijn groep
werd afgevoerd, in de kazerne ondergedoken, in de hoop later,als
alles weg was, op zijn eigen houtje naar het zuiden te kunnen
gaan via Bucarest. (Boekarest) s' Avonds hadden de Duitsers hem
echter gevonden en daarom werd hij in onze groep opgenomen en op
het laatste moment bij de zogenaamde ziekengroep ingedeeld. Hij
was toen ongeveer 42 en ik 38 en beiden waren we fit. Toen we in
de veewagen werden gedreven lukte het mij een plaats te krijgen
linksachter in de wagen bij die opening in de wand, waarover ik
al sprak.
3
Gezien mijn heenreis
dacht ik dat de reis naar Neu-Brandenburg minstens 6 dagen zou
duren, ook al omdat de Duitsers terugtrekkende zouden trachten
veel materiaal en personeel naar het westen af te voeren. We
zijn s’ avonds om zes uur vertrokken en al de eerste avond heb
ik de twee planken en het prikkeldraad, die voor de opening
waren gespijkerd om ontsnappen erdoor te voorkomen op hun
bevestiging beproefd. De twee diagonaals erover gespijkerde
planken zaten van boven met twee en van onderen met één spijker
vast. Er zat nog zigzagsgewijs prikkeldraad over gespannen, dat
aan de twee uiteinden met U-vormige nagels was vastgezet,

Net buiten die nagels
zaten aan de uiteinden de laatste haaks omgebogen pennen, die
tussen de twee tieren van de draad de punten er op vormen . De
volgende dagen heb ik, als we reden, telkens aan die planken
zitten wrikken. Steeds maar weer, tot op de vierde dag de eerste
leek mee te geven en gelukkig s’ avonds in de schemering in de
lengte barste. Maar omdat ik er op verdacht was bleven de twee
helften door de houtnerven aan elkaar hangen. De volgende dag
volgde tweede plank, ook zonder te breken. Ik moest me haasten,
want waren we naar schatting nog maar één of twee dagen van
Berlijn. s 'Nachts lukte het de uiteinden van het prikkeldraad
uit elkaar te draaien, waardoor de punten er uit vielen en de
draadeinden als het nodig was onder de U-vormige nagels, die in
de wagenwand zaten uit te trekken waren. Met een paar flinke
klappen hoopte ik de planken met de erop gespijkerde
prikkeldraad los te kunnen slaan. We stopten nog: drie maal voor
Berlijn, maar patrouillerende Moffen zagen niets ervan. Een van
die keren, toen we gelucht werden en gelegenheid kregen vuil en
rommel uit de wagen te werken, en weer eens wat te eten kregen ,
heb ik goed gekeken hoe ik via dat luik met gebruikmaking van
dat handvat op de treeplank van het remmerbordesje kon klimmen.
Een dag voor we Berlijn naderden had ik gevraagd of er mensen
waren die met mij mee wilden, maar niemand gaf zich op. s'
Avonds kwam Zegers naar mij toe, die aan het andere einde van de
wagen sliep, en die zei: Als jij weet hoe je hieruit kunt komen
en je weet de weg, dan wil ik wel mee, maar ik spreek geen
Duits. In Stanislau was uitgemaakt, dat ontsnappen met zijn
tweeën in principe beter was om het moreel op peil te houden.
Als de een afknapte, was de ander misschien fit genoeg om hem
erover heen te helpen. Dat is ook wel gebleken.

J.L. Zegers (2e v.l.)
Maar goed, Zegers zou
meedoen. Over de Berlijnse hochbahn waarover we vermoedelijk
zouden rijden lichtte ik hem in. (Een viaduct, waarover veel
lijnen lopen, nadat zij uit hoger gelegen stadsdelen komen). Ik
zei: Weet je wat we doen. Vermoedelijk rijden we een stuk over
die hochbahn, waarover ook de S-bahn (Metro) dikwijls loopt en
daar komen we misschien moeilijk van naar beneden en naar
Neu-Brandenburg gaan we naar het noorden en daar zijn bossen
buiten Berlijn waar w als de trein nou: even de gelegenheid
ertoe biedt eruit moeten springen en dan zien we daarvandaan
naar Berlijn terug te lopen. Ik heb wel een plan om daar met
iemand 1ontakt op te nemen.
Op 17 Januari stopten we
s' middags om ongeveer 5 uur op een groot rangeerterrein dicht
bij Tempelhof. het lag kennelijk op een breed viaduct en we
waren even tevoren het station van de S-bahn Tempel hof
gepasseerd. We bleven daar een tijd staan en om een uur of 6
werden grote booglampen boven het viaduct ontstoken. Toen ik op
een gegeven ogenblik uit mijn raam keek zag ik op het
emplacement de schaduw van onze wagen en iets erachter de
schaduw van de wagon van de bewakers, die op dat moment nog
langs de trein patrouilleerden.
Toen ik een half uur
later weer eens naar buiten keek zag ik die schaduw niet
meer,waaruit ik concludeerde, dat die wagen was af gekoppeld en
er dus achter onze wagen geerbewaking meer was.
4.
Berlin Hochbahn 1944 verwoest door bomardementen.
Om zeven uur gingen wij
rijden en keek ik nogmaals uit mijn raam en was er nog steeds
geen schaduw van een andere wagen achter de onze. Dat maakte
onze kansen ineens veel beter, want mochten wij er in slagen uit
onze wagon te springen, dan was de kans dat er op ons geschoten
zou worden veel kleiner. Enfin, we reden dus inderdaad over de
hochbahn. Ongeveer 10 meter boven het straatniveau. We zagen
soms het verkeer in de straten als onze trein op een van de
buitenste banen van het viaduct reed.

Op een gegeven ogenblik
veranderde het beeld en reden we tussen twee groene bermen
door, kennelijk dooreen heuvel in het noordoosten van Berlijn,
Langs de bovenzijde was een hek en daarachter een straat, want
zwik de bovenkant van huizen. je grasberm was een meter of 6
hoog. Ik kreeg ineens het idee, dat dit de kans was om eruit te
springen. Als we er hie4uit kwamen zaten we in de stad en kwamen
we wel ergens. Dus riep ik tegen Zegers, we gaan er hier uit,
kom mee. We hadden allebei onze jassen aan en waren er klaar
voor. Ik gaf een paar klappen tegen de twee planken, die er uit
vlogen en trok aan het prikkeldraad, dat ook meteen uit de
nagels vloog. Ziezo, dat was gelukt. Maar op dat ogenblik
passeerden we een S-bahnstation midden op de baan en waren we de
heuvel voorbij en reden we weer op het viaduct. De trein ging
wat langzamer rijden en dacht ik dat hij elk ogenblik kon
stoppen en de Duitsers het onbeveiligde raam zouden zien, dus
moesten we er zo snel mogelijk uit. Ik dook door het raam ,
pakte het handvat naar het remmersbordes en liet me op te
treeplank zakken. Vlak daarop reed de trein niet harder dan 20
km. en kon ik er zo afspringen me direct achter de trein
verbergen. Er waren ongeveer 8 sporen naast elkaar en stond ik
ongeveer midden op. Aan de rechterkant van de baan, dus aan
stuurboord van de trein zal ik maar zeggen, keek ik op de
achterkant van daken en rechts ervan aan de rand van het viaduct
een steenen toren, ik denk van een meter of zes, met aan de
bovenkant enige verlichte ramen, vermoedelijk dus uitkijk en
schakelkamer van de wisselwacht, Rechts ervan tas een opening
van een meter breed en daar naast begon een muurtje van ongeveer
1 meter hoog, dat langs het viaduct liep in de richting van het
S-bahnstation een paar. honderd meter verder terug. Ondertussen
uitkijkende waar Zegers bleef liep ik naar dat stenen muurtje
toen ik plotseling vlakbij een stoomfluit van een locomotief
hoorde, die nog een meter of tien van mij vandaan op dezelfde
rails els ik op mij af kwam. Gelukkig had de machinist mij
gezien en kon ik nog opzij springen. Ik zag in de verte Zegers
aankomen toen ik bij het lage muurtje was. Tegelijk zag ik uit
die opening naast de toren een vrouwspersoon in een soort
uniform met een olielamp in haar hand langs het paadje naar mij
toekomen. Ik stond bij een uitstekend stukje van de muur, een
soort pilaartje, waar het muurtje wat lager werd en waaronder
een weg liep , onder het viaduct door. Verder op was het S-bahnstation,
waar die vrouw misschien heen liep en ik moest voorkomen dat zij
zou vragen wat ik daar deed. Ineens wist ik het. Ik ging achter
het pilaartje staan , deed mijn jekker en broek open en deed net
of ik daar een kleine boodschap deed en toen zij vlak bij was
trok ik mijn hemd wat eruit en stapte weer op het paadje. Zij
keek de andere kant uit en liep de exhibitionist voorbij. In
tussen was Zegers al dicht bij de toren en liep ik daarnaar toe
terug. We kwamen gelijk bij de opening naast de toren toen een
man uit een raam ervan riep " Was machen sie denn dort". Om een
onverstaanbaar antwoord te geven riep ik in half Duits en half
Hollands iets terug, dat we arbeiders waren, die verderop hadden
gewerkt. Ik zag toen ineens dat naast de toren een stenen trap
naar beneden was met ernaast aan bede zijden bakstenen muren.
5
Zegers was intussen al
iets doorgelopen naar het station, waarop ik hem terugriep. Ik
zei, we moeten hier proberen naar beneden te komen. Wij de trap
af, een beetje met een boog, daarna een haakse hoek, aldoor
tussen twee muren en aan de onderkant een grote stalen deur,
waarboven een stuk muur met prikkeldraad erop. Hoe moet je daar
overheen komen. Ik liep voorop en kon op de trap staande net de
bovenkant van het stukje muur pakken. Ik sprong op, met mijn
schoenen tegen de twee zijmuren steunend maar die gleden met hun
spijkers eronder langs de muren naar voren en ik zwaaide naar
voren met een klap tegen de deur, die open vloog. Hij was niet
op slot en we stonden zo op straat. Nou we hebben een stukje
hard gelopen, eerst onder het viaduct door, toen kwamen we op
een lange brede weg, die we ook nog een eind zijn opgerend tot
we buiten adem waren. We liepen tussen huizen die allemaal
gebombardeerd waren, nergens brand, lichten en door de holle
ramen konden we door de kapotte vloeren en daken naar boven
kijken. Verder geen lichten, wel op het spoorwegviaduct. Zegers
vertelde toen dat hij Juul heette, dus verder is het Juul. Hij
vroeg toen; zeg Harry waar gaan we nu heen. Ik zei, voorlopig
eerst naar de Kurfurstendam, daar weet ik de weg. We waren
natuurlijk opgetogen dat het zover gelukt was, daar liepen we
zogezegd als vrije jongens in Berlijn . We hadden voorlopig iets
te eten bij ons, ik tien repen chocolade en twee pakjes
sigaretten. Juul had niets. Verder had ik nog scheergerei en
een stuk zeep, genoeg voor ons tweeën. We moesten er overdag
niet te vies en ongeschoren uitzien om niet te veel op te vallen
. Ik had mijn jekker aan, waar ik de knopen van een marechaussee
jas stof bekleed) in de trein op had genaaid en waar ik de
gallons af had gehaald. Verder een ski- kapje op mijn hoofd.
Juul had een marechaussee jas en daar de militairenuitmonstering
afgehaald. Juul had in de trein nog aan mij gevraagd of ik de
weg wist in Berlijn, waarop ik had geantwoord dat ik er dikwijls
was geweest maar helemaal niet wist waar we ergens terecht
zouden komen, maar wel zeker was te kunnen komen waar ik heen
wilde. Al lopende vroeg hij weer wat ik wilde doen en toen
vertelde ik hem dat ik de laatst vier jaar voor de oorlog voor
de Marine regelmatig in Berlijn was geweest, in het centrum
voldoende de weg wist en van plan was kontakt op te nemen met de
Heer Millenaar
(lees meer over Adriaan Millenaar), de Nederlandse vertegenwoordiger bij de Zweedse
Ambassade.

Adriaan Millenaar in 1944 |
Hij was n.l. met de Zweedsche Ambassadeur, die ook de
Nederlandsche Regering vertegenwoordigde, enige malen in
Stanislau op bezoek geweest om na te gaan hoe de behandeling
daar was en omdat hij Hollander was, dacht ik via hem misschien
in aanraking te kunnen komen met andere Hollanders. Maar ja , ik
wist niet of dat zou lukken en ook niet waarde Zweedsche
Ambassade was, al had ik een sterk vermoeden dat die in de buurt
van de Tiergarten was,een wijk waar veel Ambassades waren. Toen
we op de S-bahn reden had ik wel in de gaten, dat we ver buiten
het centrum reden, maar aan de hand van licht in de lucht had ik
wel een idee waar ergens het centrum moest liggen en ik zei
tegen Juul dat we die kant uit moesten lopen en we dan maar
verder moesten zien. Na een minuut of tien gelopen te hebben -
het was intusschen ongeveer kwart vooracht - liep er ineens een
man vlak bij ons op de stoep. Waar hij zo onverwachts vandaan
kwam wisten we niet, maar die kon ons misschien wat wegwijs
maken. Ik sprak hem aan en vroeg in een beetje gebroken Duits of
hij de weg wist naar het dicht bijzijnde S-bahnstation....Ja,
dat wist hij wel, maar hij zei U bent geen Duitser, ik zal U er
wel naar toe brengen, maar wat doet U hier. Ik zei, neen wij
zijn Hollanders, we werken bij de Mauserfabriek -hoe ik daaraan
kwam is me nog een raadsel- en we zijn uitgeweest met een paar
Duitse onderofficieren, heerlijk bier gedronken, dat is hier zo
lekker.
Hij begon een praatje
over de Mauserfabriek, maar gelukkig gelukte het makkelijk op
iets anders over te gaan. Op een gegeven ogenblik zei hij: zo we
zijn er direct. Ik vroeg: Waar? Hij: Daar waar ik woon, daar
moet ik even zijn en dan kom ik meteen terug en zal U naar het
station brengen. Wij stopten bij een grote poort in de muur,
waarboven aan een rood houten bord een grote rode lamp hing. Er
achter een binnenplaats. Het leek op een brandweer- of
politiegebouw. Ik zei tegen Juul: Ik vertrouw die vent niet erg.
En toen ik op het punt stond om door te lopen kwam hij weer naar
buiten en zei, dat hij zijn zoon met ons had mee willen sturen,
maar dat die er niet was en dat hij ons er zelf heen zou
brengen. We liepen mee al pratende en toen het in het gesprek even stokte zei ik in het Hollands tegen Juul: We
moeten van die vent af.
Juul zei: Ik vertrouw
hem ook niet. Ik zei: Daar bij die dwarsweg op de hoek aan de
overkant, is geloof ik een café... Het was een bierkroeg. Ik
zei: Als we op de stoep aan de overkant zijn, blijf jij staan en
zegt, dat je nog een biertje wilt. Ik loop dan door met hem en
roep je een paar keer en als je dan niet komt, kom ik terug om
je te halen en dan smeren we hem die dwarestraat in. En zo
gezegd, zo gedaan. Juul bleef ineens staan, toen we die hoek
voorbij waren en zei: Ik wil eerst nog een biertje. Ik liep
met die Duitser door en zei geen geld meer te hebben daarvoor en
toen we een meter of veertig verder waren zei ik dat ik Juul
ging halen en toen ik bij hem was renden we de dwarsstraat in
waar het al even donker was als in al die andere straten. Het
enige licht, dat we hadden gezien was in dat kroegje. De
volgende zijstraat rechts in en daar tussen het puin van een
paar huizen ons verborgen gehouden. Na een kwartiertje dachten
we, dat het wel veilig was en liepen we door, dus evenwijdig aan
de straat waarin hij had gelopen. Even later passeerden we weer
een zijstraat en toen hoorden we achter ons voetstappen, zo van
hakketeen, hakketeen,hakketeen, een soort vrouwelijke stap. Ik
zei: Wacht even, een vrouwspersoon, die kan ons misschien de weg
wijzen. En ja, even later verscheen in het donker een
vrouwspersoon op onze stoep. Ik zei: Verzeihung,
bitte, kônnen sie uns sagen wo das Strassenbahnhof ist. Jawohl
zei zij. Ik zei toen dat we een beetje verdwaald waren, dat we
met een Duitse onderofficier uit geweest waren maar nu op tijd
naar onze slaapplaats terug moesten en of zij ons de weg wilde
wij zen. Dat wilde ze wel, want zij moest er ook heen. Zij
vroeg waar we heen wilden. Ik weer: Naar de Mauserfabriek. Zij:
Weet U waar dat is. Ik: Ja, maar we weten niet wat dat kost en
we hebben bijna geen geld meer, van die onderofficier kreeg ik
een Amerikaansche sigaret, wilt U die misschien voor één mark
kopen, want het lijkt te ver om te lopen. Ja zei ze, dat is wel
12 kilometer, ik wil wel graag die sigaret. dus zij die sigaret
en wij een mark. Even later kwamen we bij het station, waarin
volop lichten branden en daar zagen
 
We tot onze schrik, dat ze
het uniform van de grune polizei aan had. Maar ze groette ons
vriendelijk en wees ons het loket en liep door. Ik nam twee
kaartjes naar Tiergarten, 50 pfennige gelukkig kreeg ik 5 10
pfennigstukken terug. Vijf minuten later zaten we in de trein
op een plaats bij de kaart, waarop we konden zien welke stations
we moesten passeren. Bij Tiergarten stapten we uit. Het was een
open hochbahnstation, het dak ingestort en geen sterveling te
zien. Er stonden nog een paar banken, een gedeeltelijk
beschadigd hek er omheen en aan het einde een telefooncel. Ik
dacht, hoe vinden we hier de Zweedsche Ambassade, want het leek
van boven of alle huizen en villa's uitgebrand of ingestort
waren. Ik stelde Juul voor in het telefoonboek in die cel te
gaan kijken en zowaar er was er nog, een.

http://de.wikipedia.org/wiki/U-Bahnhof_B%C3%BClowstra%C3%9Fe
7
In het telefoonboek
stond de zweedse Ambassade met de straatnaam. Ik zei: We kunnen
5 maal bellen, dus hoor ik dat ze me gauw antwoord geven. De
eerste keer viel het muntje er direct uit, maar de tweede keer
bleef het gelukkig zitten en draaide ik dus het nummer, maar dat
gaf geen antwoord. Nog eens geprobeerd, maar geen antwoord. Ik
zei toen tegen Juul dat de ambassade natuurlijk s 'avonds
gesloten was, waarop hij zei: Kijk eens om je heen, je ziet hier
nergens een lichtje en bij het station branden ze wel, dus is er
geen algemene verduistering, maar er is hier in deze buurt
zoveel gebombardeerd, dat alle huizen verlaten zijn of al plat.
Er waren blijkbaar alleen op belangrijke punten straatlantaarns,
die branden. Ik zei toen: Weet je wat, ik bel hotel Adlon, dat
is hier een van de chiqueste hotels, daar weet de portier
natuurlijk het adres. Ik had daar enige malen met de
Siemensdirectie gegeten, dat vroeger meen ik "Unter den Linden"
heette. Als ik antwoord krijg geef ik wel een of andere rare
naam op. Zo gezegd, zo gedaan . Weer een 10 pfennig er in; in
gesprek. Even later verbinding, een juffrouw, waaraan ik vroeg
om de portier. Verbinding weer verbroken, maar gelukkig viel tot
onze verbazing de munt weer eruit en kon ik hem weer gebruiken.
Weer hetzelfde en toen kreeg ik de portier. Ik zei: Kunt U me
het adres zeggen van de Zweedse Ambassade, ik ben er heen
gereden, maar die is niet meer op het adres dat ik uit het
telefoonboek opgaf. Hij vroeg '' wie ik was, waarop ik
antwoordde: Graaff von Holland. Hij trapte erin en vroeg me
even te wachten, Herr Graaff. Ik kreeg daarop het adres en toen
ik vroeg waar dat was, zei hij tussen de Kurfurstendam en
Tiergarten.
Ik toen: Oh, dan weet
ik het wel, dank U; en hij : Keinen ,Dank, Herr Graaff, heil
Hitler. Ziezo, dat adres had ik tenminste. Weet je waar het is,
vroeg Juul. Ik: Ja, als we hiervandaan een stuk lang de Ost-west
Axe lopen langt dit park hier, dan komen we eerst bij een kerkje
met een vijver ervoor met bosjes, daar kunnen we ons morgen
eerst wassen en als we dan doorlopen komen we bij een villawijk
en daar moeten we maar eens vragen naar die straat, want daar
denk ik dat het ongeveer daar zal zijn. Het was intussen
ongeveer 10 uur of half elf geworden en aangezien niet wisten
of er daar een sper tijd was en hoe laat, besloten we een huis
te zoeken, waar we konden slapen. Dus zijn we naar beneden
gegaan om een zachte steen te zoeken, een paar straten
doorgelopen waarin we uitgebombardeerde huizen met tuintjes
ervoor zagen tot we er een zagen waar we niet tot het dak
doorheen konden kijken. Achter de voordeur, die weg was, lag
rechts een soort kabinetje, waarvan het plafond nog heel was.
Na over wat puin te zijn geklauterd en enige stenen te hebben
gezocht voor hoofdkussen, zijn we daar gaan slapen. Het was
mooi winterweer, lichte vorst, +2 graden, dus met onze jekkers
en dik ondergoed was het best te doen. Hou, ik ben blijkbaar
gauw in slaap gesukkeld. Maar op een gegeven moment heeft Juul
me wakker gemaakt. Juul: Jo, daar komt iemand, je snurkt. Ja,
dat kwam zeker van het ongemakkelijke op mijn rug liggen, want
anders snurk ik niet. Even later verdween het geluid van
voetstappen en hebben we de nacht zonder storingen verder
doorgebracht, alhoewel we beiden vele malen wakker zijn geweest
van diverse geluiden. Toen het een uur of zes was op mijn
klokje, dat ik op het S-bahnstation had gelijk gezet, dachten we
dat het wel veilig was om in het donker te proberen bij dat
kerkje te komen om ons te wassen. Trouwens we hadden al enige
malen mensen voorbij horen komen. We zijn de straat uitgelopen
en kwamen inderdaad op de Ost-West-Axe, die helemaal doorloopt
tot de Brandenburgertor. We zijn hem een tien minuten gevolgd,
tot aan de overkant het b.g. kerkje zag met de bosjes ervoor.
Daarachter was vijver waarin we, na wat dun ijs
7.

Berlin Koningsplatz mit Krolloper,
Siegessaule ....Tiergarten
verwijderd te hebben,
ons heerlijk hebben gewassen en geschoren. Het was toen bijna
zeven uur en er waren al veel mensen op straat. We passeerden
de Siegessaule en kwamen toen bij de villawijk. Daar hebben we
een tijd rondgelopen en hebben zo tot ongeveer negen uur de tijd
gedood. Toen hebben we een vrouw gevraagd naar die straat van
de ambassade was en om kwart over negen stonden we voor het hek
van de Zweedse Ambassade. Na eerst rondgekeken te hebben of er
Duitse politie in de buurt was zijn we naar binnen gewandeld en
hebben in de tuin onze jekkers nog een beetje afgeklopt en zagen
de voordeur op een kier staan. Er was daar een werkster bezig,
die zei, dat het kantoor nog niet open was, dus moesten we maar
wachten. Er was een bankje in de hal, waar we zijn gaan zitten.
We zaten nu onder de Zweedse vlag op Zweeds terrein. Zo, zei
Juul, dat hebben we gedaan. Wat wil je nu doen? Ik zei, dat het
me het beste leek eerst eens te kijken of we iemand zagen , die
betrouwbaar leek, er niet uit zag als een mof en als we iemand
Zweeds hoorden praten of Nederlands, hem aan te schieten. We
zullen moeten afwachten wat hij zegt als hij hoort, dat we
ontsnapte krijgsgevangenen zijn. Dus eerst maar kijken of er
iemand binnen komt die aan ons Hollandse idee voldoet. We
hebben daar zo een uurtje gezeten voor er iemand binnen kwam en
dat waren twee dames, die niet met elkaar spraken en waarvan we
niet wisten wat zij waren. Zij gingen een deur in aan de
rechterkant. Even later weer een paar dames en een jonge man,
die een deur links ingingen. Toen kwam ten jonge man binnen, die
de deur inging van die eerste twee dames. Even later kwam hij
eruit en wij hoorden hem met iemand daarbinnen Hollands spreken.
Ik zei tegen Juul; Dat is hem. Ik stond op en zei tegen hem:
pardon, mag ik U even iets vragen. Ja, zei hij, U bent toch
Hollander? Ik: Ja, wij zijn ontsnapte krijgsgevangenen! Wat,
hoe dan, zei hij. Ik: Ja we zijn twee officieren en tijdens het
transport uit de trein gesprongen. Oh God zei hij, wat is dat
fijn, hoe hebt U dat nu gedaan, wel gefeliciteerd. Ik: Ons
transport kwam uit Stanislau op weg naar vermoedelijk Neu-
Brandenburg en we zijn hier in Berlijn gisterenavond uit
gesprongen. Enfin we hebben hem toen in de gang in het kort ons
avontuur verteld. Hij heette Jan Kneppelhout, die in Berlijn zat
Voor de Arbeitseinsatz en te werk was gesteld als tussenpersoon
tussen de in zijn fabriek werkende Nederlandse arbeiders en
dergelijke en de Zweedse Ambassade. Hij behartigde dus de
belangen van hen, hij was zelf student rechten en zoon van de
burgemeester van Winterswijk. Hij kwam net uit de kamer van de
Nederlander, die toegevoegd was aan de Zweedse Ambassadeur, een
zekere Millenaar. ( Millenaar is later Consul- Generaal in
Berlijn geworden na de oorlog.) Wij zijn met hem terug gegaan
naar die kamer, waar die twee (Hollandse) dames zaten. Hij zei
ongeveer: Kijk eens wat ik hier heb, een Nederlandse Marine- en
een Luchtmachtofficier, die ontsnapt zijn en nu kontakt met mij
opnemen, is dat niet geweldig, we moeten hen helpen. Hij was
juichend enthousiast. Die twee dames evenzo. We kregen allebei
een grote plak chocolade en een sinaasappel, die we daar ook
konden schillen. Wij zeiden kon takt te willen opnemen met
Hollanders, die ondergronds werk deden en dat deed Jan
Kneppelhout ook, voor zover dat op een of andere manier mogelijk
was. Enfin, in het gesprek bleek, dat men zat te wachten op de
heer Millenaar. Hij zou elk ogenblik kunnen komen. Hij woonde
niet in de stad, maar in een dorpje zo'n 30 km buiten Berlijn
i.v.m. de vele bombardementen. Enfin het was ai wat later dan
normaal, dus zouden ze hem even opbellen en toen bleek, dat hij
9.
dien dag niet zou
komen, omdat zijn vrouw, die nacht een baby had gekregen. Dat
was nu net een vervelende zaak voor ons, maar hij zei, dat hij
even met Kneppelhout wilde spreken. Die deed dat en wist hem
blijkbaar op de een of andere voorzichtige manier mede te delen,
dat er een paar mensen waren die hem dringend wilden spreken en
heeft hij gezegd, dat dat accoord was en of we s' avonds tegen
een uur of zeven bij hem langs wilden komen. Kneppelhout heeft
ons toen uitgelegd hoe we bij hem moesten komen en zei toen, dat
hij nu weg moest om terug te gaan naar de loods van de fabriek
maar hij te werk was gesteld. Dat was een fabriek van Siemens
Catow ; in die loods woonden ook studentenvrienden van hem.
Voor hij weg ging gaf hij ons nog wat geld en bonnen voor eten,
die we dan wel in een of ander café konden gebruiken. Ik zei,
dat ik voldoende de weg wist en we ons dien middag wel
onzichtbaar zouden maken door b.v. in een bioscoop te gaan
zitten. We zijn tegen een uur of twaalf bij die twee dames
weggegaan, hebben dicht bij de Kurfurstendam in een stille
zijstraat in een cafeetje wat sandwiches gegeten en zijn naar de
bioscoop gegaan, naar het rustig, stil en donker was. Wel een
Duitse film maar dat was force-majeur. Het was een doorlopende
voorstelling, dus zijn we maar twee voorstellingen blijven
zitten om niet de straat op te behoeven. Het was toen zes uur
en donker en vond ik vrij snel het station, waarvan we moesten
vertrekken naar het dorp van Millenaar. Na ongeveer een half uur
rijden waren we er en zijn met de goede aan wijzingen van
Kneppelhout zonder iemand iets te vragen bij de omgebouwde
boerderij aangekomen. We zagen daar twee Duitse militaire auto's
staan, maar besloten toch maar te kloppen. Er was n.l. geen bel.
Er kwam een juffrouw, waartegen ik zei, dat ik de heer
Millenaar wilde spreken. Dat kon, even wachten in een halletje.
Nou, dat gedaan en toen hij kwam liet hij ons in een klein
kamertje. We vertelden hem, wie en wat we waren en naar vandaan
en moesten hem wat vertellen van Stanislau als een soort
controle op onze betrouwbaarheid en toen vertelde hij ons, dat
hij ons daar had willen logeren, want hij had van Kneppelhout
toch voldoende begrepen, dat het om zoiets ging, maar hij had
die middag inkwartiering gekregen van vier Duitse officieren in
de twee buitenstaande auto's en nu kon hij ons Godsonmogelijk
bergen. Wij in de put natuurlijk. We dachten, nu hebben we
eindelijk een goed adres, het was al bijna half acht, wat nu?
Hij zag dat wel en zei: Ik begrijp het wel hoe moeilijk dat nu
voor jelui is, maar ik zal gaan zoeken voor jelui. Hij verdween,
kwam een kwartier later terug en zei: Ik heb een adres voor U,
daar kunt U naar toe gaan, het zal nel moeilijk te vinden zijn,
maar ik zal het zo duidelijk mogelijk uit leggen, het is bij een
meneer Rijnders. Die heeft een vertegenwoordiging van een
weegwerktuigen (van Berkel) fabriek, die heeft wel meer zulke
dingen gedaan en zal zeker onderdak geven, hij gaat ermee
accoord. Hij vertelde hoe we moesten teruggaan, dan een bepaalde
bus nemen , zoveel haltes, goed tellen, want naambordjes zijn er
niet meer door alle bombardementen en branden, zoveel keer links
of rechtsaf enz. Het moest op een straathoek zijn met een
portiektrap. Wij terug en zoeken geblazen. Het heeft een tien
minuten geduurd na de busrit en een keer vragen aan ; de enige
man die we zijn tegengekomen of hij de straat wist, dat we bij
een hoek kwamen en een woningrij zagen, waarop de hoek een
portiektrap was. We zagen nergens een straatnaam om te kunnen
kontroleren en verder grotendeels gebombardeerde huizen. Boven
aan de trap twee deuren, zoals beschreven, maar nergens lichte
zijn de trap opgegaan, gebeld en inderdaad een meneer deed open.
10.
Ik zei: Bent U meneer
Rijnders. ja, dat was dus raak. wij naar boven weer een trap op,
dat was naar de tweede, hun etage. Nou wij deden ons verhaal,
hij was ontzettend enthousiast, maar erg angstig, want wat was
het geval. Zijn jongste zoon (hoe oud hij was zei hij niet ) was
de dag tevoren naar Karlsruhe vertrokken voor ondergronds werk
en die had die morgen om zes uur thuis zullen komen, maar hij
was er nog niet en hij was nu bang, dat hij was opgepikt. En
daarom, zei hij, kunt U niet blijven, want als hij is opgepikt
kan elk ogenblik de Gestapo of de Grüne polizei hier komen
kijken of huiszoeking doen. Dus moet U weg. Wij: Maar naar
naar toe? Wij hebben vannacht ook al buiten geslapen. Hij: Ik
zou U nu geen ander adres kunnen opgeven, maar ik zal U een paar
stukken brood meegeven, dan kunt U misschien weer buiten
overnachten. Wij dus afscheid genomen, de trap af naar buiten.
Terwijl we daar stonden om te overleggen zei Juul: Ik verdom
het, Ik doe het niet verder hoor, het is nu veel kouder
geworden, ik heb er verder zo geen zin in. Ik vroeg hem wat hij
dan wilde, ons aangeven bijvoorbeeld. Nou zei hij, moeten we dan
neer buiten slapen, zo kunnen we wel aan de gang blijven, dat
gaat toch niet. Ik zei: we hebben toch brood en bonnen en geld
maar Zegers was:‘,, erg moe en ik hoopte, dat hij er na nat
praten rel weer overheen zou komen. Op dat moment kwam een
jongeman de trap buitentrap oplopen, naar de deur, waar wij
uitgekomen waren en daarop kloppen, waarop ik vroeg of hij de
zoon van meneer Rijnders was. Hoezo, zei hij, waarom. Ik zei:
Bent U in Karlsruhe geweest? Hij antwoordde Ja. Later hoorden
we,dat hij zo vlug onze vragen beantwoorden , omdat we Hollands
praten. Ik zei: Dat is dan geloof ik een geluk voor ons. De
deur ging open en daar stond Pa, die alleen zei: Ben jij het,
Goddank.
Loekie Rijnder over haar vader
"Ja, en wat deed mijn vader, Theo Rijnders? Mijn
vader zat toentertijd al in een soort illegaal
netwerk. Hij had als vertegenwoordiger en zakenman
een visum, waarmee hij vrij Duitsland in en uit kon
reizen. En dat deed hij ook. Hij was veel weg. Hij
vertelde ons weinig van zijn activiteiten, maar
achteraf is mij duidelijk geworden dat hij
koeriersdiensten vervulde, o.a. mededelingen inzake
de Stijkelgroep. De Stijkelgroep was een van de
eerste verzetsgroepen, die in Nederland na de inval
van de Duitsers ontstond en genoemd is naar haar
leider Johan Stijkel.
Een zekere heer Millenaar was de contactpersoon van
mijn vader. De heer Millenaar was oorspronkelijk
verbonden aan de Nederlandse Ambassade in Berlijn.
Toen deze wegens het uitbreken van de oorlog werd
gesloten, zette hij zijn werk voort, maar
nu onder de bescherming van het Zweedse gezantschap,
dat als Schutzmacht de
belangen van de Nederlanders in Duitsland
behartigde. Dit
was voornamelijk het werk van de heer Millenaar.
Een groot aantal studenten, die in 1943 in Berlijn
werden tewerkgesteld, heeft van Millenaars hulp
geprofiteerd en zijn hem vaak grote dank
verschuldigd.
http://www.rhegie.com/ockeloenrijnders.htm
lees ook:
http://sbs.umkc.edu/waterborg/home/Berlijn/Dagboekbrieven_Berlijn_HarmWaterborg_text.pdf |
En toen konden we weer
mee naar binnen. De zoon was doodeenvoudig zoveel te laat
gekomen door bombardementen en daardoor gemiste aansluitingen.
We hebben daar geslapen op de bovenste etage, een kamer waar
geen dak meer op was, maar wel een groot zeildoek over was
gespannen. We hebben op de grond geslapen, ik herinner me niet
of er een matras lag, maar het was heerlijk. De volgende
ochtend zijn we met hem en zijn vader naar de zaak van zijn
vader gegaan, na eerst nog mijn Atjeh -jasje geruild te hebben
voor een burgerjasje. Daar hebben we nog weer bonkaarten en wat
geld gekregen. De zoon nam intussen kontakt op met een andere
Nederlander. Een zekere Neuteboom, een N.S.B.'er, die echter
zijn leven aan het beteren was en probeerde dat goed te maken
door ook in de ondergrondse te werken en mensen te helpen. Hij
woonde in een flat, vrij dicht bij Rijnders, was verloofd met
een Duitse, maar was in verband met de bombardementen tijdelijk
in een huisje van een volkstuintje getrokken enige kilometers
buiten Berlijn. Zijn flat was dus leeg en daar bracht de zoon
van Rijnders ons s' middags naar toe, waar Neuteboom op ons zat
te wachten. Hij vertelde ons, dat we zo weinig mogelijk geluid
moesten maken, niet moesten laten merken, dat we in zijn flat
logeerden en ons zo weinig mogelijk buiten moesten vertonen. Er
was een telefoon, dus hij kon ons opbellen als dat nodig was.
Verder mochten we in geval van luchtalarm geen gebruik maken van
de schuilkelder onder het gebouw, omdat we daar dan door de
anderen konden worden aangesproken, die wisten dat zijn flat
tijdelijk was verlaten. het zou dan te veel opvallen, dat er
vreemden inzaten.
11.
In dat geval moesten we
naar buiten waar een honderd meter naar rechts in een klein
parkje een splittergraben was gebouwd. Dat was een lange brede
loopgraaf overdekt met betonnen platen en planken, die weer met
het zand uit de loopgraaf een meter hoog waren bedekt. Het was
dus een soort bescherming zoals we die hier in Nederland in het
begin van de oorlog ook hadden gebouwd. Als het luchtalarm was
afgelopen moesten we eerst nog wat buiten blijven tot de
bewoners weer in hun flats waren, voordat wij naar zijn flat
terugkeerden. Hij had al voor eten gezorgd, er stonden wat
blikjes en er was brood en elke dag zou hij ons - hij had onze
bonkaarten gekregen van nieuw voedsel voorzien.

Voorbeeld van een splittergraben
"schuilkelder"in een park
|
12
Alles was nu duidelijk
geregeld. Er waren veel bewoners in het flat gebouw, maar zo
nodig kon hij ons telefonisch bereiken. Woensdag kwamen we dus
in zijn flat en s’ avonds -het was een uur of half acht kwam
het eerste luchtalarm of althans de waarschuwing ervoor. Het was
n.l. zo, dat als vliegtuigen gesignaleerd waren en de Duitse
grens gepasseerd waren luchtalarm werd gegeven in de plaatsen,
waarvan men dacht, dat zij als doel waren gekozen. Dat kon
daarna nog wel eens veranderen, zodat eerst een
waarschuwingssignaal werd gegeven, zodat de mensen zich erop
konden voorbereiden met het bij elkaar zoeken van kleren enz. om
naar de schuilkelders te gaan. Wij hebben onze jassen
aangetrokken en ongeveer 10 minuten later ging het tweede alarm
waaruit volgde dat ze in de richting van Berlijn kwamen. Na dit
echte alarm dus zijn we zo snel mogelijk naar beneden gegaan om
de mensen uit het gebouw te ontlopen, want we mochten dus niet
gezien werden en zijn we naar de splittergraben gegaan, waar pas
een paar mensen in waren. Er was een man met een soort
uniformpet op, die schijnbaar de leiding had, een stel vrouwen
en enkele mannen. We gingen rustig zitten en een paar minuten
begon het geduvel, eerst een enorme knal daarna gevolgd door min
of meer regelmatige salvo's van vermoedelijk de beroemde 8 cm.
flak, maar wij hadden helemaal het gevoel dat eventuele bommen
niet voor ons bestemd waren en we zaten er erg rustig bij. Op
een gegeven ogenblik zei Zegers “zullen we een sigaret
opsteken”. Ik antwoordde bevestigend en we hadden er
nauwelijks een in de mond of daar kwam die bewaker op ons
afvliegen en met veel lawaai en schelden, of we niet wisten dat
het verboden was, we moesten toch beter weten; waarop ik maar
antwoordde dat we pas aangekomen waren. Gelukkig nam hij dat
aan en draaide zich foeteren de van ons af. Even later werd een
vrouw hysterisch en begon te schreeuwen, ze moest gekalmeerd
worden door een paar vrouwen en een man, maar verder is er niets
gebeurd. Enige tijd later om ongeveer half elf ging er weer een
lang luchtalarmsignaal. Iedereen stond op en haalde zijn bullen
bij elkaar en omdat wij bij de uitgang zaten, gingen wij maar
naar buiten; maar toen wij een meter of twintig verder waren
werden we aangehouden door een man van de grüne polizei, die ons
vroeg waarom we op straat liepen, waarop wij zeiden dat het toch
einde alarm was geweest en we uit die splittergraben kwamen. Hij
zei dat het geen eindsignaal was , maar alleen een sein voor een
spoedig einde, dat over een tien minuten wel het veilig signaal
zou komen, We schrokken ons een aap, want dachten allebei
"direct vraagt hij onze papieren. We hielden hem aan de praat
door te vertellen, dat we die dag uit Nederland waren gekomen;
Zegers in het Nederlands, ik in het Duits, om maar tijd te
rekken en toen kwam het signaal einde luchtalarm " en zei hij
dat we door konden lopen. Even later waren we weer in de flat,
zijn naar bed gegaan, rustig geslapen, de hele dag binnen
gebleven, s' avonds weer luchtalarm en hetzelfde verhaal, maar
donderdagochtend werden we opgebeld het was Neuteboom die ons
vertelde, dat hij was opgebeld door een kennis, die hem
vertelde, dat hij was opgebeld door iemand uit de flat, die
gezien had dat er vreemden uit die flat van Neuteboom waren
gekomen en of Neuteboom wist wat voor mensen dat waren.
Neuteboom was er erg van geschrokken en zei dat we zo spoedig
mogelijk de flat moesten verlaten en dat hij ons over een half
uurtje zou komen halen en te voren zou trachten met iemand
anders kontakt op te nemen.
13.
Toen hij ons een klein
half uur later kwam halen vertelde hij ons dat hij van de Heer
Rijnders bericht had gekregen dat wij een bepaalde persoon -
iemand die wij wel kenden- op een afgesproken plaats zouden
ontmoeten. Toen we daar kwamen was dat Kneppelhout en wat was
het geval. Neuteboom had kontakt opgenomen met Rijnders, die had
kontakt opgenomen met Millenaar, onze vertegenwoordiger bij de
Zweedse ambassade en daar was toevallig net Kneppelhout, die
werd gewaarschuwd en ons beloofde te ontmoeten bij het café,
waar we nu zaten. Het was erg prettig dat we daar Kneppelhout
ontmoeten, want die had ons drie dagen tevoren beloofd, dat hij
zou trachten een methode te vinden om ons weg te krijgen. En
omdat we hem drie dagen niet gezien hadden deed zich nu de
gelegenheid voor om iets naders te horen.
Wij zijn met hem
meegegaan naar zijn barak, waar hij en de Nederlandse arbeiders
sliepen, een groot deel ervan voor de Mauserfabrieken. Heel
toevallig! Het was een grote barak met ongeveer een 500
slaapplaatsen. Allemaal van die houten kribben, drie hoog, met
eronder kleine kastjes, waar ieder zijn eigen spullen in
bewaarde.
Barak van de Nederlanders (
http://www.rhegie.com/ockeloenrijnders.htm)
In onze barak sliepen 10 studenten, allemaal Nederlanders, die
bij Mauser tewerkgesteld waren. zoals: Harry van Braak, Jacob
Krom, F.J. Russel, Asselbergs,
Piet Nas, Ton Goedemans,
Bob Wiltink,
Jan van Gemert.
Kneppelhout zat met een paar andere Hollandse studenten in zo'n
straat ervan. We werden aan hen voorgesteld. Het waren als ik
mij goed herinner een zekere Jorna en Pluiger. Jorna ontmoette
ik vele jaren later, het zal 1952 of '53 zijn geweest, bij
Hollandse Signaal, waar hij toen hoofdingenieur of
onderdirecteur was. Ik herkende hem niet en pas vele jaren
later in 1958 kwam ik tijdens een gesprek met Zegers erachter
dat de toenmalige directeur van Hollandse Signaal de student
Jorna was. Enfin, we hebben die avond daar rustig geslapen, de
slaapplaatsen waren die van een van die studenten. Elke nacht
waren er wel een stuk of 20 man afwezig en de twee studenten
sliepen dan in zo'n lege kooi. We waren n.l. bang, dat als wij
betrapt werden in zo’n lege kooi gevraagd zou worden waar wij
werkten. Zo was het veiliger. Die eerste nacht was er geen
luchtalarm. De volgende dag zijn we even de barak uitgeweest,
maar uit veiligheidsoverwegingen bleven we verder erin, wat
tijdschriften en boeken lezende.
Kneppelhout was meerdere uren weg maar kwam aan het einde van de
middag terug en vertelde dat hij meende een weg gevonden te
hebben om ons weg te krijgen. Dat was al lang bestudeerd en dat
leek hem wel goed voor ons. Hij haalde er de andere twee bij en
het bleek daaruit dat het volgende plan bestond. In hoeverre het
al gebruikt was weet ik niet. Later, de volgende dag , hoorden
we dat er al een ander groepje zo was weggegaan, dus hoopten we,
dat het ons ook zo zou gelukken. We moesten met een trein, die
tussen Amsterdam en Berlijn reed , dat was een Militaire
trein,waarin twee derdeklas wagons van de Nederlandse spoorwegen
zaten, naar Holland terug reizen. Die trein kwam s' middags om
zes uur aan op station Tiergarten, nadat hij s' ochtends om zes
uur Uit Amsterdam was vertrokken. Het was dus een rit van twaalf
uur. In Tiergarten stapten de eerste -een vrij groot deel
zelfs- passagiers uit; hij vertrok dan weer en kwam; ongeveer
vijf minuten later in station Lehrter-Bahnhof aan, dat was het
eindstation.

Lehrter-Bahnhof
Nu zouden we met ons
vijven, de drie studenten en wij tweeën, ieder met twee
perronkaartjes op zak het station Tiergarten binnengaan en daar
wachten op de aankomst van de trein. Het was verboden daar in de
trein te stappen, uitstappen mocht wel. Dat werd bij aankomst
van de trein omgeroepen. Kneppelhout wist ongeveer waar de derde
klas wagons stopten. Daar hebben we maar op gerekend en dat
bleek later ook uit te komen. Als het dan kon was een lege
coupe te vinden kon een van ons daar onder
14.
een bank gaan liggen en
de ander moest dan in een andere coupé verstopt worden. Was er
geen plaats, doordat er geen lege coupes waren dan werd met de
trein naar lehrter-Bahnhof doorgereden en daar met tevoren
gekochte perronkaartjes van dat station naar buiten gegaan. Die
derdeklas wagons hadden aan de stationszijde een gangpad en
schuifdeuren in elke coupé, waar gordijntjes voor konden warden
geschoven over de hele breedte van de coupé. Rechts erin was een
bank, waaronder de centrale verwarming was en links was een bank
waaronder niets was. Als je die bank oplichtte schoot hij onder
de veerkracht van de rugleuning naar voren. Door het
terugdrukken van de bank tegen de rugleuning konden twee houten
blokjes voor onder aan de bank achter de verticale voorwand
worden gedrukt, waardoor de bank vastzat. Onder de bank liggende
was het wel mogelijk hem naar boven te drukken, waardoor hij
gelijk naar voren sprong, maar hem dicht krijgen zou niet meer
mogelijk zijn zonder hulp van anderen. In de stalen voorwand
onder de bank zaten 20 vertikale openingen van 3 a 4 mm. breed
en ongeveer 5 cm hoog , 10 bij de deur en 10 dichtbij het
raambedenkers van het plan hoopten, dat die voldoende ventilatie
mogelijkheid boden om gebrek aan zuurstof te voorkomen. Na
aankomst op Lehrter-Bahnhof ging de lege trein naar een
rangeerterrein, waarvandaan hij tegen twaalf uur de volgende
morgen weer naar L.B. reed om daar om twaalf uur te vertrekken
via T.b. naar Amsterdam. We waren nu op de hoogte van de
mogelijkheden en de problemen en risico's en waren bereid die te
nemen. het was een ruk van 30 uur onder die bank en zouden dus
wel enige voorbereidingen en afspraken nodig zijn. We besloten
dat we vanaf Zaterdag- middag niet meer zouden drinken en vanaf
Zondagochtend niet meer zouden eten na het ontbijt. We moesten
dus leeg de coupé in. De zondag leek ook de beste dag, omdat er
dan minder reizigers zouden zijn. Verder voorzien van vetpapier
in de broek voor eventualiteiten, en de ruimte was dusdanig, dat
practies bewegen onmogelijk was, dus daarom werd tussen de benen
nog een lege bierfles gelegd. Na al het voorgaande is het wel
duidelijk, dat we na het maken van alle voorbereidingen op
zaterdag en zondag die middag om half zes op het perron van T.B.
zaten te wachten op de aankomst van onze trein. Toen hij stopte
stonden we voor de achterste van de twee derdeklas wagons.
Een conducteur stapte
eruit en liep naar achteren zodat voor ons de weg vrij was nadat
een tiental militairen was uitgestapt. De derde coupé was leeg,
ik erin, deuren dichtgeschoven, gordijn ervoor, Jorna bleef op
de gang staan op uitkijk, Pluiger liep met Zegers door. Ik ging
onder de bank liggen op mijn jekker, die ik had uitgedaan, mijn
sjaal onder mijn hoofd. Knepelhout zei nog dat hij over vijf
minuten kwam kijken of ik goed lag en dicht ging de bank. We
gingen rijden en even later kwam hij vertellen dat Zegers in de
eerst coup lag na de klapdeur. Op de vraag of ik goed lag kon ik
bevestigend antwoorden, maar dat de bewegingsvrijheid wel wat
klein was. Weinig aan te doen natuurlijk. Ik had een paar
Amerikaanse dagrantsoenen chocolade bij mij die in kleine
stukken gebroken naast mijn rechterhand lagen, maar mijn neus
lag vrijwel tegen de houten onderkant van de bank en met mijn
hand kon ik net mijn kin bereiken, zodat ik elk stukje net op
mijn kin kon leggen en dan in mijn mond kon schuiven, enfin het
ging wel. We stopten in L.B., de trein liep leeg, daar na gingen
we weer rijden, zeker naar het rangeerterrein, het leek vrij
ver, misschien buiten de stad. Ik ben een beetje aan het soezen
geraakt maar op een gegeven ogenblik werd ik wakker omdat ik het
ontzettend heet had.; ik dacht dat ik zou stikken omdat ik geen
zuurstof genoeg had, omdat die spleetjes onvoldoende waren. Ik
dacht nu ga ik maar schaapjes tellen en dat deed ik dus maar en
was bij zeven honderd toen ik
15.
ineens voelde dat er
iemand in de wagen stapte. Ik dacht natuurlijk wat gaat er nu
gebeuren en dat bleek een schoonmaker te zijn, want ik hoorde
hem de eerste coupe ingaan, deur open, deur dicht, volgende
coupe, deur open, deur dicht en toen bij mijn coupe hetzelfde en
een paar seconden na het openen van mijn deur voelde ik tegen
mijn hand koele tocht, die door die spleetjes aan het andere
eind van de bank kwam en toen was ik meteen gerust gesteld, want
begreep ik, dat er voldoende ventilatie was. De ruimte was
gewoon zo warm geworden omdat de deur dicht was geschoven en de
verwarmde buizen nog een tijd warmte hadden afgegeven. Toen de
man weg was en deur misschien op een kier heeft laten staan ben
ik blijkbaar weer in slaap gevallen maar in ieder geval zag ik
op een gegeven ogenblik spleetjes licht en moet het toen
ongeveer acht uur zijn geweest. Ik ben toen rustig blijven
liggen op een gegeven ogenblik ging de trein rijden , stopte
weer, vermoedelijk L.B. en daar stroomde ineens een hoop mensen
naar binnen. Ik zag door de spleetjes naast mijn schouder, die
ik pas ontdekt had toen het licht werd, van die hoge kaplaarzen
en van die muisgrijze kousen binnenkomen. Even daarna een paar
flinke dreunen op mijn bank, die ineens maar een à twee cm boven
mijn neus lag. Even later vertrok de trein. Tevoren had ik wel
kunnen kuchen, want als je op je rug ligt, krijg je zo af en toe
wel een kriebel in je keel. Na een half uur rijden kreeg ik weer
last van zo'n kriebel en ik dacht al hoe moet dat nu, maar op
een gegeven ogenblik gingen we over een wissel heen zo van
djiek djiek en vlak daarna weer hetzelfde, eerst het voorste
dubbele wielstel en daarna het achterste van de wagon. Ik dacht
daar moet ik gebruik van maken, even wachten .Toen kwam er een
wissel en nog een en ik dacht bij de volgende moetik kuchen en
direct nadat het voorste wielstel de wissel passeerde kuchte ik
hardop. Heerlijk,het lukte,want niemand had door het lawaai op
de wissel er acht op geslagen.
We hebben gestopt,
daarna Osnabruck, daarna Minden, daarna Bentheim, telkens kom ik
rustig kuchen. Bij Bentheim kwam de conducteur met "Allen
aussteigen". Ik ben maar blijven liggen. Even later kwam de
controle, iemand stapte erin , deur open, deur dicht, deur open,
deur dicht, daarna bij mijn coupé en het was voorbij. Ik mocht
doorrijden "zonder ausweis." Nu hadden Zegers en ik de afspraak
gemaakt ergens tussen Amersfoort en Amsterdam uit de trein te
springen, liefst in een boschrijke omgeving. Als onze coupés
leeg waren, zouden we de bank opdrukken, eventueel met elkaar
contact opnemen en trachten als de trein voor Hilversum
langzamer ging rijden er daar uit te springen, in de bossen
onder te duiken tot na de spertijd om een uur of zeven. Nou,we
stopten in Amersfoort, waar Zegers woonde. De eerste Hollandse
plaats waar we er wel uit wilden. Mijn coupe liep wel leeg, maar
prompt daarop kwamen er weer twee mensen binnen en die bleven
zitten tot Amsterdam, waar we, denk ik, om ongeveer h, half één
aankwamen. Ik ben toen nog ongeveer een kwartiertje blijven
liggen tot alle mensen van de perrons af waren, want ik dacht,
dat het wel de laatste trein zou zijn geweest. lk heb de bank
toen opgedrukt en ben er uitgestapt maar was niet O.K.; ik was
misselijk en kon niet goed staan. Enfin, ik ben op mijn knieën
door de gang gekropen, voorbij de klapdeur waar Zegers moest
liggen en zag daar in de eerste coupe de bank open staan en erin
een flesje Kirch liggen,dat we in Berlijn van Rijnders hadden
gekregen, voor ais we eens zo iets nodig hadden. Zegers had er
niets uit gedronken, dus heb ik het maar meegenomen. Terug naar
mijn bank, want daar lag nog mijn jekker en das. Ik ben op de
andere bank gaan zitten. Ik hoorde toen iemand instappen maar
bleef zitten, want woelde me
16 .
als een vaatdoek, ik was
te gaar om iets te doen en dacht het zal wel iemand van de
spoorwegen zijn, die komt schoonmaken en jawel ,enige
ogenblikken later kwam hij mijn coupé binnen en jawel het was
zo'n schoonmaker. Hij zei: Hé, wat doeje hier. Ja, wat doe je
dan! Ik zei : Ik ben uit Duitsland weggelopen. Ik kom uit
Berlijn. God bewaar me,zei hij, heb je onder die bank gelegen.
De bank stond n.l, nog open. Ja zei ik . Ik ben helemaal gaar.
Hij zei: Al die tijd? Ik zei: Ja, hoe laat is het? Hij: Kwart
voor één. Ik: Dat is dan 30 of nee 31 uur. Hij weer: God bewaar
me, hoe hield je het uit, hier, een appel voor je. Dank je, zei
ik en beet meteen in die appel. 0 ja, ik moet nog even zeggen,
dat toen hij de coupé binnenkwam ik meteen zei: "Oranje boven;
en hij meteen antwoordde met: "ook oranje boven” Ik wist toen
meteen , dat hij goed was. Dat kon ik verwachten van die spoort
lui. Toen ik die frisse appel half op had knapte ik wat op en
toen hoorde ik dat er weer één of twee mannen de wagen
inklommen. Ik keek blijkbaar verschrikt, want hij zei: Dat zijn
nog een paar spoorlui, schrik maar niet, die zijn goed hoor.
Nou, die kwamen er ook bij en wilden ook horen, waar ik vandaan
kwam. Ik vertelde, dat ik arbeider was en was weggelopen Waarop
zei vroegen waar ik heen moest. Ik zei naar den Haag. Dat kan nu
niet, hoor, het is nu. spertijd man 10 uur tot 6 uur Oh. Maar je
kan hier wel in een trein blijven zitten op het eerste perron.
Die staat er al klaar om te vertrekken, die gaat om vijf over
zessen weg. Ja, ja daar voel ik wel wat voor. Heb je geld bij
je? Ik zei: Ja,ik heb vroeger wat Hollands geld meegesmokkeld.
Ik heb wel een paar briefjes van een rijksdaalder. Goed, dan
zal ik wel voor een kaartje zorgen, er zijn nog een paar lui
daar, ik zal meteen gaan, voor ze weg zijn. Ik deed mijn jas
open om geld uit mijn vestzak te halen en toen zagen ze mijn
Marineknopen.- Hé zeg, is dat een uniform. - Nou toen viel ik
door de mand en vertelde wat ik was en krijgsgevangene was.
Enthousiast dat ze waren. Toen ik vroeg of ik me ergens wat op
kon knappen,namen ze me mee naar hun waslokaal, waar me ook mijn
derdeklas kaartje Amsterdam - den Haag werd gebracht. Daarna
brachten ze me naar de voorste wagon van de trein en lieten me
in de achterste coupé onder het raam gaan zitten, omdat ik daar
het minst zou opvallen. Als er in de nacht een patrouille van de
spoorwegpolitie langs zou komen in van die plastic jassen en
kaplaarzen moest ik maar gewoon doen of ik sliep. Die lui waren
alle vijf goed. Ik moest maar gewoon gaan slapen op de bank. Ze
denken dan dat je gewoon een passagier bent, die de laatste
trein heeft gemist en die nu maar met de eerste meegaat. - Goed
zo, zo gezegd, zo gedaan. Ik heb inderdaad niets gemerkt, goed
geslapen en werd om vijf voor zes wakker,toen de eerste
passagiers in de trein kwamen. Om bij zevenen waren we in den
Haag en nam ik de tram naar mijn schoonouders, omdat ik niet
naar mijn huis durfde gaan, waar ik om iets over half acht
aankwam. Op mijn bellen, het bekende - - - ---- dat we in
1941/42 ook gebruikten werd niet opengedaan. Mijn schoonvader,
die ook in de de ondergrondse zat, zei dat kan de Gestapo wel
zijn, die komen altijd zo vroeg. Maar mijn schoonmoeder wist
hem te overtuigen dat het mijn vrouw moest zijn en na mijn derde
belletje deed hij mij eindelijk open en zei: Ben je weer ziek
geworden. Ik neen ontsnapt. Hij: hé, je bent natuurlijk
ziek. Enfin, eindelijk iets gegeten en gaan baden. In de
kleedkamer mijn kleren neergelegd en de badkamer in. Mijn Vrouw,
die dien dag naar Wassenaar zou gaan, werd intussen opgebeld met
het ver zoek direct te komen. Ze woonde dicht bij en mijn
schoonmoeder zei niets maar bracht haar naar de kleedkamer, waar
mijn vrouw ontzettend schrok en zei: Is hij dood. Toen zag ze
mij eindelijk, in het bad. Na lange verhalen kwamen we tot het
punt Wat nu? Ik dorst namelijk niet bij mijn schoonouders ,
vrouw of familie te blijven, want ik was
17.
ongeveer een week
onderweg en wist niet wat de moffen intussen hadden gedaan.
Misschien was het naar Nederland doorgegeven en werd ik hier ook
gezocht. mijn schoonvader nam kontakt op met de Heer Abbenbroek,
de vader van de cadet A., die in dezelfde ondergrondse groep
zat. De cadet A. werd in Neurenberg met de groep van Tijen
opgepikt en later gefusilleerd. Zijn vader in 1945, ook
gefusilleerd. Van hem kregen we als onderduikadres de heer Bruin
en mevrouw Statius Muller op de Laan van Meerdervoort vlak bij.
Daar heb ik een paar dagen gezeten en zocht de heer A. verder
naar kontakten. Hij berichtte mij, dat ik kontakt kon opnemen
met een zekere mevrouw Vrins op de Juliana van Stolberglaan.
Daar ben ik de volgende middag naar toe gegaan en dat bleek de
vrouw te zijn van een tweede luitenant, die net zo als ik in de
compagnie van de teruggekeerde zieken zat. Ik kende hem heel
goed. Zijn vrouw zat ook in de ondergrondse, was een jaar of 26
en had veel kontakten met studenten, die ook erin zaten. En zij
vertelde me, dat zij misschien wel een weg wist om naar Engeland
te komen. Maar in eerste instantie moesten we zorgen papieren
voor mij te krijgen. Zij zou zorgen dat er iemand kwam, dat
inderdaad de volgende dag gebeurde, die van mij gegevens moest
hebben om een persoonsbewijs te kunnen maken, waarmee ik mij dus
betrekkelijk veilig door den Haag en Nederland kon verplaatsen.
Ik heb daar overnacht en
de volgende dag kwam inderdaad de jonge man, die mij ondervroeg
en alle mogelijke antecedenten van mij vroeg en door haar werd
ingelicht dat ik wel betrouwbaar was, omdat ik haar veel uit het
kamp over haar man had kunnen vertellen. Hij had iemand
meegebracht, die een pasfoto van mij maakte. Hij zou een dag of
drie later terugkomen en mij een persoonsbewijs verstrekken. Ik
heb daar een dag of vier ondergedoken gezeten en heb intussen
kontakt opgenomen met mevrouw van Boven, de vrouw van die
Intendant, waarmee ik de kamer deelde in Stanislau. Ik had hem
dat beloofd en zou zij laten weten of ik goed was aangekomen.
Zij bood mij aan bij haar onder te duiken, zodra ik de papieren
had. Een paar dagen later kwam de jonge man met mijn nieuwe
persoonsbewijs op naam van Marijn Gijzen, reeds voorzien van de
plakzegels, waaruit bleek, dat mij reeds zoveel maal
levensmiddelen bonnen waren verstrekt, enz. enz. en ik kreeg
bonkaarten voor twee weken, dus daarmee kon ik mevrouw Vrins de
bonnen geven, die zij mij had voorgeschoten. Maar intussen had
zij bezoek gehad van een andere student -waar ik niet bij was
geweest maar in een andere kamer had gezeten- die met een stel
andere studenten een plan had om met een boot naar Engeland over
te steken. Zij hadden in Amsterdam een vlet in orde gemaakt,
daarin was door een student met motortechnische kennis een
zescilinder Chevroletmotor ingebouwd, daarmee waren ze naar
Hellevoetsluis gevaren en bij een boer, die betrouwbaar was, in
een schuur, dicht bij een sloot, kunnen opslaan. Het was de
bedoeling met die vlet via het Hollandsdiep naar buiten te varen
en zo over te steken. Over de motor was een buiskap, waaronder
enige mensen konden zitten - daarachter was een ruimte voor een
stuurwiel, kompas - en enige anderen. Dat werd mij allemaal
verteld en mij werd gevraagd of ik misschien wat technische
adviezen wilde geven, dat was het eerste; maar op mijn vraag of
ik niet mee kon werd gezegd, dat er wel niemand voor mij zou
willen uitvallen en dat de boot vol was.

John Osten |
Nou, ik wilde dan eerst
wel eens kennismaken met een of meerdere van de jongelui.
Enfin dat kon dan wel en zodoende maakte ik kennis met een van
hen, degene die bij mevrouw Vrins was geweest en die heette Osten, de zoon
van de Admiraal Osten. Nu moet ik eerst even vertellen, dat ik
een of twee dagen tevoren kontakt had gehad met mijn compagnon
Juul. Hij had n.l. in den Haag een broer, die me zijn adres in
Amersfoort had gegeven. In Amersfoort aangekomen liep zijn coupe
leeg en kon hij het niet meer uithouden, had de bank opgedrukt,
was het perron opgegaan en tussen de duitse arbeiders en
militairen meegelopen langs het loket. Hij was wel aangeroepen
maar gaf geen draad en liep gewoon door zonder er verder iets
van te merken. Hij is goed thuisgekomen en daar ondergedoken.
Hij had inmiddels kontakt met een groep gekregen, waarmee hij
naar Zuid-Frankrijk zou gaan, als arbeider van de organization
Tod, maar hij kon me niet zeggen hoe ik met die groep in kontakt
kon komen. Toen ik twee dagen later zijn broer in den Haag
sprak, hoorde ik dat Juul al was vertrokken en dat was het
laatste indirecte contact dat ik met hem had. Om nu terug te
komen op die poging om met die vlet over te steken zei ik toen
tegen mevrouw Vrins, dat ik wel bereid was om met die te praten
en hen adviezen te geven, maar dat ik sceptisch stond tegenover
hun idee om in een stikdonkere nacht over het Haringvliet te
gaan varen, beginnende bij Piershil, waar de vlet bij die boer
lag, door een zijwater naar het Hollandsdiep , en dan op goed
geluk tussen de ondiepten door voorbij Hellevoetsluis in naar
dieper water. Een paar dagen later, ik weet niet meer waar ik
toen zat, kreeg ik bericht om bij haar te komen. Ik logeerde
n.l. bijna iedere dag op een ander adres, maar hield haar steeds
op de hoogte waar ik bereikbaar was.
Ik hoorde daar dat een
van de studenten, het was Osten, mij weer bij haar wilde
ontmoeten. Hij vertelde mij, dat er sprake van was, dat ik mee
zou kunnen gaan, maar dat voorlopig niemand uit wilde vallen,
meer dan acht man kon er niet in, maar er viel over te praten.
Hij zou het reusachtig op prijs stellen als ik adviezen wilde
geven, wanneer de beste tijd was om weg te gaan enz. Ik hoorde
van hem dat zij overdag het vaarwater hadden bestudeerd, door er
naar Middelharnis en terug te varen. Ze wisten nu al, dat ze
eerst langs de noordkant moesten varen, dan over moesten steken
tussen twee banken door naar Middelharnis en dan de zuidwal te
nemen. Ze wisten wel hoe groot de afstanden ongeveer waren maar
welk tij ze het beste konden kiezen en wanneer,konden ze niet
zeggen. Ze moesten de zuidwal nemen omdat bij Hellevoetsluis
midstrooms een duits bewakingsvaartuig lag, bewapend en met
flinke zoeklichten, dat alles wat binnenkwam of uitvoer moest
kontroleren. Het lag voor anker, met een paar motorboten er bij
en had mitrailleurs als bewapening. Ik heb hem toen verteld, dat
het beste tijdstip van vertrek bij oplopend tij was, zo kort
mogelijk na stil tij na eb. Als ze dan op een bank zouden lopen,
konden ze er weer af komen. Ik waarschuwde, dat het voor mij
onomstotelijk vast stond, dat ze wel ergens vast zouden lopen,
omdat de stroomsnelheid niet te schatten zou zijn. Een half uur
voor ze op het Hollandsdiep dachten te kunnen komen moesten ze
vertrekken om via het Spui er te komen. Verder moest het
ongeveer nieuwe maan zijn en het tij keren tussen s’avonds negen
uur en s' nachts één uur om tegen licht worden voldoende ver uit
de kust te zijn, Enige dagen hoorde ik niets en probeerde
intussen via mijn schoonvader en de heer Abbenbroek in kontakt
te komen met een andere ondergrondse groep, dat niet lukte. Via
mevrouw Vrins hoorde ik wel dat voorlopig niemand wilde uitvallen,
maar wel bemerkte ik, dat zij haar uiterste best deed om mij in
die vlet te krijgen. Een van die studenten had n.l. slechte
ogen, studeerde geologie, en zij probeerde Osten ervan te
overtuigen, dat ik in Engeland meer gewenst zou zijp dan die
student. Ik vroeg haar, als ik mee/zou kunnen, ik zo spoedig
mogelijk gewaarschuwd te worden om dan advies te kunnen geven
omtrent het beste uur en datum van vertrek.
19.

Na een kaart van het
Hollandsdiep gekregen te hebben , heb ik ook bekeken wat voor
tij er liep. Er zijn nogal wat banken in en ze moesten van de
ene vaargeul naar de andere of onder de rechter- of onder de
linkerwal en dan naar buiten langs de Middelharnis zijde.
Bovendien lag voor Hellevoetsluis dat bewakingsvaartuig ongeveer
midstrooms, dat dus steeds aan beide zijden de zaak moest
controleren op in- of uitvarende vaartuigen. Ik heb hun toen
geadviseerd om te vertrekken op een avond, dat het laag water
viel tussen ongeveer negen en tien uur en twaalf uur, dan te
vertrekken met laag water, want dan kwam de vloed op en als ze
dan vastliepen op een bank zou even later in ieder geval de
mogelijkheid bestaan de vlet weer vlot te krijgen door het
stijgende water. Ja, maar ze wilden toch ook nog met mooi weer
weggaan, want: de vlet was nou niet speciaal zeewaardig, hij
kon wel wat hebben maar zeewaardig was hij niet. Dat ik mee zou
kunnen was uitgesloten, want de vlet was vol met acht man erin.
mevrouw Vrins was van mening dat het beter was, dat ik mee zou
gaan, dan dat acht studenten of zeven studenten en een oudere
mijnheer - ik wist toen nog niet wie die mijnheer was, dat
hoorde ik pas later- die dus geen militair waren of
gespecialiseerd waren in een voor de oorlogsvoering bepaalde
richting, enfin die dus uit een militair oogpunt eerst nog een
volledige training en opleiding moesten doorlopen' voor ze
werkelijk van waarde waren,mee gingen. En zij suggereerde dus
steeds, dat er iemand moest uitvallen. Nu bleek; dat er een was,
die geologie studeerde, een heel sterke bril droeg wegens
verziendheid om te kunnen lezen en dus volgens mevrouw Vrins in
aanmerking zou moeten komen om voor mij plaats te maken. Zij
probeerde voortdurend Osten daarvan te overtuigen. Enfin , als
ik me goed herinner was Woensdag 16 Februari een goede datum. Op
een dag werd ik op mijn

Flip Winckel een van
de Engelandvaarders van 1944.
Flip was
afgestudeerd in Indisch recht. |
onderduikadres, die ik
steeds aan mevrouw Vrins opgaf, door haar opgebeld om te komen en toen
vertelde ze mij, dat ik in ieder geval wel naar piershil kon
komen de 16de, dan zou men daar wel verder zien. Dat was over
een week. Tot mijn stomme verbazing kreeg ik die zondagochtend
een telefoontje of ik direct bij haar wilde komen. Ik er naar
toe en toen vertelde zij me, dat er besloten was die avond te
vertrekken, want het was zulk prachtig weer en ze wilden van die
gelegenheid gebruik maken, want ze waren veel te bang, dat het
weer zou omslaan. Osten was er ook. Ik waarschuwde hem toen, dat
het een volkomen verkeerde dag was omdat het dan de hele avond
dalend tij, eb, was, dat nog wel tot een uur of drie kon
doorstaan en dat de kans dan veel te groot was, dat ze vast
zouden lopen. Dan zouden ze de eerste uren niet los kunnen komen
voor het water weer genoeg zou zijn gestegen en we dan zou het
te laat zijn om ver genoeg te komen. Ze moesten toch zeker voor
twee á drie uur voorbij het bewakingsschip zijn, om tegen het
licht worden ver genoegkust te zijn op de Noordzee. Mijn
adviezen hielpen echter helemaal niet en het resultaat was dat
ze die avond wilden vertrekken. Mij was tevoren al geadviseerd
me goed met schapenvet in te smeren, gezien de vorst- het vroor
3 a 4 graden. Voor het schapenvet was tevoren al door mijn
schoonvader gezorgd. Daarover een paar lagen ondergoed want ik
zag wel aankomen, dat het op zee flink koud zou zijn. Enfin,
alle voorbereidingen waren al een paar dagen tevoren getroffen,
dus na dien ochtend nog eens alle voor en tegens te hebben
overwogen, besloot ik eigenlijk tegen beter weten in de
mogelijke kans toch maar aan te grijpen. Oei. ik vergat nog te
vermelden, dat ik me niet met de navigatie mocht bemoeien, want
hadden zij zoveel ervaring door varen op het Hollandsdiep
opgedaan, dat zij precies wisten hoelang ze over elk stuk en met
welke koers zij moesten varen.
20.
Nou, dat heb ik dus
voorlopig maar geaccepteerd. Die dag ben ik s 'middags met de
trein naar Rotterdam gegaan, na afscheid van mijn vrouw te
hebben genomen en een code afgesproken te hebben, want we
dachten, dat als we aankwamen in Engeland over de radio een
codebericht zou kunnen worden uitgezonden. Tegen een uur of
zeven kwam ik met het stoomtrammetje Rotterdam- Hellevoetsluis
in Piershil aan en daar stond Osten op mij te wachten. Het was
al donker. We moesten een half uur lopen, eerst door het dorp en
daarbuiten over een heel smal landweggetje om bij een loods in
een weiland te komen en daar zaten al een stuk of zes andere
jongelui en een oudere mijnheer.
We
maakten allemaal kennis met elkaar - alleen met de voornamen.
Later bleek mij, dat die
mijnheer professor de Haas was uit Leiden, de bekende man
van het koude-laboratorium.
Na wat gesprekken te hebben gevoerd zei de jonge man met de
verziende bril, dat hij bereid was om zijn plaats aan mij af te
staan op voorwaarde dat ik hem de kosten, die hij had gemaakt om
mee te kunnen doen, zou vergoeden. Dat was f.400.-. Daar ben ik
mee accoord gegaan en heb hem gezegd mijn koffer met kleren mee
te nemen. Die moest hij dan aan mijn schoonvader overhandigen,
die hem dan het geld zou betalen. De dusdanige regeling had ik
tevoren al met Osten overlegd. Om ongeveer tien uur zijn we met
ons achten in de vlet gestapt, die al in het slootje naast de
loods lag. Toen de motor werd gestart, lukte dat niet omdat de
accu leeg was.
Dat was al duidelijk
hoorbaar bij het eerste aanslaan. Na een minuut of vijf nog een
poging gedaan, die natuurlijk ook mislukte. Toen werd besloten
de hulp van die boer, die brandmeester was, in te roepen en zijn
Osten en twee anderen met de accu naar hem toegegaan. Na
ongeveer een half uur kwamen zij terug met een nieuwe accu, die
de boer uit de brandspuitauto had gehaald, duimende dat er die
nacht geen brand zou uitbreken. Nadat die aangesloten was,
startte de motor inderdaad en zijn we het slootje uitgevaren en
kwamen in een breder vaarwater, dat het spui was en vrij spoedig
daarna kwamen we in het Haringvliet.
Na een minuut zagen we
al geen wal meer en gingen op westelijke koers. Het was
stikdonker. Ik zat achterin met Osten, de rest zat onder de
buiskap rond de motor. Met een zaklantaarn moesten we telkens
even op het kompas kijken om koers te houden onder langs de
noordwal. Osten schatte, dat we om elf uur vijfenveertig bij de
vaargeul zouden zijn, die tussen twee banken naar de zuidwal
liep. Daar zouden. we dus ongeveer zuid-zuid-west moeten varen.
Ik had, toen we op koers lagen, recht achteruit een lichtje
gezien, waardoor ik kon zien als de roerganger uit koers raakte.
Tot ons verdriet viel in dat eerste stuk drie keer de motor uit,
waardoor we telkens een stuk met de eb verder dreven. Osten
hield maar vol, dat we op tijd bakboord uit moesten gaan, maar
toen ik vroeg, wanneer en met welke stroomsterkte dat bepaald
was, zei hij met stil tij. Ik wees hem erop,dat met de sterke
ebstroom en het drijven we dus vroeger bakboord uit moesten,
maar dat vond hij niet. Na ongeveer twintig minuten vroeg de
mijnheer, die onder de buiskap zat of hij de lantaarn even mocht
lenen, maar moest hij even wachten tot we er uit waren wanneer
van koers moest worden veranderd. Ik adviseerde met de slagaard
te steken om te controleren, wanneer het ondiep werd, om een
aanwijzing te krijgen, wanneer we ongeveer bakboord uit moesten.
Nogmaals kwam het verzoek om de lantaarn, omdat hij suikerziekte
had en zich nu een insuline-injectie moest geven; die we toen
wel even konden missen omdat ik ook het lichtje achteruit goed
zag.
21
Tot overmaat van ramp
liet hij de lantaarn vallen, die tussen de spanten onder de
motor rolde en niet eronderuit kon worden gehaald. Hoewel de
stroomsterkte niet bekend was, schatte men nu dat om elf uur
vijf en dertig het punt zou zijn bereikt waar overgestoken kon
worden om tussen twee banken door naar de zuidwal te stomen.
Koers een schatting. Al slagaardstekende werd het ineens
ondieper en voor we bakboord- uit konden draaien liepen we vast
in 70cm diep water. Er bleek nog een flinke ebstroom te staan,
die de vlet op de bank drukte. Allemaal eruit en duwen, maar
zonder resultaat. We stonden toen tot boven onze knie en in het
water, maar een kwartier later was het al gezakt tot half onze
kuiten en kort na twaalf uur stonden we droog. Wat nu. Ik zei:
Laten we eerst eens kijken of we nog bij de wal kunnen komen,
misschien lukt dat. Die bank vormde misschien een verbinding,
want het noordelijke vaarwater was daar ondieper, en dat was ook
de reden geweest om over te speken naar de zuidwal. Als het
water nog een cm. of veertig daalt kunnen we misschien naar de
noordwal lopen. Om ongeveer kwart over twaalf ben ik met twee
andere jongelui - het water leek toen genoeg gedaald- ,na op
het kompas onze richting te hebben bepaald met een lucifer, over
de drooggevallen zandbank, waarop we telkens achterom kijkende
naar onze voetstappen of we een rechte lijn liepen, naar het
noorden gelopen en na ongeveer acht minuten kwamen we bij de
rietkraag. Ja, wat nu ?. we zijn door de rietkraag gekropen en
zagen, dat we bij een dijk waren, waarachter een boerderij
stond. Daar moesten we dan maar naartoe zodra we konden. Toen
was het schatten wanneer we van de bank af zouden kunnen komen
en ik dacht een uur vijf of zes. Ik wist ook niet hoelang de
vloed moest lopen . Om ongeveer half drie keerde het tij en om
genoeg water te hebben om de vlet los te duwen, schatte ik op
half zeven. Nou om kwart over zeg begonnen we te duwen maar het
duurde nog tot kwart voor zeven voor we los kwamen. We dreven
meteen weer binnenwaarts met de vloed en de laatste man stond
nog op de bank. Toen eerst de motor weer aangeslagen en weer
terug naar de bank om hem op te pikken en toen wilden ze nog
doorstomen naar Middelharnis, maar we hadden nog geen vijf
minuten gevaren en toen zagen we over stuurboord een paar
zoeklichten schijnen en dat bleek de veerpont te zijn tussen
Hellevoetsluis en Middelharnis; voorzien volgens de studenten
van licht geschut en Marinepersoneel. Ze zochten met hun
zoeklichten het water af en wij maakten ogenblikkelijk
rechtsomkeert, terug naar de noordwal, waar we het riet
inschoven, gelukkig zonder ontdekt te zijn. Even later waren we
vlak onder de dijk en legden we de vlet voor anker. Daarna de
vlet met de kont naar de wal gedraaid, waarvoor twee man het
water in gingen om ook nog een lijn op de wal te zetten. Nu moet
ik nog even vertellen, dat toen we net die sloot waren afgevaren
, de motor wat kuren begon te vertonen en ook al een keer was
afgeslagen, terwijl aanslaan nogal wat moeilijkheden had
vertoond. Het afslaan van de motor er dat er nog eb liep was
misschien mede oorzaak van de stranding op de bank. Alles bij
elkaar maakte de zaak op mij geen goed voorbereidde indruk, te
veel spielerei. Een accu, die niet werkte, een kompas zonder
redelijke verlichting, een onbetrouwbare motor, een verkeerde
vertrek datum met ongunstig tij, te grote onbekendheid met het
vaarwateren niet willen luisteren naar mij adviezen. Alles bij
elkaar noopte mij even af te wachten, wat zij verder wilden
doen, alvorens te zeggen, dat ik dit te veel gokken vond op een
goed gesternte en niet verder mee zou doen. Toen het om half
acht licht was kropen we tegen de dijk op, naar de boerderij,
waar we allemaal een paar glazen melk kregen en hun vertelden
de vlet daar wat te laten liggen Zij vroegen en niets ook niet
waarom we daar lagen, het was kennelijk duidelijk, dat zij zo
weinig mogelijk wilden weten en wij dus ook zo weinig mogelijk..
22.
behoefden te vertellen.
Iedereen zou naar huis gaan en twee studenten zouden de accu
naar de boer terugbrengen voor zijn brandspuit over de
binnenwegen en de eigen accu als die was opgeladen mee terug
brengen, Zo mogelijk zou men s' avonds of de volgende dag weer
terugkomen om de tocht voort te zetten. Ik bleef adviserend nog
drie dagen te wachten, maar dat wilde men niet. Ik heb toen
gezegd, dat ik naar den Haag terug ging. De student, waarvan ik
de plaats had ingenomen, heb ik de volgende dag ingelicht en hem
goede reis gewenst. Hiermee was dus mijn avontuur met de vlet
beëindigd en moest ik weer een andere weg zien te vinden.
Hoe het verder
verging met de vlet is hieronder te lezen: verslag uit
:http://nl.wikipedia.org/wiki/Flip_Winckel

Henk Baxmeier
en
Hein Fuchter
|

John Osten
en
Hein Fuchter
|

Hein Fuchter,
John Osten
en Edzard Moddemeyer
|
Foto's van het online filmpje te zien
op:
http://www.edp24.co.uk/
Film
Een Amerikaanse filmer, Captain Anthony J. Hardy, van de
8th USAAF Bomber Command te High Wycombe, heeft de RAF
redding op 16mm-film vastgelegd. Hardy was aan boord om
reddingsacties van de bemanning van neergeschoten
Amerikaanse vliegtuigen te filmen tijdens Operation
Argument. Operation Argument stond ook bekend als Big
Week een vijf dagen durende hevig bombardement van
Duitse doelwitten ter voorbereiding van D-Day. De
3-minuten durende film heeft hij later aan Baxmeier
gegeven, die de film doorgaf aan Dr Lou de Jong. Nu is
de film in bezit van de zoon van Flip Winckel. Bijgaande
foto's zijn een beeld uit deze film, met v.l.n.r. Hein
Fuchter (op de boeg), John Osten, Edzard Moddemeijer,
Flip Winckel en Henk Baxmeier (aan het roer). De vlag
over de buiskap werd aan RAF schipper Flight Lieutenant
Sidney Spencer Bates MBE geschonken en tevens een fles
oude jenever die voor de bittere kou in voorraad was.

in het midden staat Phil Winckel |

|

|
In 1944 maakt
Winckel met Edzard Moddemeyer (1916, elektrotechnisch
ingenieur) en drie studenten geologie John Osten (1920),
Hein Fuchter (1921) en Henk Baxmeier (1920) de enige
succesvolle tocht van dat jaar over de Noordzee. Osten,
de initiatiefnemer, en Moddemeyer hebben vergeefs een
eerdere poging ondernomen op 29 september 1943. Begin
november van dat jaar kopen ze een Zuiderzeevlet van 7
meter door bemiddeling van de gebroeders Piet en Joop
Meyer. Via deze broers ruilen ze tevens de 17pk motor in
voor een 60pk Chevrolet truckmotor uit 1929. Op de werf
van de Gebroeders Thijssen in Leidschendam wordt de boot
zeewaardig gemaakt en de organisatie volgt grotendeels
de succesvolle operationele vluchtroute van Ir. Anton
Schrader. Winckel, zijn Minerva clubgenoot Fuchter en
Baxmeier sluiten zich bij hen aan. Ieder betaalt fl.
1000.- als bijdrage voor de fl. 5000.- kostende
onderneming. Winckel verkoopt hiervoor o.m. zijn
motorfiets. Met Fuchter weet hij in Dieren aan
tientallen liters van de Wehrmacht gestolen benzine te
komen. Zij smokkelen de brandstof in Rode Kruis
bloedplasmakisten en shanghai-koffers en nemen de
laatste stoomtram van Rotterdam naar Piershil. De oude
polders zijn een week tevoren onder water gezet door de
Duitsers ter voorkoming van luchtlandingen waardoor de
spoorrails onbetrouwbaar worden. De benodigde zeekaarten
krijgen ze via John Ostens vader viceadmiraal Johannes
Osten, en een kompas kunnen ze ophalen bij Feike de
Boer, directeur van de Stoomvaart Maatschappij Nederland
en later burgemeester van Amsterdam. Als de boot klaar
is, wordt zij aan boord door de
binnenvaart-stoombootdienst van Rederij P.J. Planjer van
Leiden naar Dordrecht gebracht en vervolgens door
passagiersschipper Boot naar Puttershoek gesleept voor
een aantal proefvaarten. Veel hulp krijgen zij van boer
Klaas van Bergeijk in Piershil. Van Bergeijk is een
vooraanstaand lid van de LO en de KP en regelt tevens de
rest van de benodigde brandstof voor deze vlucht. Op 17
februari willen ze vertrekken. Winckel wordt als veilig
persoon door het Haags Verzet verzocht op het
allerlaatste moment zijn plaats af te staan aan de
Delftse professor Wander Johannes de Haas. Baxmeier
maakt plaats voor marineofficier Harry Isbrücker, LTZ1.
Deze laatste was een maand tevoren ontsnapt uit Duitse
krijgsgevangenschap uit Stanislau Stalag 371 liggende
onder een treinbank voor meer dan een etmaal. De Haas,
een kernfysicus die onder meer smeerolie voor de motor
levert, wordt naar zijn zeggen door de regering naar
Londen ontboden. Ze gaan via het Spui naar het
Haringvliet. Het tij valt, en ze lopen aan de grond bij
de Hoornsche Hoofden bij Hellevoetsluis. Als ze weer
loskomen na een aantal angstige uren, wordt de boot
verstopt in het riet. Professor De Haas is ernstig ziek
(diabetes) en gaat terug naar Leiden en de zeeofficier
vindt het onverantwoordelijk en verdwijnt. Isbrücker
probeert via Frankrijk naar Spanje te ontvluchten maar
wordt in Brussel verraden door Christiaan Lindemans
beter bekend als King Kong en voor de tweede maal naar
Stanislau afgevoerd. De Haas ontsnapt later dat jaar via
Zwitserland naar Londen samen met zijn vrouw.

De foto links met v.l.n.r. Hein Fuchter (op de boeg),
John Osten, Edzard Moddemeijer, Flip Winckel en Henk
Baxmeier (aan het roer).
Filmpje online:
http://www.edp24.co.uk/ |
23 februari 1944
Op de koudste dag van deze winter op 23 februari 1944
gaat Winckel wèl mee, en ze vertrekken weer via het Spui
over het Haringvliet. Die avond krijgt het vijftal
onderdak in Zuidland bij boer Jacob van Bergeijk, een
broer van Klaas van Bergeijk, in afwachting van de
duisternis. Aan boord komen behalve Winckel ook John
Osten, Edzard Moddemeijer, Hein Fuchter en Henk Baxmeier.
Osten is de schipper en bezit documenten die afkomstig
van het verzet naar Londen mee moeten. De documenten
hangen in waterdichte en verzwaarde sigarenblikken aan
een touwtje overboord voor onmiddellijke verzinking. Een
drietal Duitse wachtscheepjes behorende aan de
Rheinflottille zoekt het wateroppervlakte van het
Haringvliet af, maar stoppen deze actie als Radio Calais
met de populaire dagelijkse avonduitzending aanvangt en
deze over de boordradio te horen geeft. Zo ontsnappen ze
naar open zee maar niet voordat de rijke kost door
boerin Johanna van Bergeijk voorgeschoteld bij sommigen
naar boven komt. Op 24 februari om 12:30 haalt Flight
Lieutenant Sidney Spencer Bates, schipper van RAF High
Speed Rescue Launch 185, hen 65 km ten oosten van Great
Yarmouth uit zee op, en de crew legt de redding op film
vast. Als ze zijn overgestapt, brengen ze in opdracht
van de RAF Coastal Commmand met het Oerlikon
boordgeschut hun bootje zelf tot zinken. Ze worden pas
in Lowestoft aan wal gezet nadat de Engelsen de vijf
opvarenden helemaal terug naar de Nederlandse kust nemen
ter voltooiing van hun operationele vaart. Bij aankomst
in Lowestoft, 24 uur na hun vertrek, worden de vijf
Engelandvaarders formeel gearresteerd door de lokale
politie en een dag later per trein en onder militaire
bewaking naar de Royal Victoria Patriotic School in
Londen gebracht voor intensieve ondervraging door MI5
van de Britse geheime dienst. Daarna worden allen nog
eens door luitenant kolonel Oreste Pinto onder handen
genomen namens de Nederlandse Regering. De geslaagde
overtocht wordt op 4 april via Radio Oranje gemeld.
Winckel citeert uit De Bello Gallico "De Galliërs
strijden om de eer, de Teutonen strijden om de macht,
maar de Batavieren strijden om de vrijheid." Vader en
Moeder Winckel wonen in Blaricum. Het gemeentebestuur
van Blaricum vernietigde zijn kaart in het
bevolkingsregister en zijn persoonsbewijs werd ter hand
van het ondergrondse verzet gesteld.
Van Londen naar Biak
Zijn Londense kameraden waren o.m. Engelandvaarders Jan
Wackwitz en Eddie LeGrand, beide “lopers” via Spanje.
Met Wackwitz en LeGrand nam Flip Winckel het
troepenschip de SS Otranto van de Orient Line richting
Bombay, Brisbane als onderdeel van de KNIL Speciale
Diensten. Na Camp Columbia te Wacol was Flip Winckel, nu
2de Luitenant, Auditeur Militair – krijgsraden. (Hij had
in Leiden Indische recht/Adat recht gestudeerd). Hij
wist een KNIL sergeant vrij te spreken die wegens
desertie – in face of the enemy - ter dood was
veroordeeld. Wat bleek, de man was kort voorop zijn
vermeend vergrijp zo hard door een vallend boomstuk op
het hoofd geslagen dat hij volkomen verdwaasd stond. De
man werd vrijgesproken, hetgeen toen in het geheel niet
de norm was.
Daarna deed Flip dienst op Biak en Hollandia als KNIL
special contingent onder de Amerikaanse Generaal Robert
L. Eichelberger, bevelhebber, Australian-U.S. Advanced
New Guinea Force. Na Biak werd Flip Winckel als 1ste
Luitenant onder Overste Asjes onderdeel van de RAPWI (Recovery
Allied Prisoners of War and Internees) en landde met 120
man op 17 september 1945 direct na de capitulatie van
Japan maar temidden van de onrust op Java waar
aanhangers van Soekarno de strijd voor onafhankelijkheid
waren begonnen. Hoogtepunt van deze periode was Flip’s
wederzien met zijn 11-jaar oudere broer Fritz die sinds
het uitbreken van de oorlog in het kamp in Bandoeng
opgesloten zat zonder dat de familie wist waar. Dat Flip
zijn eigen broer mocht bevrijden was een heel bijzondere
uitkomst van zijn Engelandvaart.
Op 26 mei 1944 kreeg Winckel onder Koninklijk Besluit
No. 9 van koningin Wilhelmina het Bronzen Kruis, samen
met de andere vier heren.
Een ander document bericht:
http://www.piershil.com/index.php/oorlog/424-verhaal-4-k-van-bergeijk
's Nachts hebben wij toen vier
vaten benzine overgeheveld en weer gevuld met water.
De benzine hadden we erg hard nodig, omdat er zes mensen
gekomen waren met een boot, die hier vandaan naar
Engeland wilden varen. Daar was ene Raxmeyer bij uit
Zoetermeer. Ze hadden een Chevroletmotor ingebouwd, maar
deze was te licht om de schroef rond te krijgen. Toen
zijn we naar Puttershoek gegaan, waar een kleinere
schroef te krijgen was. Die hebben we toen gemonteerd en
alles liep prima. Doch nu zat het weer tegen. Een
verkeerde wind en volle maan. Na 14 dagen wachten was
het weer eindelijk gunstig voor de Engelandvaarders en
zijn ze richting Engeland gevaren. Gelukkig werden ze
onderweg opgepikt door een Engelse patrouille.
Lees ook:
http://www.piershil.com/index.php/oorlog/426-engelandvaarders-vanuit-piershil |
Toen ik weer met mevrouw
Vrins kontact opnam, hoorde ik dat een bij haar inwonende
student misschien een andere groep wist, die mij over Frankrijk
en dan via de Pyreneeën naar Spanje kon helpen. Bij nader
onderzoek bleek het Iater hetzelfde organisatie te zijn als die
waarmee Zegers was vertrokken. Enfin ik heb me ervoor opgegeven
en een paar dagen later werden al mijn antecedenten opgevraagd
en weer een paar weken later kreeg ik bericht dat ik de woensdag
daarop zou vertrekken en me dan s' ochtends vroeg gereed moest
houden. Tot mijn grote schrik werd ik echter Zondags opgebeld,
dat er iets tussengekomen was en later, dat er verraad was
gepleegd en dat de groep, die de reis verzorgde in Parijs was
opgerold. Hiermee was de ketting gebroken en moest ik weer een
nieuwe groep opzoeken. ( Na de oorlog is mij gebleken, dat Juul
ook in Parijs met die groep daar was opgepikt door de Gestapo.)
Dit lukte ook weer, nu
via iemand anders en vrij snel zou ik weer opweg gaan, weer
naar Frankrijk voor de Organisation Todd als arbeider met een
groep naar Arcaehon, dan daarvandaan min of meer op eigen houtje
de grens over. Hiermee zou ik op dinsdag vertrekken en weer
precies de zondag ervoor werd ik weer opgebeld, dat de groep nu
in Brussel door de Gestapo was opgerold.

Tegenover de bovenetage Zoutmanstraat 13 Den Haag (nummer
13 is afgebroken)
Het was wel om moedeloos
van te worden. Er waren nu in korte tijd meerdere groepen
opgerold en telkens moest ik van voor af aan beginnen. Midden
maart zat ik ondergedoken in de Zoutmanstraat 13 bij een zekere
Maas, op de tweede etage. Hij had een kabinetje met één bed.
Verder woonden er geloof ik zesverpleegsters, die o.a. in de
nachtdienst mee moesten lopen, zodat ik de drie nachten dat ik
daar logeerde in twee verschillende bedden van verpleegsters
moest slapen. Op een woensdagmiddag moest ik naar Mevrouw Vrins
toe en reed met lijn 3 terug naar de Piet Heinstraat hoek
Zoutmanstraat, waar ik uitstapte. ongeveer 20 meter van mijn
adres werd ik door een verpleegster, die mij wel eens met Maas
had zien praten, aangehouden met de mededeling, dat ik meteen
terug moest gaan, want er was een inval gedaan door de Grúne
Polizei en Maas en een verpleegster waren meegenomen en er stond
nu een Duitser achter de deur; misschien stonden ze op mij te
wachten. Ik weer na een telefoontje uit een cel ondergedoken bij
een ander adres. Maar enfin ik kreeg weer kon takt met een
andere groep en op een gegeven ochtend kwam een pastoor mij
opzoeken, die vernomen had dat ik weg wilde, die via via van
mijn antecedenten op de hoogte was, dat er een bericht uit
Engeland was gekomen, dat men prijs stelde op mijn overkomst,
maar nu alleen en niet in een groep, met eigen gidsen. Hij bleek
een vermomde student te zijn.
Mij leek dat wel. Ik zou
door hemzelf worden afgehaald, dat leek mij ook prima dus dat
was ook akkoord de dag na Paschen, 11 April. Hij kwam mij dien
dag s' ochtends om zeven uur afhalen en met de trein gingen we
naar Rotterdam . Ze hadden voor mij een kaartje gekocht voor
Breda. In Rotterdam zou ik overgegeven worden aan een andere
gids, die me naar Breda zou begeleiden, waar een politieman ons
zou oppikken en over de Belgische grens brengen. Hij kende alle
binnenweggetjes om zonder veel risico daar te komen en dan
zouden we daarvandaan met een stoomtram naar Antwerpen gaan.
Toen we in Rotterdam kwamen werd ik voorgesteld aan een meisje
van een jaar of 22, die Liesbeth zou heten. Zij wist mijn naam
al, Wij reden met ons tweeën door en bij Dordrecht werd, toen
wij daar moesten wachten op het raam van de coupé geklopt en
Liesbeth eruit geroepen en even later klopte zij op de ruit en
riep mij eruit.
We hoorden toen
van die jonge man, die geklopt had, dat de politieman, die ons
over de grens zou brengen die nacht van zijn bed was gelicht
door de Grüne Polizei, kennelijk ook weer verraad. Meer wist hij
er niet van en hij ging door naar Brussel. Waarom zal straks
duidelijk worden. Wij bleven even op het perron en stelde ik
voer naar hotel Ponsen,


Hotel Ponsen
Dordrecht, inmiddels afgebroken |
tegenover het station , te gaan en daar
rustig verder te overleggen. Dat hebben we gedaan en bij een kop
koffie opperde Liesbeth de mogelijkheid om op ons eigen houtje
bij putten te trachten over de grens te kruipen. Zij wist daar
wel de weg en we moesten dan met de trein eerst naar Roosendaal.
Of ik dat wel wilde. Ik zei natuurlijk, dat als zij het
aandurfde ik meedeed. Zij belde toen eerst naar Leiden, zoals
zij zei naar haar verloofde, die direct moest komen om de nodige
papieren te brengen. Toen zij terugkwam van de telefoon hoorde
ik, dat hij over twee a drie uur zou komen. Om twaalf uur kwam
hij in Ponsen. Hij had Belgische persoonsbewijzen, enige
stempels en een stempelkussen bij zich en daarmee zijn we op weg
gegaan. We hebben de trein bepakt naar Roosendaal. Daar hebben
we een taxi genomen naar Putten. Halverwege splitst de weg naar
Putten - Antwerpen zich en gaat een weg rechts naar Goes. Daar
is een mooi stuk met bos en bungalo's en bij een van die
bospercelen liet Liesbeth de chauffeur stoppen. Wij zijn dat bos
toen een eind ingelopen en hebben daar het Belgische
persoonsbewijs ingevuld, de naam, adres, geboortedatum enz. uit
het hoofd geleerd, vingerafdruk erop gezet en van enige stempels
voorzien. Dat heeft allemaal ongeveer een half uur geduurd,
waarna we naar de taxi teruggingen. We vroegen ons daarna wel af
wat die chauffeur daarvan gedacht heeft, dat we zo met zijn
tweeën het bos ingingen. Enfin, we zijn doorgereden en even
buiten Putten zijn we uit gestapt; zij betaalde de taxi, waarna
we buiten om het dorp heen zijn gewandeld achter de huizen langs
en kwamen toen bij een dwarslopende brede weg, waarop drie
achterelkaar liggende prikkeldraad versperringen, precies in het
midden van de weg stonden. Ieder ongeveer 1 3/4 mr. hoog en met
een tussenruimte van 1 mr. Dat was dus de grens, met aan de
overkant een rij Belgische boerderijen. We hebben een
kwartiertje achter een bosje gelegen om te kijken wat er alzo
passeerde en zagen toen een patrouille aankomen van drie
Duitsers met een hond, die ons voorbijliepen - wij lager een
vijftig meter ervandaan- en daarna achter een bocht met bomen
verdwenen. Dat leek ons een geschikte gelegenheid en toen zijn
we zonder kleerscheuren onder het prikkeldraad doorgekropen. We
zijn langs die boerderijen gelopen en bij de vierde zei
Liesbeth: Deze is het. Wij de tuin in en door de open voordeur,
waar we hartelijk verwelkomd werden door een Belgische boer, die
een bekende bleek te zijn van Liesbeth en daar gaf zij de
stempelt stempelkussen en de andere dingen af, waarna we naar
het centrum liepen naar het beginpunt van de stoomtram naar
Antwerpen. Aangezien het dicht bij de grens was en er dus kans
was op papierencontrole werd het beter gevonden niet bij elkaar
te gaan zitten. Bij Antwerpen vonden we elkaar weer. We moesten
een tijdje op de trein wachten en daar vertelde zij me, dat de
groep waarmee zij samenwerkte die avond een samenkomst had
gepland. Daar zou zij ook naartoe zijn gegaan en die jongen,die
haar in Dordrecht had gewaarschuwd was met enige anderen ook op
weg er naar toe. Die groep bestond uit Belgen en Hollanders. De
samenkomst zou plaats vinden in een café dicht bij de beurs. Zij
legde me precies uit waar dat was voor het geval we elkaar kwijt
zouden raken. De groep zou niet in de voorzaal, maar inde zaal
erachter zitten en de leider ervan was een grote, forse vent met
een rode kop en een stijve arm. Toen we in de trein stapten werd
omgeroepen dat de spoorbaan vlak voor Brussel was gebombardeerd
en alle passagiers daar moesten uitstappen om met de tram door
te rijden. Nou, dat gebeurde ook en reden we met de tram naar
het centrum en liepen toen naar het café, waar we om ongeveer
acht uur aankwamen. In de achterzaal, tegen de achterwand op een

24.

Christiaan Lindemans,
alias Brand alias King Kong. In het boek: "Spionne
in het Derde Rijk" van Maria De Meersman, 2004
|
lange bank, waarvoor
tafeltjes stonden, zaten aan drie naast elkaar staande tafeltjes
ongeveer tien jongelui met aan het einde naast een onbezet
tafeltje de duidelijk herkenbare leider. Wij gingen aan het
tafeltje zitten, Liesbeth naast hem. Hij had duidelijk een
stijve linkerarm, die hij voor zich borst hield. Wij bestelden
wat; brood met een gebakken ei, oh nee, het ware uitsmijters,
die hadden ze daar nog. Iets wat ik in jaren niet gezien had.
Zij begon te praten met die leider van de groep. Na een half
uurtje was dat gesprek klaar en zat hij nog wat te praten met de
andere jongelui. Even later stapte het hele stel op, ging door
de tussendeur naar de voorste zaal en verdwenen zij uit ons
gezichtsveld. Even later, terwijl wij net lekker van onze
uitsmijter zaten te genieten, kwam de ober naar ons toe, ging
vlak voor onze tafel staan, met zijn rug naar de zaal en zei:
Mevrouw en Mijnheer, daar achter mij in het midden van de zaal
zit een mijnheer met een krant met een gat erin, die aldoor naar
U zit te kijken, Wij schrokken ons een aap en zeiden; Ja, wat
doen we. Maar de ober interrumpeerde en zei: Mevrouw, weet u
wat u doet daar links is de deur naar de toiletten. Gaat u daar
nu met enig tijdsverschil naar toe, één voor één, dan lijkt het
net of er niets bijzonders aan de hand is en doe ik net of U een
nieuwe bestelling hebt opgegeven.
Hij haalde een bloknoot
uit zijn zak, schreef iets op, zei dat het zoveel franken was,
waarop Liesbeth geld op tafel legde en vroeg hoe we dan buiten
kwamen. En het antwoord was, dat in die zelfde gang een deur
naar de tuin was, waardoor we op straat konden komen. Hij ging
weg en inderdaad zagen we de man met de krant zitten. Misschien
een mof. Even later ging Liesbeth richting toiletten en een
minuut later volgde ik. Door het gangetje en de tuin kwamen we
op straat en op een hol zijn we een blok omgelopen tot we op de
Boulevard Anspach uitkwamen.
Zij
vertelde toen dat zij met de leider, bijgenaamd de Gorilla of
King-kong (Christiaan
Lindemans, 1912-1946)
had afgesproken om tien uur in een café op de
boulevard Anspach op de hoek van een zijstraat. Hij was naar het
station om uit te zoeken of we die avond nog weg konden, want
hij was mijn geleide naar Parijs. Wij waren om tien uur bij dat
café, maar dat bleek dicht te zijn. Veel café's zijn in Brussel
op maandag gesloten, maar omdat dit de avond tevoren, tweede
paasdag, open was gebleven, moest het die avond sluiten. Wij
zijn toen in de richting van het Gare du Nord gelopen en kwamen
hem een paar honderd meter verder tegen, vertelde hem over het
dichte café en liepen aan de overzijde naar een openzijnd café.
We zijn daar gaan zitten en hij vertelde op het station te zijn
geweest, waar hem was verteld, dat de lijn Brussel- Maubeuge,
even voor Maubeuge ook bij een bombardement was opgeblazen en er
geen trein liep. Wel rekende men dat de volgende ochtend tegen
elf of twaalf uur de verbinding zou zijn hersteld. Hij rekende
dan wel om ongeveer twaalf uur te kunnen vertrekken naar Parijs.
We moesten dan maar om elf uur afspreken maar na enig beraad
werd toch besloten maar weer om tien uur bijeen te komen in dat
zelfde café waar we eerst hadden afgesproken daar op de hoek van
die straat. Daarna zijn we uit elkaar gegaan ieder naar een
eigen adres. Ik had in den Haag een onderduikadres voor Brussel
opgekregen. De volgende ochtend was ik om vijf voor tien in dat
café en direct daarop kwam Liesbeth binnen. We hebben een minuut
of tien gewacht en toen zei zij, dat men bij dit werk altijd op
tijd moest zijn en dat zij even ging kijken of er misschien iets
aan de hand was. Zij verdween door de draaideur naar buiten en
een paar seconden later kreeg ik een por in mijn rug en stond er
een vent achter mij in een regenjas met zijn rechterhand in zin
zak, zo vooruitstekend,dus vermoedelijk een revolver, en zei:
Deutsche polizei, Ihre papieren. Nou ik gaf hem mijn valse
Belgische persoon bewijs, dat hij zonder ernaar te kijken in
zijn zak stak en zei: Mitkommen.
Frans
Dekkers schrijft in
King
Kong - Leven dood en opstanding van een verrader
Auteur: Frans Dekkers; Gijs van de Westelaken
Uitgever: Amsterdam : HP-Balans, cop. 1986.
ISBN 90-5018-013-2
Samenvatting:
Beschrijving van het leven, de activiteiten en de dood onder
geheimzinnige omstandigheden van de dubbelspion Christiaan
Lindemans (1912-1946).
Op blz 31
Het verraad van Lindemans brengt de ene na de andere arrestatie
golf teweeg onder de leden van de escape line. De verrader zelf
echter blijft onverdacht. Op 11 april 1944 houdt de groep onder
leiding van Els Boon een nieuwe bespreking in café-annex-frituur
Bourse nabij het Brusselse Gare du Nord. Aanwezig zijn onder
meer Victor Swane's broer Albert, Elly Zwaan en de escape
line-medewerkers Piet Henri, Issbrucker (=Isbrucker) en Gerda Knegtmans.
Lindemans komt pas binnen als de bespreking al is begonnen. Els
Boon: 'Hij gedroeg zich erg onrustig. Maar dat waren we van hem
gewoon. Hij leidde een zeer gejaagd leven en hield er nogal wat
vriendinnen op na. En dan dat chronisch geldgebrek van hem, hè,
dat was een zorg apart. Na onze bespreking verlieten we — alleen
of met zijn tweeën — het café. Piet Henri ging als eerste.'
Henri wordt gearresteerd
zonder dat men het binnen merkt. Vervolgens verlaten Elly Zwaan
en Lindemans het café. Elly Zwaan: 'We liepen naar de tramhalte
en wachtten daar. Toen zag ik Albert Swane en Gerda Knegtmans
het café verlaten en in een oogwenk ook een, naar de kleur te
oordelen, SD-auto. Er stapten twee mannen in burger uit die op
hen toeliepen en ze werden, dat konden we goed zien, met de
revolver in de rug naar de auto gebracht. Lindemans stootte mij
aan en fluisterde: "We moeten hier weg. Jij gaat die kant het
blok om en ik neem de andere kant. Aan de achterzijde treffen we
elkaar weer." En hij zei er nog bij: "Kijk of er nog anderen
gearresteerd worden." Ik zag dat Els Boon en Issbrucker wisten
te ontkomen. Toen Chris en ik elkaar weer op het afgesproken
punt troffen, zei hij: "We moeten onderduiken." Hij is toen naar
Leuven gegaan, naar de Nederlandse pater Doormaal, die ook tot
onze groep behoorde en later in Rotterdam is gearresteerd. Toen
Chris weg was dacht ik: merkwaardig. . . maar ik had nog geen
achterdocht.'
De volgende nacht en de
dag erop worden nog twee medewerkers van de escape line
aangehouden. Het is het begin van een lange reeks arrestaties.
Volgens dit
verslag van Elly zwaan ontsnappen Harry Issbrucker
(= Isbrucker) en Els Boon (=Liesbeth Boon),
hetgeen dus onjuist is.
|
Wij liepen naar buiten en daar
stond een auto, waarin Liesbeth zat naast een vent, kennelijk
een mof, en voorin andere moffen. Wij erbij achterin op een strapontin
(= klapstoeltje) en hij naast me en toen zijn we naar het Gestapo
hoofdkwartier gereden, dat daar Hauptkwartier Geheime
Feldpolizei heette. Het was in de Rue Traversiére. Daar een
poort in, binnenplaats, deur door,
25.
een stenentrap af,
stalen deur door, kelder in en daar stonden drie hokjes het
leken wel van die houten schildwachthuisjes met een deur ervoor
in de deur zaten van die kleine hartvormig openingen. In een
gekke opwelling keek ik nog of er geen kroontje boven op stond.
wij ieder in een hokje, het lege ertussen, deuren op slot. De
vent die ons begeleidde ging weg, smeet de stalen deur met een
smak dicht en deed hem op slot. Toen hoorden we hem naar boven
gaan. Toen konden we praten en elkaar waarschuwen om alles wat
gevaarlijk was weg te werken. Ik had alleen een luciferdoosje
van de pastoor gekregen, waarin papiertjes met schetsjes zaten,
die ik nog niet eens bekeken had. Het doosje met een paar
lucifers erin heb ik gehouden, de stukjes papier in hele kleine
snippertjes gescheurd en daarna ingeslikt. Na ongeveer een uur
werd Liesbeth opgehaald en een half uur later kwam ze weer terug
en moest ik mee naar boven naar een kamer waar een vent in
burger met zijn rug naar het raam voor een schrijftafel zat. Ik
moest links zitten en had links van mij een tafel, die tegen de
muur stond met een schrijfmachine erop. Toen er de eerste paar
minuten niets werd gezegd keek ik om mij heen en zag in de
schrijfmachine een vel papier zitten, waarop achter gedrukte
vragen met inkt diverse dingen waren ingevuld en ineens zag ik
een naam staan Elisabeth Boon. Dat moest mijn gidse zijn en die
naam moest ik goed onthouden voor eventueel later.
Mijn kleine
koffertje met reisgerei lag op tafel. Dat had die vent in het
café naast mijn stoel zien staan en meegenomen. In de deksel
onder de buitenbekleding zat mijn krijgsgevangenplaatje. Na mijn
naam en geboortedatum te hebben gegeven werd mij gevraagd waar
ik vandaan kwam. Dat was makkelijk, dus zei ik Duitsland.
Intussen onderzocht die vent uit het café de inhoud van mijn
koffertje en begon toen met de nagel van een vinger over de
buitenkant van het koffertje te wrijven en voelde de oneffenheid
waar mijn plaatje zat. Hij wilde het al open snijden, maar
voorkwam ik dat door het koffertje weg te trekken en te zeggen
dat ik wat er in zat wel eruit zou halen; wat ik mocht doen.
De ondervrager reageerde toen met: Oh, Sie sind
ein entflohener kriegsgefangene. Daarna vroeg hij niets
meer en vertelde dat hij naar de' den Haag ging en daar mijn
gegevens zou doorgeven. Oh , ik ben nog vergeten, dat hij vroeg
waarvandaan ik dan ontsnapt was, waarop ik na even nadenken zei:
Uit de trein op transport naar een ander kamp. Hij zei toen:
Dan was U op weg naar Engeland. Ik: Waarom, ik ben al blij dat
ik hier ben. Hij zei alleen nog, dat ik naar een gevangenis zou
worden overgebracht, en vroeg hij mijn rang, die ik als
Kapitan-leutnant zur See opgaf.

Saint Gilles /
Sint-Gillis gevangenis |
Daarna werd ik weer naar
beneden gebracht, en ongeveer twee uur later gingen we in een
auto met drie man bewaking naar de Saint Gilles gevangenis (Sint-Gillis), de
grote staatsgevangenis in Brussel. Daar werden we gescheiden en
ik ging naar de eerste verdieping, precies zo'n indeling als ik
wel kende van foto's in Hollandse gevangenissen, alleen niet
rond. Zo'n lange rij cellen op een gaanderij en daar werd ik een
cel ingeduwd. Daar zaten drie mannen in en ik had kennelijk geen
al te vrolijk gezicht, want de middelste zei; Oh, awel, ge zult
het wel niet leuk vinden dat U ons gezelschap moet komen houden,
maar dat moet dan maar en gemoogt gerust grienen, want dat
hebben wij ook wel willen doen.
Dat was de ontvangst. Het waren dus drieman, de oudste was 52
jaar en veldwachter in een klein dorpje bij de franse grens en
sprak alleen Frans. Je daar opvolgende was degene die me in het
Vlaams had aangesproken en was een jonge man van een jaar of 30
uit Antwerpen, die in de Borinage bij een mijn had gewerkt,sprak
ook Frans; en de derde was een jongen van een jaar of 20 uit een
heel bekende Belgische familie, Charles de Pre, mijn vader was
eerst adjudant en later secretaris van
26.
de Belgische Koning
geweest en nu Voorzitter van het Belgische Roode Kruis,
nadat hij gepensioneerd was aan het Belgische Hof. Charles
sprak een behoorlijk soort Vlaams en daarnaast Frans. Het was
bijzonder gezellig in die cel, we hebben veel plezier gehad en
veel op de moffen gescholden, vooral op twee nachten toen om
twaalf uur gevangenen, die gefusilleerd moesten worden aantraden
op onze étage om zich voor hun laatste tocht voor te bereiden;
in alle cellen werd het Belgische volkslied gezongen toen we hen
hoorden afmarcheren. We hadden afgesproken, dat we s' ochtend
tot één uur Vlaams zouden spreken, waarbij ik in hoog-
Nederlandse les zou geven, en de rest van de dag spraken we
Frans. Verder hadden we kaarten gemaakt van dubbele velletjes
closetpapier. Kontakt met andere cellen was moeizaam mogelijk
door kloppen op de centrale verwarmingsbuizen in morse, één kop
was een punt, drie een streep. Het duurde wel lang maar het
was toch mogelijk een bericht zo door te krijgen. Zo kregen we
de eerste keer ook van drie Belgen de namen toen zij
gefusilleerd zouden worden. Na drie weken daar gezeten te hebben
- ik ben geen enkele keer verhoord- kwam er s' middags een
bewaker binnen, die zei dat ik moest gaan baden, nou, dat was
een uitzondering want dat gebeurde altijd s' ochtends eens in de
week met de de hele ploeg. Ze zeiden: je gaat vast en zeker op
transport als je alleen moet gaan baden. Nou dan schrik je wel
even, want je weet niet wat er gaat gebeuren, waarnaar toe,
concentratiekamp, andere gevangenis of krijgsgevangenkamp. De
volgende dag om zes uur moest ik zorgen klaar te zijn en werd ik
naar beneden gebracht en jawel, daar stond de hele groep,die ik
in dat café had gezien, met Liesbeth aangetreden. Het waren er
veertien, ik de vijftiende. We zouden op transport gaan, waarna
toe werd niet verteld er stonden twee soldaten en een oude feldwehbel. Even later kwam er nog een jonge leutnant bij, die
opdracht gaf ons te boeien. We stonden in een lange rij, ik
tweede van rechts en aan die kant begonnen ze. Toen ze mij wilde
boeien zei ik te weigeren geboeid te worden en kruiste mijn
armen over de borst. De Luitenant herhaalde zijn order, waarop ik
nogmaals weigerde omdat ik krijgsgevangene was, waarop hij zei,
dat hij dat niet kon zien omdat ik in burger was. Ik zei toen
dat hij dat maar moest gaan informeren, want dat ik mijn
krijgsgevangenplaatje ingeleverd had en verteld wat ik was en
waarvandaan. .die onderofficier trok hem aan zijn mouw en begon
zacht met hem te praten en toen werd ook die man naast mij
losgemaakt. Ziezo, dat was tenminste een winstpunt. We werden
naar het station gereden en in een wagon van een trein gezet.
Het was een gewone derdeklas wagon met in het midden een gang en
rechts en links open coupe's met lage rugleuningen, zodat we met
elkaar konden praten. Daar was al gauw duidelijk dat de gorilla
de verrader was, want die was er niet bij.
De hele groep was bij
het verlaten van het café gevangen genomen. De Grüne polizei
stond buiten te wachten, en de Gorilla was daar niet ingepikt en
toen wij hem later op de boulevard ontmoeten, was hij de enige,
die vrij was en hij was ook de enige die wist, dat wij de
volgende dag s' ochtend weer in dat café zouden komen. Het was
wel merkwaardig dat er twee groepen die een paar weken eerder
waren vertrokken, ook waren verraden. Na de oorlog vernam ik,
dat zijn broer, die ook ondergronds werk deed, vier maanden te
voren was gearresteerd en ter dood veroordeeld en in het Oranje
hotel zat. Op 4 Maart 1944 had de Gorilla een onderhoud met het
Brusselse Hoofd van de Abwehr, Giskes.
Op voorwaarde, dat zijn
broer zou worden vrijgelaten, bood de G. aan voor de Duitsers te
gaan werken. In da trein hoorden we van een van de bewakers, dat
we naar de Scheveningse gevangenis zouden worden overgebracht.
Ik heb toen uit de W.C. een stukje closetpapier meegenomen en
daar op een briefje aan mijn vrouw geschreven: Verzoeke aan
mijn vrouw, wonende Thorbeckelaan 92, mede te delen, dat haar
man naar het

Thorbeckelaan in Den Haag waar Isbrucker woonde in de
oorlogsjaren
27.
Oranjehotel is
overgebracht in Scheveningen. Ik dacht ik zal trachten het aan
iemand kwijt te raken, liefst iemand van de spoorwegen, die zijn
wel goed. Toen we en den Haag aankwamen moesten we eerst
aantreden op het perron en eerden toen in een ganzenmars, zo
achter elkaar naar beneden geleid met een hoop bewakers voor en
achter ons om zo via het loket in een vrachtauto, waarvan de
achterklep open stond, te worden gedreven. Toen ik het loket
passeerde schoot ik het propje papier op het blad van zijn
tafel, waar hij normaal gesproken de kaartjes moest aanpakken,
waar hij meteen zijn hand op het propje legde. Die leek goed.
Het was twaalf uur toen we daar aankwamen,en later hoorde ik van
mijn vrouw, dat hij ongeveer half twee bij haar was gekomen.
Toen zij het briefje gelezen had vroeg zij hem: Hebt U hem zelf
gezien? Ja, zei hij, hij schoot het briefje op mijn tafel. Zij
vroeg hem toen hoe hij heette maar dat wilde hij niet zeggen.
Maar zij zag op zijn uniform een nummer staan en dat heeft zij
daarna direct opgeschreven en direct nadat ik na de oorlog in
den Haag terug kwam heb ik bij de spoorwegen geïnformeerd waar
hij woonde, zulks aan de hand van dat nummer, ben naar zijn huis
gegaan om hem te bedanken en hem 1200 sigaretten en wat repen
chocolade te brengen, voor de steun die hij mij verleend had.

Cel 317 In "Oranje Hotel"
tekeningen A.v.d.Heuvel |

Cel 317 , uit Gedenkboek
van het Oranje Hotel |
We zijn naar de Gestapo-gevangenis aan de Alkemadelaan
(http://www.oranjehotel.org
of
http://nl.wikipedia.org/wiki/Oranjehotel
)

Gedenkboek van het
Oranje Hotel - E.P. Weber
Herdruk (1948) over werkelijk alle aspecten van het
leven in de strafgevangenis in Scheveningen in de
Tweede Wereldoorlog. |
gebracht, naar we op onnodig onaangename
wijze werden behandeld, b.v. ruim een half uur met de armen
stijf omhoog tegen de muur staan. Eindelijk in een cel geduwd
bij een zekere Mijnheer Braams uit Baarn, eigenaar van een grote
boerderij. De vorige dag was iemand uit zijn cel gehaald en nu
was hij blij weer gezelschap te krijgen. Na enige dagen vertelde
hij, dan dat in zijn schuur,onder hooi verborgen, een auto was
ontdekt, hij voor ondergronds werk was opgepikt en al twee
maanden vastzat. Er was een krib in de cel en verder één stoel.
Als er een op de stoel zat moest de ander wel op de krib zitten,
dat verboden was en dus moest er dan goed geluisterd worden of
er een bewaker door de gang liep. Toen we een keer erop betrapt
werden kregen we de waarschuwing, dat we beiden bij een volgende
keer twee dagen donkere cel zouden krijgen. Ik heb daar ongeveer
twee en een halve week gezeten, neen drie weken, toen werd ik
plotseling uit de cel gehaald, in de gang gezet, weer met mijn
armen omhoog tegen de muur, werd gefouilleerd, nou ik had geen
idee wat er aan de hand was, moest wachten tot er twee soldaten
kwamen, die mij meenamen We liepen door enige gebouwen .heen,
binnendoor en werd ik overgebracht naar de gevangenis aan de
pompstationsweg. Daar kwam ik in een kamer met een soort
toonbank, waarachter een oudere onderofficier zat.
Hij stond op en zei: Sie sind ein entflohener
Kriegsgefangene. Ik: ja. „Dann sind Sie jetzt im Militar
Gefangenis und werden hier eingeschlosse.“ Ik dacht, dat het wel
wat beter zou zijn. En inderdaad die man was zeer
beleefd, zelfs aardig. Hij vertelde me, dat ik als officier in
een officierscel zou worden opgesloten maar met een open deur,
zodat ik op de gang op en neer kon lopen, enfin ik had
bijzondere privélegers. Even later kwam een Ritmeester binnen,
die zich voorstelde, Stolz, Hij had een stijf been en was in de
eerste wereldoorlog gewond en daarna afgekeurd. Of ik misschien
nog wensen had. Het was Zaterdag 13 Mei 1944. Ik zei uit den Haag te
komen en graag mijn vrouw gilde opbellen, die op Zaterdag altijd
bij haar ouders at. Dat was goed, maar de onderofficier moest
erbij blijven. Ik haar dus opgebeld achter de toonbank en de
onderofficier was zo vriendelijk even de gang op te gaan. mijn
vrouw vroeg me o.a. of ik niet wilde proberen de volgende dag
thuis te komen, b.v. op erewoord, want dan waren we twaalf en
een half jaar getrouwd. Ik heb dat daarna aan die onderofficier
gevraagd, die mijn verzoek aan de ritmeester zou overbrengen.
Intussen werd er een jonge man binnen gebracht, die die middag
door de grune polizei was opgepakt. Hij was milicien geweest in
de oorlogsdagen en had als bakker in een Duitse
onderofficierskantine gewerkt. Hij was nu ingepikt, want hij
moest voor de arbeitseinsatz naar
28 .
Duitsland. Omdat hij
zich had laten ontvallen, dat hij in de oorlogsdagen ook in
dienst was geweest, had hij dus tegen de Duitsers gevochten en
moest hen nu in Duitsland maar helpen. Hij had het vreselijk te
kwaad en toen hij hoorde, dat ik ook Hollander was, smeekte hij
om met mij in een cel te mogen. Het leek mij wel gezelliger, al
mocht ik niet in een officierscel en stemde toe; dus samen in
een grote dubbele cel, waartussen een muur was weggebroken. De
cel was bestemd voor een stuk of 8 gevangenen. Zodra hij vol was
gingen we op transport, zei de onderofficier. s' Avonds om een
uur of negen kwam de Ritmeester langs om te vragen of we nog
bemerkingen hadden en vertelde mij, dat hij lang over mijn
verzoek gedacht had. Hij vond, dat ik als ontsnapte gevangene
krijgstuchtelijk strafbaar was; collega's, die niet ontsnapt
waren en dus niet strafbaar waren; zo'n gunst niet konden
krijgen en ik er dus ook niet voor in aanmerking kwam. We hebben
daar drie of vier dagen gezeten voor de volgende man erbij kwam
en toen ging het vrij snel. Na een week waren we met ons zessen.
Ik was er drie dagen in toen ik uit mijn cel werd gehaald, naar
beneden gebracht en ik wist niet wat ik zag, daar stond mijn
vrouw. Wat was het geval? Die had mijn briefje gekregen en die
had stad en land afgereisd, en afgelopen, om te beginnen de
Grune Polizei, de Gestapo, de N.S.B., waar ze honds was
behandeld, bij de Gestapo. was ze ook onbeschoft behandeld,
enfin niets en niemand hielp of wist wat, enfin ze zouden wel
uitzoeken wie mijn sachbeauftragter was, maar niemand liet wat
los. Eindelijk kreeg ze door tussenkomst van de heer Rietveld,
hoofd van het Afwikkelingsbureau het adres man de Hauptmann
Claus in Arnhem. Hij was de man, die geloof ik de hele oorlog
door het vervoer van krijgsgevangenen verzorgde. Zij is naar hem
toegegaan, heeft hem verteld dat haar man als ontsnapte
krijgsgevangene in de handen van de Gestapo in de scheveningse
gevangenis zat. Claus was wel beleefd, maar zei, ja, dan heeft
uw man iets gedaan, dat hij niet doen mocht en was op weg naar
Engeland. Natuurlijk Wist zij niet waar hij heen wilde, want zij
had hem helemaal niet gesproken. Maar hoe weet u dan dat hij
daar zit? Nou, zei ze, een kennis van mij heeft hem op het
station gezien, toen hij aankwam met de trein met een heel stel
andere mensen en die werden in een vrachtauto gezet en toen
kezen hoorde hij een van die soldaten zeggen, dat ze naar
Scheveningen gingen. Enfin, hij heeft haar het verhaal laten
vertellen, waar ik had gezeten, in welk kamp enz. Zij had enige
kaarten van mij uit het kamp meegenomen als bewijsstukken.. En
toen zei hij tegen haar: Weet ie wat, we zullen het onderzoeken,
maar komt U nog maar eens terug. Een week later kreeg ze een
telefoontje om te komen, is naar hem toegegaan en zei hij: Ja,
hij had mij ontdekt en ik zou worden overgebracht naar de
militaire gevangenis en als een speciaal privilege zou zij mij
één maal mogen opzoeken, waarvoor hij haar een bewijs gaf. Een
bewijs tevens, waarop stond, dat zij via de Wittebrug (de grens
van dat spergebiet) naar de Pompstationsweg en de gevangenis
mocht. De volgende dag is zij daarheen gegaan en via de
wachtpost van N.S.B.ers en duitse soldaten, die haar eerst niet
wilden toelaten, maar na twee telefoontjes eindelijk toestemming
gaven, werd zij toegelaten. Er stond nog een andere vrouw,
waarvan de man ook in die gevangenis zat, die erheen wilde, maar
er niet in mocht, maar met haar mee mocht, toen een soldaat uit
de gevangenishaar kwam afhalen. Haar man bleek ook bij mij in de
cel te zitten. Vanaf dien dag mocht mijn Vrouw voor de
Ritmeester twee maal in de week komen, ze hoefde de Ausweis van
Claus niet in te leveren (hoewel er op stond Einmahlich) en kwam
meestal om een uur of twee, waarna we in een kamer beneden
werden opgesloten en om ongeveer vijf uur werden gewaarschuwd,
dat de tijd om was. Er kwam nooit iemand kijken, er was geen
luikje in de deur, zodat zij vanaf de derde keer dat zij kwam
van alles dorst mee te nemen, opgeschreven nieuwsberichten,
uittreksels uit ondergrondse blaadjes enz. en zelfs eten; maar
daarmee heb ik haar teruggestuurd, want het gevangenis eten was
veel beter, dan, wat haar rantsoen was. Enfin, zo kreeg ik twee
maal per week de laatste berichten, want thuis had mijn Vrouw
een goede kortegolf radio-ontvanger. Naarmate er meer mannen in
onze cel kwamen, lukte het ook meer vrouwen op bezoek te krijgen
en dus ook meer nieuws. Na ongeveer drie weken werden we op
transport gesteld naar Amersfoort en daar kwamen we aan op 4
Juni 1944. We waren intussen met negen man.
Toen we daar op de
kazerne aankwamen werd ik gelijk uit de groep gepikt naar ik
denk naar de officier van dienst gebracht en deze begon mij
direct uit te foeteren, op de bekende schreeuwende manier, die
op honderd meter hoorbaar was. Ik moest beter in de houding
staan, ik was ontsnapt en als ik het nog eens probeerde zou ik
direct doodgeschoten worden, ook als ik brutaal was, ook als ze
me later te pakken kregen. Enfin een manier van optreden die ik
reeds kende van sommige moffen uit Neurenberg en Stanislau en
waar ik niet van onder de indruk kwam. (Na mijn terugkeer uit
Indië in '5 (1950) ontmoette ik voor de eerste maal Juul weer,
die ook was teruggestuurd naar Nederland en op transport naar
Duitsland ging op 23 Mei 1944 en toen vlak voor Hengelo uit de
trein is gesprongen, ondergedoken in het zuiden en daar bevrijd.
Ik vermoed, dat dit de reden was, dat die mof zo tegen mij
opspeelde en ik op transport naar Duitsland vier soldaten in de
wagon als bewaking meekreeg.)
Daarna werd ik naar een zaal op de eerste verdieping gebracht,
waar al een man of twintig zaten, twee reserveofficieren, wat
onderofficieren en ex-soldaten. Het eten, dat wij kregen was
hetzelfde als de Duitsers, alleen minder brood. Op de zesde Juni
hoorden we van een van de bewakers, een van de schildwachten,
dat de invasie was begonnen; dat hoorden we om half negen. Nou,
wij begonnen onmiddellijk het Wilhelmus te zingen en te joelen,
enfin het was een rawdouw tot en met, er kwamen wel tien soldaten
met geweren aan, we moes ten stil zijn en we moesten ons rustig
houden anders kwam de Commandant erbij. Kennelijk waren ze bang
ervoor verantwoordelijk te worden gesteld. De achtste Juni
werden we op transport gesteld, want ze wilden ons kennelijk zo
gauw zo gauw mogelijk weg hebben. Tot mijn grote verbazing kreeg
ik op zeven juni s’middags nog bezoek van mijn Vrouw, die door
het Rode Kruis was gewaarschuwd. Dat had plaats in de kamer van
de Officier van Dienst, dit keer een andere, niet zo’n
schreeuwlelijk. We werden beide gefouilleerd en moesten een
meter van elkaar af staan. Bij het afscheid was een zoen
toegestaan. De volgende dag gingen we van de kazerne eerst naar
een doorgangskamp in Amersfoort, waar in barakken al veel
mensen, meest joden en jonge mannen al op transport wachten.
Wij gingen in een afzonderlijke barak en vertrokken s’ nachts in
een veewagen in een lange trein naar Duitsland. Dit keer was het
vervelender omdat, zoals ik reeds zei, er vier soldaten achter
een hek voorin de wagen zaten. Twee zaten te kaarten of te
kletsen en de andere, twee konden dan slapen. Tijdens de 'reis
werd telkens gestopt om wagens uit rangeren, de eerst nacht
stopten we meen ik in Muhlberg , waar we in een gevangenis
werden ondergebracht, daarna in een barakkenkamp in nacht, toen
weer twee dagen gereden, toen in Dachau, waar we moesten gaan
douchen, waar we over hadden gehoord. Intussen waren er al enige
uit onze wagon achtergebleven. Maar ons transport moest nog
verder en gingen we weer noordwaarts. Voor Berlijn moesten de
Officieren er uit en werden we overgeplaatst naar een andere
trein met twee bewakers en een onderofficier. De volgende avond
om zes uur kwamen we in Neu-Brandenburg. De twee andere
Officieren gingen meteen het kamp in , maar ik ging naar een
grote barak binnen de omsperring, maarbuiten het kamp, en werd
daar in een dubbele cel waartussen de wand was uitgebroken
opgesloten. Diezelfde avond kwam de kampcommandant
30.
Hoffmann, die ik uit
Stanislau nog kende, bij mij om mij te vertellen dat ik daar zou
blijven totdat ik gestraft was, maar daarvoor moesten eerst mijn
papieren komen om na te kunnen gaan,wat ik onderweg voor
strafbare feiten had gepleegd. Mijn tegenwerpingen, dat ik al
twee maanden zat, had geen resultaat. Ik bleef dus zitten, kreeg
eten uit de grote kampkombuis, waar Duyverman de leiding had. Ik
werd elke dag apart gelucht. Op de eerste verdieping van de
barak waren een stuk of tien cellen. Daar zaten telkens wat
officieren uit het kamp in, die om een of andere reden gestraft
waren. Die zaten in een gewone cel alleen. Die werden altijd
gezamenlijk gelucht, maar daar mocht ik geen kontakt mee hebben,
ze waren zeker bang, dat ik hun zou aansteken om het ook te
proberen te ontsnappen. Ik werd gelucht op een klein veldje
achter de kampkeuken en als ik dan een half uurtje gelopen had,
ging ik tegen de keukenwand in het zonnetje voor een raam ging
zitten, waar ik op een dag Duyverman voor had zien staan. Daar
maakten we kontakt zonder dat de schildwacht het bemerkte en
daarna kreeg ik door dat raam iedere dag van hem de laatste
nieuwsberichten uit de verborgen radio uit het kamp door. Hij
zorgde er ook voor, dat ik goed te eten kreeg. Het hielp wel om
de verveling te doden. Ik heb daar gezeten tot 31 Augustus. Ik
weet dat zo goed omdat het Koningins-verjaardag was. Een maand
tevoren had ik mij schriftelijk via de Kamp-Commandant tot de
Zweedse Ambassadeur gewend die als vertegenwoordiger van de
Nederlandse Regering regelmatig het kamp bezocht, met de klacht,
dat ik al meer dan drie maanden arrest had zonder gestraft te
worden. Op die dag kwam de duitse abwehr-offîcier in mijn cel en
zei, dat ik diezelfde dag zou worden entlassen en naar het kamp
terug zou gaan. Mijn antwoord was: Ja, selbsverstandlich. Hij:
Warum. Ik; Unsere Koningin hat ihre geburtstag und hat mir
Grazion gegaben . Hij liep rood aan en wist alleen te antwoorden
dat zijn Fuhrer dat had gedaan. Ik ging weer terug naar het kamp
en kwam in hetzelfde groepje officieren als te voren in
Stanislau, bij van Boven, Bruyns, en anderen. En dat was het
einde van mijn vergeefse ontsnappingspoging.
Na de oorlog heb ik met
veel moeite kunnen ontdekken, dat Elizabeth Boon in Augustus '45
voorzitter was van de meisjes- studenten - vereniging in Leiden,
naar ik haar opzocht. Zij was de dag na de invasie met de hele
groep op transport gesteld naar Vught, doch voor de brug bij
Vianen uit de trein gesprongen en ondergedoken.
Van de rest van
de groep zouden er vier het kamp niet hebben overleefd. De
pastoor, die mijn kontaktman was geweest en mij naar Rotterdam
had gebracht, zou door de Duitsers zijn gearresteerd en in
November 1944 zijn gefusilleerd. Mevrouw Vrins (Maria Hendrica
Otten, echtgenoote van F.C. Vrins, 1ste luit der Genie (gevangen
in Neu-Brandenburg) is bij het
bombardement op het Bezuidenhout-kwartier omgekomen.
meer over Elizabeth Boon
Meer over J.L. Zegers

Vaderland 06-03-1945, 3
maart 1945 Den Haag gebombardeerd


Foto: Harry Isbrucker met de latere Koningin der Nederlanden
Juliana 1950
 |
De
Koningin en de Prins vertrokken naar Engeland
en kwamen te Dover aanZij
werden ontvangen door de eerste officier van HR. MS.
Jacobvan Heemskerck", kapitein-luitenant ter zee H.
Isbrucker |
De familie Isbrücker
De familie Isbrücker is
afkomstig uit Zweden. De naam Isbrücker is de laatst gewijzigde
versie van een aantal voorgaande op Eiszbrecher lijkend namen is
Isbrücker, met umlaut. De Isbruckers zonder umlaut zijn er ook,
doch allen hebben dezelfde aartsvader, een ijsbreker die met
zijn baas, een Zweedse graaf die rond 1600 naar Duitsland is
verhuisd.
De vroegst bekende stamvader is geboren in 1645 in Langenfeld en
daar vermoedelijk ook overleden op 70-jarige leeftijd. Vijf
generaties later is Rijk David Isbrücker geboren in
Nijmegen,1789. Zijn zonen worden in Den Haag geboren: Jan
Hendrik (1815-1860) en Hendrik Sander (Den Haag, 1819- ?).
Nu vindt een vertakking plaats waaruit mijn voorvaderen ontstaan
en die van Harry Isbrücker.
De zoon van ene Hendrik Sander krijgt in 1850 of in 1866 een
zoon, eveneens genaamd Hendrik Sander. De laatste Hendrik S. is
de vader van Harry (1905 - 1997). Harry is kinderloos gebleven.
Zijn broer heet Jacobus Christiaan Johannes, geboren in Den Haag
(1897) gestorven in Eindhoven (1981). Zijn enige zoon Harry
Anthony is in 1958 van Eindhoven naar Canada geëmigreerd. In
Canada woont Kathleen Pick. Ze is (of was ?) de schoondochter
van Anthony en de echtgenoot Victor. Victor heeft nog drie
broers. Ze wonen allen in Canada

Hendrik Sander Isbrucker (1907) is de
vader van Harry Isbrucker |

Hendrik Sander Isbrucker 1922
o.a Voorzitter van de Nederlandse
Cricketbond, Nederlandse Cricket Bond,
H.V.V. en N.C.B.


|

Isbrücker, H.S.Een veertigjarig jubileum
|

J. C. J Jacobus Christiaan Johannes (INES)
Isbrucker (rechts) met zijn zoon Harry en Harry Isbrucker
(links), in Eindhoven 1938


 
Harry Isburcker kapitein ter zee,
hoofd bureau toegepaste elektronentechniek van het ministerie
van Marine
Bron: Nieuwe Leidsche Courant, 08/12/1954; p. 3/8 (http://leiden.courant.nu)

In 1963 verlaat H. Isbrucker v.d. Heem
Klik hier extra
informatie over J.L.Zegers:

J.L. Zegers (2e v.l.) tussen overige top vliegkamp ' De Vlijt'
http://www.rhegie.com/ockeloenrijnders.htm
Mijn vader
"Ja, en wat deed mijn
vader, Theo Rijnders? Mijn vader zat toentertijd al in een soort
illegaal netwerk. Hij had als vertegenwoordiger en zakenman een
visum, waarmee hij vrij Duitsland in en uit kon reizen. En dat
deed hij ook. Hij was veel weg. Hij vertelde ons weinig van zijn
activiteiten, maar achteraf is mij duidelijk geworden dat hij
koeriersdiensten vervulde, o.a. mededelingen inzake de
Stijkelgroep. De Stijkelgroep was een van de eerste
verzetsgroepen, die in Nederland na de inval van de Duitsers
ontstond en genoemd is naar haar leider Johan Stijkel.
Een zekere heer
Millenaar was de contactpersoon van mijn vader. De heer
Millenaar was oorspronkelijk verbonden aan de Nederlandse
Ambassade in Berlijn. Toen deze wegens het uitbreken van de
oorlog werd gesloten, zette hij zijn werk voort, maar nu onder
de bescherming van het Zweedse gezantschap, dat als Schutzmacht
de belangen van de Nederlanders in Duitsland behartigde. Dit was
voornamelijk het werk van de heer Millenaar.
Een groot aantal
studenten, die in 1943 in Berlijn werden tewerkgesteld, heeft
van Millenaars hulp geprofiteerd en zijn hem vaak grote dank
verschuldigd.
Zoals we in de
Dagboekbrieven lezen deed Harm Waterborg ook meermalen een
beroep op mijn vader. Het was niet ongevaarlijk. Op een gegeven
moment, toen mijn vader reizend in de trein gesnapt dreigde te
worden, heeft hij alle koeriersberichten opgegeten, ondanks dat
hij toen al ernstige maagproblemen had.
Na de oorlog is
Millenaar voor de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid
1940-1945 verschenen en heeft verslag gedaan van zijn
activiteiten. Hij heeft toen ook mijn vader genoemd.
Passage uit het verslag
van de heer A. Millenaar aan de Enquêtecommissie Regeringsbeleid
1940-1945 Deel 6A en B dd. 5 Juli 1945
“Een andere landgenoot,
wiens naam in dit verband niet mag worden verzwegen, is de te
Berlijn gevestigde koopman M. Rijnders. Deze wist zich steeds op
handige wijze een doorlopend visum voor het passeren van de
Duitsch-Nederlandsche grens te verschaffen en is eenige malen in
de meest urgente gevallen uitsluitend voor z.g.
Schutzmachtaangelegenheden naar Nederland geweest. De Heer
Rijnders heeft voorts aan talrijke in nood verkerende
Nederlanders (o.a. ook gevluchte krijgsgevangen officieren)
onderdak verleend.”
(De voorletters 'M' van
de heer Rijnders is foutief en moet zijn "Th".)
In 1952 is mijn vader
voor zijn verzetswerk onderscheiden met de Verzetsmedaille in
zilver. Omdat hij zoveel tijd aan zijn illegale werk had gegeven
en zijn gezondheid ernstig was aangetast en zijn financiële
reserves vrijwel volledig waren opgebruikt, werd hem en mijn
moeder later een ruim staatspensioen toegekend, dat door de
Stichting 1940-1945 werd uitgekeerd. Hijzelf heeft hiervan
slechts kort kunnen profiteren. Hij overleed in 1954, maar wist
mijn moeder in financieel veilige omstandigheden. Later, in de
vijftiger jaren, had mijn moeder nog de eer te worden
uitgenodigd om de krans te leggen bij het Oorlogsmonument op het
Domplein in Utrecht."
King
Kong - Leven dood en opstanding van een verrader, Frans dekkers
Auteur: Frans Dekkers; Gijs van de Westelaken
Uitgever: Amsterdam : HP-Balans, cop. 1986.
ISBN 90-5018-013-2
Samenvatting:
Beschrijving van het leven, de activiteiten en de dood onder
geheimzinnige omstandigheden van de dubbelspion Christiaan
Lindemans (1912-1946).
Meer over
Christiaan
Lindemans
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn4/lindema
http://nl.wikipedia.org/wiki/Christiaan_Lindemans

Prof dr. W. J. de Haas ging in 1948 met pensioen
|