Willem, Antonius, Josephus van der Maden

 

Willem van der Maden, aalmoezenier. /auteur: dr. L.a.m. Goossens, (1974). Uitg. Nationaal Katholiek thuisfront, 28 blz., geïll.

Willem, Antonius, Josephus van der Maden word op 10 februari 1897 geboren in het Noord-Brabantse Oosterhout. Op de jonge leeftijd van drieëntwintig jaar wend hij op 29 mei 1920 gewijd als priester van het bisdom Breda. Kort daarna werd hij benoemd tot leraar engels aan het Klein Seminarie Ypelaar te Ginneken; en hij zou dat blijven tot I augustus 1938. Hij studeerde engels op de Leergangen te Tilburg en slaagde daar augustus 1923 voor zijn M.O.-examen. Tijdens de periode van zijn leraarschap bracht hij zijn vakantie dik­wijls door als assistent van een pastoor in een Londense arbeidersparochie. Met ingang van 1 augustus 1938 wordt van der Maden benoemd, bij K.B. van 25 juli 1938 nr. 87, tot aalmoe­zenier in vaste dienst bij het leger. Aan dit aalmoezeniers-schap komt een einde, wanneer op 15 juli 1940 hot instituut van aalmoezeniers bij leger en vloot wordt opgeheven. De bisschop van Breda benoemde hem al op 29 juni 1940 tot rector van de psychiatrische inrichting St. Antonius te Leur. Van 2 juli 1942 tot 5 juni 1945, bijna drie volle jaren, deelde hij vrijwillig het lot van Nederlandse officieren in Duitse krijgsgevangenschap. Terug in het vaderland, wordt hij op 20 juni 1945 aangesteld tot plebaan van de kathedrale kerk te Breda en dat blijft hij tot op 5 januari 1965 zijn emeritaat ingaat. In de tussentijd wordt plebaan van der Maden op 16 december 1950 nog kanunnik van het kathedraal kapittel en op 21 september 1960 deken van Breda. In 1957 werd hij benoemd tot officier in de orde van Oranje-Nassau. Bij gelegenheid van zijn veertigjarig priester­feest, in 1960, benoemt de paus hem tot geheim kamerheer. Wanneer hij begin januari 1965 met emeritaat gaat, legt hij zijn functies van plebaan, kanunnik en deken neer. Op 19 april 1965 werd de rustende van der Maden nog geëerd met de benoeming tot erekanunnik. Op 17 juli 1973 is hij, op 76-jarige leeftijd, onverwacht, in zijn woning te Breda overleden.  

Krijgsgevangenschap, 1942-1945 (blz 20 -28)

Op 15 mei 1942 worden opnieuw in krijgsgevangenschap weggevoerd ongeveer 2000 beroepsofficieren van Land- en Zeemacht, cadetten en adelborsten. Bij de capitulatie in 1940 had de Fuhrer grootmoedig bepaald dat lenen van de Nederlandse Weer­macht niet als krijgsgevangenen behandeld zouden worden. Nu, twee jaar later, dacht men daar toch weer anders over. Men constateerde dat ,voormalige officieren en aspirant officieren in grooten getalen hebben deelgenomen aan Duitsch-vijandelijke handelingen". Op grond daarvan zag het Opperbevel der Duitse Weermacht zich genoodzaakt om „de vrijlating van de voor­malige Nederlandsche beroepsofficieren op te heffen en hen opnieuw in verzekerde bewaring te nemen". Direct beijverden zich aalmoezenier H. J. J. M. van Straelen en legerpredikant J. H. Groenewegen, die beiden verbonden waren aan het Krijgs­historisch Instituut in Den Haag, om geestelijke verzorgers uit te zenden. Meteen stelden zich daarbij vrijwilligers beschik­baar: de legeraalmoezeniers W. A. J. van der Maden, F. P. M. van de Vliet, R. H. M. Verhoeven en de vlootpredikant J. H. Vaandrager. Ook aalmoezenier van Straelen meldde zich bij de aartsbisschop, om als eerste te vertrekken. Maar hij moest blij­ven als contactpersoon en als organisator in dew en in andere aangelegenheden. De kerkelijke autoriteiten in Nederland ver­lenen hun medewerking. De duitse Wehrmachtoberpfarrer in Den Haag, Aschoff, bemiddelt. Op 24 juni zendt de Wehr­machtbefehlshaber in den Niederlanden aan rector van der Maden de oproep, om zich op 2 juli 1942 's morgens om half acht te presenteren bij de Ortskommandantur in Den Haag ,zur Betreuung der Kriegsgefangenen im Offlag XIII B", Gekleed in uniform, de Rode Kruisband om de arm, samen met vloot­predikant J. H. Vaandrager, en in gezelschap van een dertigtal officieren reist hij vanuit Den Haag per trein naar Kriegsgef. Offizierlager XIII B in Nurnberg-Langwasser. Op 3 juli bereikt hij de bestemming.

Zijn rechtspositie was nog niet geregeld; daarop had hij niet willen wachten. De komende drie jaar zullen zijn parochie­grenzen door prikkeldraad worden aangegeven. Tezamen met zijn officieren, adelborsten en cadetten zou hij op drie ver­schillende plaatsen zijn krijgsgevangenschap doorbrengen. In Nurnberg-Langwasser blijven zij maar kort. Op 1 en 2 augus­tus werd in twee afzonderlijke groepen de reis gemaakt naar M. Stammlager 371 te Stanislau, 130 kilometer bezuiden Lemberg, in de zuidoost hoek van Polen. Van der Maden maakte de treinreis met de tweede groep; zij hadden er 137 uur voor nodig. Eind 1942 kan de aalmoezenier, en ook zijn collega ds Vaandrager zicht laten aflossen en terugkeren naar Nederland. Zij besluiten echter om vrijwillig tot het einde te blijven. Hun aanwezigheid in Stanislau duurt tot januari 1944. Daarna, tot eind mei 1945, volgt Offlag, 67 in Neubrandenburg, 1000 kilo­meter verder naar het westen. Na een zware reis van vijf dagen in een veewagen arriveert hij daar op 15 januari 1944.


Aalmoezenier van der Maden, in het midden zittend, tijdens zijn krijgsgevangenschap te Stanislau

 

Het archief van de hoofdlegeraalmoezenier bewaart 34 brieven en kaarten door van der Maden uit krijgsgevangenschap aan van Straelen geschreven. Die brieven en kaarten hebben maar aan een zijde, door omvang en liniering beperkte, ruimte voor tekst. De laatste brief uit deze reeks is van 16 augustus 1944. De opmars der geallieerden moet daarna de mogelijkheid tot correspondentie nadelig hebben beïnvloed. Van der Maden is genoodzaakt als regel te schrijven in telegramstijl en zich te be­perken tot zakelijk-pastorale mededelingen en aanvragen. Hij meldt wat hij ontvangen heeft en vraagt wat hij nodig heeft: miswijn, hosties, kaarsen, wierook, liturgische teksten, kerkboekjes, rozenkransen, scapuliermedailles, catechismussen, Cani­sius bijbeltjes, lectuur en bepaalde boeken. Met name boeken van Baur, Hooyman, Carolus Tesser, pater Cajetanus, Henri de Greeve, Frits van der Meer. Hij vraagt daarom met aandrang. „Ik preek zoveel, dat ik me vaak uitgepraat voel"; ,Kom niets te kort dan kennis van alle mogelijke godsdienstige en filosofische zaken"; ,Ge moet geleerder aalmoezeniers uitzoeken". Naast die berichten van goede ontvangst en de steeds opnieuw gedane verzoeken, bevat de correspondentie mededelingen over toegediende doopsels, vragen in verband met het regelen van kerkelijke huwelijken en berichten over gestorvenen. Voor vier doden deed hij de uitvaart en hij diende negentien volwassenen het doopsel toe. In zijn correspondentie geeft van der Maden bij herhaling blijk van zijn dankbaarheid tegenover van Straelen .,voor de hulp en steun". Die dank geldt ook een aantal keren de heer J. W. Snackers uit Helmond, die hem in vele kleine boekenzendingen hielp aan een eigen uitleenbibliotheek. En die werkte zo uitstekend dat „steeds alles in gebruik" was. Snackers verleende die hulp als secretaris van de ,Federatie der Maria Congregaties voor Heeren uit den hoogen stand in Ne­derland". Deze Federatie beijverde zich, op verzoek van de bisschoppen, en in samenwerking met de Nederlandsche Boekhandelaren en uitgeversvereniging „St. Jan", om katholieke lectuur toe te zenden aan de krijgsgevangenen te werk gestelde Nederlanders.

Van der Maden schrijft ook protesten. In zijn eerste kaart uit Langwasser (12-7-1942) klaagt hij al: preken en biechthoren niet toegestaan. De brief die hij op 19 oktober 1943 vanuit Stanis­lau verzendt, is geheel aan een protest gewijd. Het valt te meer op, omdat dergelijk geluid vanuit Stanislau eenmalig is. De goedmoedige van der Maden is echt verstoord. Hij schrijft: „Deze week een onderzoek ondergaan dat ik zoo maar niet kan laten passeren. 1e. werd mijn miskoffer, kelk, ciborie, en in Duitsland gewaden, linnen onderzocht op een wijze die aan eerbied alles te wensen overliet, wat toch minstens verwacht kan worden t.o.v. zaken, die voor ons heilig zijn; 2e. werd ik genoodzaakt mij in 't openbaar geheel te ontkleeden; 3e. rugzak, broodtasch, veldflesch, die ik tot nu toe steeds heb mogen behouden, afge­nomen. Ook een paar sleutels, die ik voor kist met kerkbenoo­digdheden absoluut noodig heb. Over een en ander protest ingediend bij Kampoudste, doch ik zou U willen vragen na­mens mij te protesteeren bij Duitsche instanties in Den Haag; bij Roode Kruis of bij Feldbischof O.K.W. Wat is positie aal­moezenier - niet krijgsgevangene zoals officieel is vastgesteld: ik ben hier niet als krijgsgevangene doch, zur Betreuung der Kgf. Offizieren". Moet ik mij dan onderwerpen aan alle behan­delingen die men t.o.v. Kgf. oorbaar acht? Waartoe dient be­scherming R. Kruis? Dring tevens aan op vrijheid van bewe­ging, wanneer ambt zulks meebrengt b.v, om zieken of gevange­nen te bezoeken, waar die ook verpleegd resp. vastgehouden worden. MA. behoort dit wel degelijk tot mijn ambt. Laatste ver­zoek ook schriftelijk aan Zweedschen gezant gericht, doch deze had door U verzonden brief nog niet ontvangen. Hoop dat deze zaak nu eens schriftelijk uitgemaakt wordt".

Stalag 371 zet het stempel "Gepruft" op deze brief en laat hem gewoon doorgaan.

Een laatste protest volgt uit Neubrandenburg op 14 mei 1944, wanneer hij „door afd. S.D. groote Prufung" heeft moeten on­dergaan. Van der Maden zendt hierover weer klacht aan Zweed­se gezant en vraagt ook aan van Straelen om te protesteren. Ook deze brief werd, met het stempel "Gepruft", doorgezonden. Naast deze korrespondentie berust in het archief van de hoofd­legeraalmoezenier nog een door van der Maden gemaakte be­antwoording van een vragenlijst. Deze 41 punten tellende lijst zond van Straelen in 1945 aan de twaalf aalmoezeniers, die

vrijwillig in krijgsgevangenschap waren gegaan. Doel daarvan was, geordende informatie te verzamelen over deze belangrijke periode van geestelijke verzorging. Die informatie kon dan tevens dienen voor het schrijven van een boek ,Priesters achter Prikkeldraad". Dit boek is nooit verschenen; maar wat niet is, kan nog komen! Deze beantwoording geeft in grote lijnen de­zelfde informatie als de correspondentie; is op bepaalde punten wat nauwkeuriger. In de beantwoording verwijst van der Ma­den enige keren naar „mijn meer uitgebreid verslag". Dit ver­slag moet inderdaad nog al uitgebreid zijn geweest, want er komt een verwijzing voor naar bladzijde 33. Jammer genoeg is dit verslag niet (meer) aanwezig op het archief van de hoofd­legeraalmoezenier. Het is ons (nog) niet gelukt een exemplaar van dit, waarschijnlijk getypte, verslag onder ogen te krijgen. Mogelijk kan een van de lezers hierbij helpen?

Het viel van der Maden niet mee, toen hij op 3 juli 1942 in Langwasser was gearriveerd. Hij werd ondergebracht in ,het Revier" op ongeveer tien minuten afstand van het kamp der officieren. Samen met Ds Vaandrager had hij een kamer. Ook de Cadetten en Adelborsten, C. en A. in het kampjargon, verble­ven in het lazaret. Hij mocht alleen 's zondags de H. Mis lezen. Preken en biechthoren was hem niet toegestaan. Twee keer mocht hij door de week een bezoek van anderhalf uur brengen aan het officierenkamp. Van der Maden protesteerde bij de Majoor-kampkommandant.
Dat deze maatregelen volkomen in strijd waren met de conventie van Geneve, die spreekt van een volledige uitoefening van den godsdienst". Maar dit protest „werd doodgeschreeuwd met de verklaring, dat ik heel blij moest zijn te worden toegelaten en dat ik gerust onmiddellijk kon vertrekken, als bet mij zo niet aanstond". Er ging een officieel protest via van Straelen naar het Ober-Kommando van de Wehrmacht. Pas zes maanden later, toen zij al geruime tijd in Stanislau waren, kwam het antwoord. Maar intussen had de toestand in Stanislau zich reeds voldoende gebeterd. Begin 1943 kregen predikant en aalmoezenier in Stanislau ieder een aparte kamer. Daarmede word zijn laatste wens, in verband met de werkomstandigheden, vervuld.


Foto "eigen gemaakte" altaar in Stanislau (foto gevonden in nalatenschap F. de Waal)

Na de moeilijke beginperiode in Langwasser betekende Stanislau een verademing. Al op 21 september 1942 schrijft van der Maden: ,Alles beter dan in vorig Lager; doordat ik me vrij onder officieren mag begeven; praktisch heel den dag bezet met jong en oud". De dagelijkse H. Mis en het rozenhoedje behoren dan nog tot de vrome wensen. Maar drie weken later kon hij al schrijven: „H. Mis, rozenhoedje, avondgebed iedere dag zeer druk". Het aantal geestelijke oefeningen dat van der Maden houdt is opvallend groot. Feesten als Kerstmis en Pasen met de voorafgaande Goede Week plechtigheden warden intensief voorbereid en goed gevierd. Van der Maden houdt lijdensmeditaties, organiseert aanbiddingsdagen en Eerste Vrijdag vierin­gen. En bij alles vermeldt hij dat deelname en belangstelling groot zijn. ,Alles samen genomen was er een gezond bloeiend godsdienstig leven met grote belangstelling voor alles wat op dat gebied ook in meer verwijderde zin ondernomen word, en waarvoor ook van andersdenkende zijde grote waardering word ondervonden". Van der Maden typeert de situatie door van „een gedwongen retraite" te spreken.

In Stanislau word veel tijd besteed aan cursussen. Zij bestreken een breed terrein: moderne talen, wiskunde, muziek (Dr Walter Boer), technische vakken. De aalmoezenier gaf engels, Latijn, godsdienstleer en filosofie. Ook in zijn functie van geestelijk verzorger organiseerde hij cursussen. Een cursus over de H. Mis die door ruim 200 deelnemers, waarvan een kwart niet katholiek was, werd gevolgd. Een cursus over het huwelijk in zestien lessen trok bij de officieren ongeveer 600 trouwe cursisten en bij de C. en A. afdeling nog eens 150. „De eigen sappige Brabantsche wijze", waarschijnlijk een adequate uitdrukking van zijn eenvoud en goedheid, lagen blijkbaar goed in de markt. Bijzonder ook bij niet-katholieken, want veel meer dan 300 katholieke officieren waren er niet. Zijn cursus apologie trok 3 a 400 man. Dan hield hij nog avondbijeenkomsten in meer beperkte kring. Daar werden ,godsdienstige onderwerpen" be­sproken en „verschillende vraagstukken ook op politiek terrein" behandeld.

Over het verblijf in Neubrandenburg is de informatie schaars. De toestand van dit kamp was beroerd en er waren ook minder mogelijkheden. Van der Maden kreeg er in april 1944 een eigen kamertje. Hij schrijft dat de viering van Goede Week en Pasen in 1944 goed is geslaagd. Op 1 juni van dat jaar vertrokken de 350 hoofdofficieren naar Titmoning. In februari 1945 kwamen de reserve officieren, en met hen aalmoezenier Morel, van kamp Lissa over naar Neubrandenburg.

In de late avond van 29 april 1945 word het kamp Neubran­denburg door Russische tanks bevrijd. Naast Nederlandse waren er in het kamp ook Russische krijgsgevangenen. De relaties tussen deze beide groepen waren vriendschappelijk. Dat had tot gevolg een prettig contact tussen bevrijders en de Nederlandse gevangenen. De stad Neubrandenburg word niet verdedigd en de bevrijding van bet kamp had een rustig verloop. Op de avond van 24 mei kwamen er Russische vrachtwagens om de Nederlandse officieren of te voeren. Op 28 mei vertrok de laat­ste groep, waarbij ook de aalmoezenier. „Ik vertrok 28 mei naar het station om 29 mei of te reizen naar Gustrow, verder per vrachtwagen naar Criwitz, dan over de demarcatielijn naar Lunenburg, volgende dag naar Diepholz, dan naar Rheine­Osnabruck - Glanerbrug - Oldenzaal - Austerlitz - Breda, waar ik 5 juni te 23.30 uur arriveerde. Een zeer vermoeiende maar uiter­aard zeer prettige reis. Tijdens de reis heb ik tweemaal, eens te Diepholz en eens te Rheine de H. Mis kunnen leven".

De drie jaar krijgsgevangenschap hebben hun stempel gedrukt op het verdere leven van Willem van der Maden. Hij droeg er ook het stigma van. Sinds Stanislau leed hij aan reumatiek en de laatste jaren van zijn leven zat hij in een rolstoel. Nog scher­per zag je daardoor, hoe ongebroken zijn geest wet was.

Na de kamptijd schonken zijn vrienden uit de gevangenschap hem de kelk. De beker van het altijddurende verbond bestendigde zijn vriendschap met velen. Iedere vijf jaar organiseerde hij rond Pinksteren in zijn huis een reünie, waar telkens enige honderden ex-krijgsgevangenen aan deel namen. Zo lang hij leefde is hij deze gewoonte trouw gebleven. Op de reünie van 1960 kreeg hij, op zijn eenvoudige wens, van zijn vrienden 'n nieuwe fiets. Maar daarenboven kreeg hij een levenslange taxi. Het zal niet de laatste keer geweest zijn dat hij ervaren mocht: De maat die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken.