Henri van Abbe werd op 8 januari 1880 geboren in Amsterdam. Hij was het achtste kind van Jenneken Renssen en Jacob van Abbe. De familie Renssen was gereformeerd, terwijl de familie Van Abbe joods was. In 1906 trouwde Henri met Allegonda Maria van Reeken, geboren in 1885 in Tiel en rooms-katholiek. Later zou Henri zich ook tot het rooms-katholicisme bekeren. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, waarvan twee meisjes jong overleden. Van hun drie zoons was de oudste, Henri jr., gehandicapt. De andere twee, Jan en Albert, zouden later in het bedrijf van hun vader werken. Henri van Abbe overleed op 18 november 1940 in Eindhoven.
Na zijn middelbare school werkte Henri enige tijd als leerling-tabaksmakelaar. In 1900 startte hij met een gift van 10.000 gulden van zijn vader een kleine sigarenfabriek in de Amsterdamse Rustenburgerstraat. Volgens familieverhalen was dit bedrijfje aanvankelijk niet erg succesvol. Dit werd voornamelijk toegeschreven aan de vele arbeidsconflicten die destijds in de Amsterdamse sigarenindustrie plaatsvonden, waar ook Van Abbe mee te maken kreeg.
Volgens familieverhalen was dit bedrijfje aanvankelijk niet erg succesvol. Dit werd voornamelijk toegeschreven aan de vele arbeidsconflicten die destijds in de Amsterdamse sigarenindustrie plaatsvonden, waar ook Van Abbe mee te maken kreeg.
In 1908 was Henri van Abbe de problemen met zijn ontevreden werknemers zat. Hij besloot zijn bedrijf in fasen te verhuizen naar het toenmalige zelfstandige dorp Gestel in Zuidoost-Brabant, dat in 1920 bij Eindhoven zou worden gevoegd. Hij was zeker niet de eerste Amsterdamse sigarenfabrikant die deze stap nam. Al in de late negentiende eeuw vestigden arbeidsintensieve industrieën, zoals de sigaren- en textielindustrie, zich in Eindhoven en omgeving.
De belangrijkste reden hiervoor was het grote aanbod van arbeidskrachten in deze regio, waarvan velen uit de landbouw kwamen. Dit zorgde voor aanzienlijk lagere lonen in vergelijking met het westen en midden van het land.
Henri van Abbe vestigde zijn eerste sigarenfabriek in Eindhoven aan de huidige Palingstraat 31 in Gestel. De fabrieksstructuur is nog duidelijk zichtbaar op de luchtfoto.
Deze oude fabriek grenst aan de Vergeten Tuin van Eindhoven. De tuin is elke eerste zondag van de maand geopend van 12.00 tot 16.00 uur en ligt achter de huizen aan de Palingstraat. De ingang bevindt zich tussen nummer 21 en 23. https://www.vergetentuin.nl/
Tegeltableau, aangeboden door het personeel „Karel I Sigarenfabrieken" aan de heer H. J. van Abbe", ter gelegenheid van de opening van de nieuwe fabriek te Eindhoven. 1920.
Bij de opening van de nieuwe fabriek is Henri van Abbe 40 jaar.
Op deze foto van 1916 is duidelijk te zien hoe omvangrijk de Karel 1 fabrieken al zijn. Op de tongelsestraat rijden nog paard en wagen.
vrijdag 19 februari 1971 brandde de Karel1 fabrieken af, zie de speciale pagina over de brand.
Het jaar 1914 bracht niet alleen de donkere wolken van de Eerste Wereldoorlog met zich mee, maar ook een keerpunt in de bedrijfsstrategie van Henri van Abbe. Geconfronteerd met de ontwrichtende gevolgen van het conflict, nam hij twee cruciale beslissingen die de toekomst van zijn sigarenfabriek zouden vormgeven.
Eerst deed hij afstand van zijn exportvergunningen, een gedurfde zet in een tijd waarin internationale handel nog steeds als een belangrijke groeimotor werd gezien. Zijn blik richtte zich nu volledig op de binnenlandse markt, een markt die hij vastbesloten was te veroveren.
Maar hoe kon hij dit bereiken in een tijd van onzekerheid en schaarste? Van Abbe's antwoord was even eenvoudig als revolutionair: hij zou zich concentreren op slechts één merk sigaren, Karel 1. Het bedrijf gebruikt in reclame eerst Karel I geschreven met een Romeins cijfer en later schrijven ze het met een cijfer.
Dit was een opmerkelijke breuk met de heersende praktijk in de Nederlandse sigarenindustrie. De meeste fabrikanten produceerden een wirwar van merken, waaronder de zogenaamde 'winkelmerken', sigaren die speciaal voor individuele winkeliers werden gemaakt. Deze praktijk leidde tot een overvloed aan merken met vaak prachtige, maar ook verwarrende namen. Bovendien was de kwaliteit van deze sigaren vaak inconsistent, omdat winkeliers uit kostenoverwegingen hun sigaren bij verschillende fabrikanten inkopen.
Van Abbe zag in deze chaos een kans. Hij positioneerde Karel 1 als een betrouwbaar, hoogwaardig merk en ondersteunde de lancering met een uitgebreide reclamecampagne. Deze strategie bleek een gouden greep. Toen de oorlog in 1918 eindelijk voorbij was en de economie langzaam herstelde, steeg de vraag naar het inmiddels bekende merk Karel 1 explosief.
Het succes was zo overweldigend dat Van Abbe in 1920 een gloednieuwe fabriek kon openen in Stratum, waar 600 mannen en vrouwen aan de slag gingen om aan de groeiende vraag naar Karel 1 sigaren te voldoen. Het was een triomf voor Van Abbe, die in tijden van tegenspoed de basis had gelegd voor een bloeiend sigarenimperium.
De jaren twintig brachten een periode van aanzienlijke groei voor het bedrijf van Henri van Abbe. In 1929 werkten er meer dan 1300 mensen in een nieuwe fabriek in Eindhoven, die verplaatst was naar het stadsdeel Tongelre. Een aanzienlijk deel hiervan, enkele honderden, waren Belgische grensarbeiders. In 1928 opende Karel 1 een filiaal in Reusel, waar een jaar later al meer dan 600 sigarenmakers werkzaam waren. Daarnaast was er een fabriek in Maastricht, die in 1932 naar Waalre werd verplaatst. In de jaren twintig en dertig was Van Abbe, na Philips, de grootste werkgever in Eindhoven en omgeving.
Henri van Abbe onderscheidde zich als een moderne industrieel. In tegenstelling tot de traditioneel chaotische sigarenfabrieken, heerste er in zijn bedrijven orde en netheid, zelfs in de personeelsruimtes. In de jaren dertig droegen de sigarenmaaksters witte jassen en kapjes, niet alleen voor hygiëne, maar ook voor veilig werken met machines. De Karel 1-fabrieken waren ook voorlopers op het gebied van mechanisatie in de sigarenindustrie.
Hoewel zijn bedrijf Henri van Abbe tot een welvarend man maakte, bleef hij een eenvoudig leven leiden. Familieleden beschreven de directeur van Karel 1 als een 'huismus', die 's avonds het liefst een glas thee met citroen dronk en zelden uitging. Een uitzondering waren de wedstrijden van het Nederlands voetbalelftal, vooral als ze in Amsterdam werden gespeeld. Hoewel hij enkele zakenreizen maakte, waaronder een naar de Verenigde Staten, was hij het liefst thuis in Eindhoven.
Ondanks zijn verlegen aard was Henri van Abbe niet geheel zonder ijdelheid. Hij was terecht trots op zijn succesvolle bedrijf en liet zich in de jaren twintig meerdere keren portretteren door Brabantse schilders. Hij kocht ook enkele schilderijen, voornamelijk om zijn nieuwe villa aan de Bilderdijklaan in Eindhoven op te fleuren.
Pas in het begin van de jaren dertig ontwikkelde zijn hobbymatige interesse in kunst zich tot een serieuze passie. De Brabantse tabaksmakelaar en latere kunsthandelaar Tinus van Bakel, die vanaf het midden van de jaren dertig veel met Van Abbe omging, geloofde dat het verzamelen van kunst en het contact met schilders een tegenwicht vormden voor zijn werk als fabrikant en zijn zakelijke contacten. Volgens Van Bakel was kunst voor Van Abbe "ontspanning, een manier om zijn persoonlijkheid op een andere manier te uiten dan in de fabriek."
Vanaf 1930 begon Van Abbe, samen met zijn Amsterdamse vriend uit de tabakshandel, Carl Alandt, regelmatig tentoonstellingen te bezoeken in het Stedelijk Museum en in het Gooi. Tijdens deze bezoeken, en ook in Amsterdam en Den Haag, maakte hij kennis met het werk van diverse schilders, waaronder Jan Sluyters, Lizzy Ansingh en later de 'magisch realisten' Raoul Hynckes, Carel Willink en Wim Schumacher. Van Abbe was zo onder de indruk van hun werk dat hij schilderijen van al deze kunstenaars kocht.
Rond 1937 kwam Van Abbe, via de jonge Van Bakel, in contact met de Belgische expressionisten Constant Permeke, Gust de Smet en Oscar Jespers. Van Bakel, een vriend van zijn zoon Jan, introduceerde hem in hun ateliers. Bovendien zorgde Van Bakel ervoor dat Van Abbe werd uitgenodigd voor feesten bij de bekende Nederlandse society-schilder Kees van Dongen, die in Parijs woonde. Van Abbe was ook gecharmeerd van het werk van Van Dongen en de Belgische expressionisten en voegde een aantal van hun werken toe aan zijn collectie.
Midden 1932 kwam Henri van Abbe met een voor Eindhoven gedurfd voorstel. Hij bood de gemeente Eindhoven een bedrag van maximaal 150.000 gulden aan (tegenwoordig meer dan een miljoen euro) voor de bouw van een museum voor schilderkunst. Daarnaast was hij bereid om de eerste vijf jaar nog eens 45.000 gulden bij te dragen voor de aankoop van kunstwerken en de exploitatie van het museum. De gemeenteraad accepteerde Van Abbes genereuze aanbod in januari 1933. Als tegenprestatie stelde de gemeente het terrein op de hoek van de Bilderdijklaan langs de Dommel gratis beschikbaar voor de bouw van het museum.
Er zijn veel theorieën over waarom Van Abbe met het idee voor een museum kwam. Zijn eerder genoemde ijdelheid speelde waarschijnlijk een rol. Een museum is immers een veel blijvender nalatenschap dan een portret of een fabriek. Ook voorbeelden uit binnen- en buitenland hebben hem wellicht geïnspireerd. Kort voordat hij zijn plan presenteerde, was bekend geworden dat de Rotterdamse ondernemer en kunstverzamelaar Van Beuningen een soortgelijk initiatief had genomen. Bovendien schonken rond 1930 enkele Amerikaanse industriëlen en kunstverzamelaars geld en delen van hun collectie aan musea.
Henri van Abbe geschilderd door Kees van Dongen in 1938. Van de schildering is een foto [klik op het schilderij voor de foto] door Martien Coppens, daar zit zijn klein dochter Olly (de Vries)-Van Abbe, die later bekende beeldhoudster werd in Eindhoven, die veel bekende en onbekende Eindhovenaren heeft vereeuwigd in haar beeldhouwwerken ( Olly de Vries-Van Abbe is 13 januari 2017 overleden)
Op de foto is de tabaksfabrikant en mecenas afgebeeld naast zijn door Kees van Dongen gemaakte portret. De schilder met palet poseert naast zijn schilderij.. Achter de zittende Henri van Abbe hangt het portret dat Van Dongen maakte van Van Abbes kleindochter Olly, de zuster van Jan-Francis. De foto is gemaakt in de fabriek van Karel I aan de Tongelresestraat in Eindhoven; op de achtergrond zijn nog stapels sigarendozen zichtbaar.
Olly van Abbe (Aldegonda Clementina Maria van Abbe) als kind, geschilderd door Jan Sluijters. ca 1946
Olly de Vries-van Abbe (1935-2017) was de drijvende kracht achter de oprichting van de Henri van Abbe stichting, die zich inzet voor het behoud van het cultureel erfgoed in de regio Eindhoven. De stichting ontstond uit onvrede over de verbouwing van het museum, waarbij met name de karakteristieke voorgevel drastisch werd aangepast. Haar broer Marc van Abbe zet zich als interim-voorzitter en lid van het dagelijks bestuur, nog steeds actief in voor monumentenzorg in de stad (gegevens 2024).
De Henri van Abbe Stichting heeft de Henri van Abbeprijs ingesteld, die bestaat uit een oorkonde en een bronzen penning. Olly van Abbe, beeldhouwster van beroep, ontwierp deze penning zelf. Ze maakte ook de buste van Frits Philips en Gerrit Brokx, en creëerde een aantal prachtige (keramische) gevelobjecten, waaronder:
1982: "Chinese Mandarijn met vier dienaressen/geisha's" op het Eindhovense pand van Mei Ling.
1978: De gevelversiering "De Bleek".
1980: De versieringen "De Rietvink" en "De geschiedenis van het bad" op het Kastelenplein.
Jan Sluijters portret van Karina van Abbe, op 7 jarig leeftijd. Ze was een van de negen kinderen van A. J. A. (Albert) van Abbe, zoon van de sigarenfabrikant Henri van Abbe.
Geschilderd in 1947, 80 x 60 cm, familie bezit.
Karina de Rooij-van Abbe (1940-2003) heeft de kunstacademie gedaan en is op latere leeftijd veel gaan schilderen.
Met name haar aquarellen waren van een bijzonder niveau en ze heeft in de loop der jaren verschillende exposities gehad.
Zijn overgrootvader was Henri van Abbe. Antonie is een zoon van Karina van Abbe (Karina de Rooij-van Abbe). Hij is naast zijn vak als ontwerper bij De Heeren van Vonder ook kunstschilder m.n. de laatste jaren op het gebied van portretten. Zijn fascinatie gaat uit naar Jan Sluyters, Breitner en van Dongen, deze "kunst-tic" waarschijnlijk meegekregen van de familie.
Inderdaad prachtige portretten op zijn website www.antoniederooij.nl Antonie was bestuurslid van Henri van Abbe stichting.
Henri van Abbe was verder een eigenzinnig man. Dat blijkt wellicht het beste uit een artikel over hem dat De Groene op 17 augustus 1936 publiceerde. Hierbij staat een foto van een portret dat P. van der Hem enkele jaren daarvoor van Van Abbe had geschilderd. De fabrikant maakt daarop een nogal fletse indruk, goed in het pak, wat dikkig, een kalend hoofd; het prototype van de geslaagde zakenman. Maar in het artikel staat ook een beschrijving van een schilderij van een 'frêle vrouwenfiguur' die achter Van Abbes bureau aan de wand hing. Het ging om een schilderij van Kees van Dongen, waarbij het 'matschijnend kleed... slechts gedeeltelijk de teere tinten van een blank lichaam bedekte'. Welke katholieke ondernemer of iemand met een andere levensovertuiging zou een dergelijk schilderij in het Brabant van de jaren dertig van de twintigste eeuw in zijn werkkamer durven ophangen? Geen waarschijnlijk. Van Abbe wel en dat toont hem ten voeten uit. De Eindhovense sigarenfabrikant en kunstverzamelaar was een man met karakter en niet bang om daarvoor uit te komen.
Van Abbes voorstel was origineel voorzover het zijn bedoeling was dat het museum een verzameling van werken van nog levende kunstenaars zou opbouwen. Uit zijn eigen collectie schonk hij een dertigtal, door een commissie van drie vooraanstaande museumdirecteuren, geselecteerde stukken.
Het ontwerp van het nieuwe museum verliep met enige problemen. De eerste kandidaat, de Rotterdamse gemeente-architect Van der Steur, kreeg van zijn werkgever geen toestemming zich ermee bezig te houden. Een eerste ontwerp van zijn opvolger, de tot de behoudende Delftse school behorende architect A.J. Kropholler vond geen genade in de ogen van Van Abbe. Hij stimuleerde de architect W. Zweedijk om een moderner ontwerp aan de raad te presenteren. Die had echter in meerderheid een duidelijke voorkeur voor het plan van Kropholler. Deze maakte nu een tweede versie die voor beide partijen aanvaardbaar was.
In juni 1934 begon de bouw van het museum, dat al in april 1936 onder de naam Stedelijk Van Abbe Museum kon worden geopend door minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen dr. Slotemaker de Bruïne. De door de eerste directeur, de kunsthistoricus dr. W.J.A. Visser samengestelde openingsexpositie had als thema 'Hedendaagsche Nederlandsche Kunst'. Ter gelegenheid van de opening werd Van Abbe benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Henri van Abbe mocht de ingebruikneming van 'zijn' museum slechts ruim vier jaar beleven. In december 1940 stierf hij aan een verwaarloosde blindedarmontsteking. Ter herdenking van zijn overlijden werd eind december 1940, begin januari 1941 een twee weken durende tentoonstelling in het Van Abbe Museum gehouden. De korte duur van de expositie hing vrijwel zeker samen met het feit dat Van Abbe van joodse afkomst was. Directeur Visser had toen al ontslag genomen omdat hij niet met de Duitse bezetter en diens Nederlandse geestverwanten wilde samenwerken.
Na de oorlog zouden Vissers opvolgers als mr. Edy de Wilde, ir. Jean Leering en drs. Rudi Fuchs het Van Abbe Museum tot een van de meest vooraanstaande musea op het terrein van de hedendaagse kunst in Europa maken.
Bron: http://www.thuisinbrabant.nl/personen/a/abbe,-henri-van
Bronnen
• Stedelijk Van Abbemuseum Eindhoven, Documentatie over Van Abbe
• Streekarchief Regio Eindhoven, Documentatie over Van Abbe
• Bas Bierkens, De sigaar uit de Kempen, Eindhoven 1997
• Jessica de Heer, 'Het Stedelijk van Abbemuseum, 1933-1963', ongepubliceerd manuscript 1982
• Ed van de Kerkhof, 'De hobby van de sigarenbaron', in: Eindhovens Dagblad, 11 juni 1986
• J.M.P. van Oorschot, Eindhoven, een samenleving in verandering, dl. 2, 1920-1960, Eindhoven 1982, 891-893
• Lambert Tegenbosch, 'Henri J. van Abbe, Herinneringen van Tinus Van Bakel', in: Brabantia 22 (1973) 108-109
• Mondelinge informatie van mevrouw O. de Vries-van Abbe en drs. D. Franssen van het Van Abbemuseum, beiden te Eindhoven
Dit artikel verscheen eerder in: J. Brouwers e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noord-Brabanders. Deel 6 (Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, 's-Hertogenbosch 2003).
Jan Sluijters portret van Jan Francis van Abbe (1908-1955)
olieverf / doek, 132 x 84 cm
Henri van Abbe had twee zoons: Jan Francis ('Jan') en Albert van Abbe.
Private collection
Jan Sluijters portret van Albertus Josephus Adolf ('Albert') van Abbe (1910-1984 )
Henri van Abbe had twee zoons: Jan Francis ('Jan') en Albert van Abbe.
Private collection
Jan Sluijters portret van Ingeborg van Abbe, een van de drie kinderen van A.J.A. (Albert) van Abbe, zoon van de sigarenfabrikant Henri van Abbe (1880-1940)
Private collection
(bron https://rkd.nl/nl/explore/images/record?query=abbe&start=3)
Jan Sluijters portret van Karina van Abbe, een van de negen kinderen van A.J.A. (Albert) van Abbe, zoon van de sigarenfabrikant Henri van Abbe (1880-1940)
80 x 60 cm geschilderd ca 1947 Private collection
Het museum zou worden vernoemd naar de sigarenfabrikant H.J. van Abbe, die de bouw financierde en voor de eerste jaren een bedrag voor aankopen en exploitatie ter beschikking stelde. De naamgeving verliep overigens niet zonder problemen. De stroef lopende naam ‘Stedelijk Museum Van Abbe’ zou nooit ingeburgerd raken. Vlak voor de opening bleek op een herdenkingssteen per vergissing de inscriptie ’Stedelijk Van Abbemuseum’ te zijn aangebracht. Aangezien het museum inmiddels ook zo in de volksmond werd genoemd, besloot de gemeenteraad op 10 april 1936 tot een naamswijziging "Stedelijk Van Abbe museum" (met spatie tussen Abbe en museum). De huidige benaming is nu "Van Abbemuseum", het stedelijke is al lang geleden verlaten.
http://libraryblog.vanabbe.nl/museumarchief/museumhistorie-ii-het-museumbeleid-visser/
http://libraryblog.vanabbe.nl/museumarchief/museumhistorie-i/
{Artikel uit 1936 over de opening van Abbemuseum]
Aan de gemeente Eindhoven werd een museum geschonken door den Heer H. J. van Abbe, directeur der Karel I-fabrieken aldaar. De gemeentelijke collectie moderne schilderijen en wisselende tentoonstellingen nodigen er tot een bezoek.
Rotterdam en den Haag hebben lang gewacht op een waardig schrijn voor hun kleinodiën. De schenking aan Eindhoven voorziet echter niet in een lang gevoelde behoefte, maar doet veeleer het verlangen ontstaan, het ruime, uiterlijk eenvoudige, doch waardige museum steeds beter aan zijn bestemming te zien voldoen. Van de moderne industrie heeft men wel eens gezegd, dat zij allereerst begeerten schept en daarna deze eventueel bevredigt. De jonge industriestad geeft door haar museum te kennen, dat haar verlangen naar schoonheid ontwaakt is.
De Heer van Abbe koos archictect A. J. Kropholler tot zijn vertrouwensman. Deze kweet zich van het moeilijke bouwprogramma, waarbij de uiterste zuinigheid werd voorgeschreven, op gewetensvolle wijze.
In den bouw strijden schoonheid en spaarzaamheid om den voorrang met de technische verzorging van het geheel. De conceptie van het gebouw is zeer klaar, eerlijk en doelmatig. Men mag zich afvragen, of de situatie een zóó strenge symmetrie geheel rechtvaardigt.
Voor een monumentaal gebouw en voor een museum in het bijzonder is symmetrie een deugd, dus zeer wenschelijk, indien de omgeving zich hiertegen niet verzet.
Deze vraagt hier om een zeker evenwicht. Voor de bezoekers van een museum, dat in den regel vrijwel geheel voor het publiek toegankelijk is, is het van groot belang, dat zij zich in het gebouw gemakkelijk kunnen oriënteren. Kropholler heeft de gevraagde zalen alle „en suite" geplaatst, met uitzondering van de tentoonstellingszaal, die centraal gelegen is, en waaromheen de andere ruimten in een kring gegroepeerd zijn. De bezoeker wordt dus niet verontrust door de gedachte, of hij op zijn weg mogelijk een zaal of kabinet passeerde. De symmetrie maakt het eenvoudig te schatten, welk 'n gedeelte van den kringloop men heeft afgelegd, wat een goede distributie van den beschikbare tijd toelaat. Het voor een museum doelmatige bovenlicht maakt het enerzijds gemakkelijker, tot een symmetrische oplossing te komen, omdat de situering van de zalen ten opzichte van de windstreken vrijer wordt; anderzijds vraagt het dan ook middelen (als b.v. de symmetrie) om de oriëntatie te vergemakkelijken, nu de hulp van de zon daarbij zoo gering wordt. Alleen van uit de kabinetten (en er zijn er helaas slechts twee) wordt den bezoeker een blik naar buiten toegestaan.
Foto's 1936 De beeldhouwer John Raedecker, bekend van de beelden van het Nationaal Monument op de Dam en ook de maker van de steigerende paardjes voor de entree van het museum. In de hal van het museum een wandschildering van Dirk Nijland.
Het Van Abbe Museum presenteert zich waardig aan het hoofd van de tot een plantsoen verbrede Bilderdijklaan. De centrale ingang wordt gemarkeerd door den toren, die door den ontwerper oorspronkelijk forser en hoger was bedoeld. Men vreesde, dat zijn slagschaduw aan de verlichting van de zalen schade zou toebrengen. Dit bezwaar dunkt ons minder ernstig, omdat het alleen bij zon zich zou voordoen, en dan toch gebruik zal worden gemaakt van de schoepenconstructie, waarmede de verlichting geregeld wordt. Het is voor den aandachtigen beschouwer duidelijk, dat de bovenbouw van den toren robuuster hoort te zijn. De pinakels op de hoeken van de borstwering trachten, op enigszins armelijke wijze, de torenmassa te vergroten. Het kloeke vergulde uurwerk reduceert echter de hier bedoelde werking.
De inkrimping van den torenopbouw, welke door mij betreurd wordt, was aanleiding voor den architect om op andere wijze nu nog het midden en den ingang te accentueren en wel door den monumentale trap met de door John Raedecker in trachiet gehouwen steigerende paarden. Het reliëf boven den ingang, het wapen van Eindhoven, is van dezelfde hand. We zijn er Kropholler dankbaar voor, dat hij door zijn grote spaarzaamheid de totstandkoming van dit interessante beeldhouwwerk heeft mogelijk gemaakt.
De aesthetisch-symbolische bedoeling er van is, meen ik, deze: dat onze geest gespannen en in vrijheid zich verheft bij het bewonderen van schoonheid. Gaarne zouden we de beelden een weinig hoger geplaatst zien. Het verband tussen het beeldhouwwerk en de architectuur van den trap kon hechter zijn.
Zware met brons beklede deuren beveiligen de entree.
Men passeert een uiteraard weinig gastvrij tourniquet (men is aan deze marteling langzamerhand wel gewend) en komt via een vrij duister voorportaal in de rustig verlichte hal, die zich in de breedte uitbreidt.
Voorportaal en hal ontvangen het licht hoofdzakelijk door de tongewelven van deels blauwgrijs gekleurden glazen bouwsteen.
Het oog wordt ontspannen door de aangename koelte, en door het licht getrokken naar de schilderijenzalen. Het bovenlicht van deze zalen gaat eerst door draadglas, passeert de schoepenconstructie en wordt dan door het regendrupglas nog gelijkelijker verspreid. Wij missen hier het voordeel van het prismaglas (dat dan ook nog het opalineglas vereist) en dat het licht meer naar de wanden werpt. Betreffende de verlichtingsquestie werd advies gevraagd aan Prof. Ornstein. De architect heeft ook van de directeuren van onze voornaamste musea waardevolle inlichtingen ontvangen. Ook op het verlichtingssysteem van Prof. Ornstein moest helaas bezuinigd worden. Geheel bevredigend is de verlichting zeker niet. Zij ware wellicht te verbeteren door het midden van het glasvelum een weinig af te dekken.
De verlichtingsquestie is heel moeilijk, maar de sleutel ligt hier, dat een schilderij, wil men het genieten, zóó gezien moet worden als de schilder het zag. Of wel zoals de maker wenste, dat ge het zoudt zien. «iemand kent iets zoo goed, als wie het veroorzaakte als schepper.
Die kennis is allereerst het inzicht in de positieve waarden (en kritisch het leed om het ontbrekende).
Om een symfonie van Mozart waarlijk goed te horen moet je, al luisterende, Mozart zijn (worden).
De schilderingen in de Sixtijnse kapel zijn goed verlicht, want het licht valt nog steeds zoo, als Michel Angelo er van gebruik maakte. (Een schilderijen-museum is altijd, in zeker opzicht, een soort van vondelingenhuis.) De meeste schilderijen werden geschilderd bij hoogstaand licht, van links invallende. En voor deze schilderijen is dit dan ook het gunstigste licht, om bij gezien te worden. In vroeger tijd waren de ateliers veelal matig verlicht. Het onmatige, over geperfectioneerde lichtvoet in onze moderne musea veel schilderijen verdrinken. Laten wij nimmer vergeten, dat kunstwerken geesteskinderen zijn, en in een gezin thuis behoren, niet in een crèche.
De schilderijenzalen in het Van Abbe Museum hebben door hun uniformiteit een tekort aan warmte. Zij werden behangen met een gebroken wit papier, goed van toon, maar hopelijk provisorisch bedoeld. De lage teakhouten lambrisering (nogal grof van détail) doet hiertegen te kleurig. De vloerbedekking van bruin linoleum is wat armelijk. (De schuine hoeken verzwakken den zaalvorm.) Zeer aangenaam van kleur is echter de hal, in fraaie Frieschen baksteen boven een plint van licht-geelgrijzen geglazuurde steen (iriseerende patine). De vloer is van comblanchien, met een rand van donker hardsteen en geaderd wit marmer. Een viertal slanke boogvensters hebben fijn genuanceerd gebrand glas, in bruine en blauwviolette tinten. Boven de teakhouten banken zijn decoratieve panelen van Dirk Nijland.
Ziehier thans nog enige technische gegevens. Met uitzondering van den natuursteen, hoofdzakelijk Duitsche trachiet, werden zoveel mogelijk Hollandsche materialen verwerkt. Het gebouw is opgetrokken, op een grondverbetering en zware betonfundering (ruim 1 0 M. lange betonpalen), in baksteen (twee halfsteen muren, reuzemoppen van Ouderzorg). De plinten, muurafdekkingen en goten in trachiet doen aangenaam aan. De weinige ramen zijn van staal. Vrijwel al het binnenhoutwerk van blank teak, duidelijk sprekende houtverbindingen. Het is jammer, dat vóór den bouw geen overleg met den directeur van het museum kon plaats hebben, doordat deze, de Heer Dr. Visser, eerst na den bouw benoemd is geworden. Het studeervertrek van den directeur ligt aan de Noordzijde naast den ingang, en maakt evenwicht met de portiersloge en garderobe, die van uit het voorportaal toegankelijk en geschikt verlicht zijn. In den kelder bevinden zich de ruimten voor expeditie (die, door onvoldoende bestudering, niet geheel aan hun doel beantwoorden) en een ruime woning voor den conciërge. Ook is er ondergebracht de installatie voor centrale verwarming door middel van warm water en warme lucht.
Uitbreiding van het museum zal vooreerst wel niet nodig zijn, doch is goed mogelijk aan de achterzijde.Nog een enkel woord over het karakter van het gebouw. Naar mijn overtuiging wordt hier het museum-karakter, dat wel zeer moeilijk te definiëren is, op een aanvaardbare wijze tot uitdrukking gebracht. Enerzijds behoort een museum voor beeldende kunst te zijn: een kleinoodiënschrijn; een tempel, waarin de schoonheid aanschouwd en beleden wordt. Anderzijds heeft een museum ook uiteraard iets van een showroom, van een pakhuis. Ja, een museum is hybridisch van aard en zal dit vooral immer zijn in perioden van wancultuur. In tijden van echte cultuur sticht men echte tempels. Bij het Van Abbe Museum spreekt de geslotenheid van het schrijn wel duidelijk uit het exterieur van het gebouw. De sfeer in de hal zondert ons ineens af van de materiële, rammelende sfeer der industriestad en nodigt tot stille beschouwing. De hal is een goede voorbereiding tot het museum. Men kan echter niet zeggen, dat de museumzalen een even goede voortzetting zijn van de hal. De hier gestelde zuinigheidseisen vormden ongetwijfeld een sterke hindernis voor de architect om zijn idee van het gebouw volkomen te verwezenlijken. Wie dit toegeeft, zal daarom niet minder betreuren, dat, bij het schone en waardevolle, hetwelk bereikt werd, die krachtige eenheid ontbreekt, welke ons een bouwwerk doet ervaren als een lévend wezen.
Ir. F. H. WARNAARS.
bron Het R.K. bouwblad; officieel orgaan der Algem[eene] Katholieke Kunstenaarsvereeniging jrg 8, 1936, no 6, 15-10-1936 (www.delpher.nl)
Duitse en Nederlandse autoriteiten, onder wie Ir. Mussert, verlieten het Van Abbe-museum na een bezoek. Ze werden vergezeld door de NSB-burgemeester van Eindhoven, Pulles. Mussert had een driedaags bezoek aan Brabant gebracht.
Het is opmerkelijk dat het Van Abbemuseum eerder ook al een rol speelde in de NSB-geschiedenis van Eindhoven. Op 21 februari 1942 vond namelijk de installatie van Pulles als burgemeester plaats in dit museum.
De eerste directeur dr. W. .J. A. (Wouter) Visser nam februari 1942 ontslag omdat hij er niets zag in het organiseren van NSB-tentoonstellingen. Visser werd opgevolgd door NSB'er J. P. G. Peeters en later door L. Vrijdag. Onder de directoraten van Peeters en Vrijdag zou het museum steeds meer verworden tot een podium voor propagandatentoonstellingen. Visser werd na de bevrijding weer aangesteld, maar werd al in 1946 directeur van de Rijksmonumentenzorg.
Lees volledige verhaal op: https://www.eindhoven4044.nl/9/Abbemuseum1940-1944.html
Na de bevrijding, september 1944 kon het museum weer een nieuwe start maken.
Duidelijk is hier de houten uitkijktoren te zien die eind 1941 daar is gebouwd als onderdeel van de luchtbescherming.
De hoofdpost van de Luchtbescherming was gevestigd in een schuilkelder achter het Van Abbemuseum.
De hoofdpost was met aparte telefoonlijnen of -kabels verbonden met de diverse vakposten en met het Hoofdbureau van Politie.
De uitkijkpost was o.a. gebouwd om laag vliegende vliegtuigen van verre te zien aankomen.
17 januari 2003 wordt in Eindhoven het gerenoveerde en uitgebreide Van Abbemuseum door koningin Beatrix geopend. Het museum werd gesticht door sigarenfabrikant Henri Jacob van Abbe , die zijn Amsterdamse afkomst nooit verloochende. De opmars van de Karel I-sigaren werd geleid vanuit een in de hoofdstedelijke kleuren geschilderd kantoor.
Op zaterdag 18 april 1936 werd op de voorpagina van het Eindhovensch Dagblad verslag gedaan van de opening die dag van het Stedelijk Van Abbe-Museum. Dat de schenker van het museum de Eindhovense sigarenfabrikant Henri van Abbe was, zal niemand zijn ontgaan. Rechts onderaan de voorpagina van de krant stond een advertentie voor zijn sigarenmerk: 'Er is maar één Karel 1'.
Henri van Abbe kon de bouw van het door A.J. Kropholler ontworpen museum op de voet volgen, want zijn huis - Villa Berthenja aan de Bilderdijklaan - stond aan de overkant van het bouwterrein, aan het riviertje de Dommel.
Het eerste levensteken van het museum is te vinden in de notulen van de raadsvergadering die op maandag 30 januari 1933 werd gehouden. Burgemeester A. Verdijk deelde die avond mee dat 'een onzer verdienstelijkste burgers' geld beschikbaar had gesteld voor de bouw en de collectie van een museum. De naam van de schenker werd pas bekendgemaakt nadat de raad met het voorstel van de voorzitter 'het aanbod met den grootsten dank te aanvaarden' en 'aan den naam van het museum den naam van den stichter te verbinden' had ingestemd. Hetgeen geschiedde. De voorzitter: ''Dan zal het museum heeten: 'Stedelijk Museum Van Abbe'.''
Voor de bouw van het museum schonk Henri van Abbe 150.000 gulden, en bovendien nog eens een bedrag van 35.000 gulden, 'voor den aankoop van nieuwe schilderijen'. Hiervoor stelde Van Abbe 26 schilderijen uit eigen collectie voor aankoop voor. In het streekarchief wordt een doorslag van de getypte lijst van deze schilderijen bewaard.
SCHILDER MET ZIJN tweede vrouw Wilma Jeuken
1934
olieverf op doek
172,5 x 123,6 x 4,5 cm (incl. lijst)
VROUWENPORTRET
1929
Jan Sluijters
olieverf op doek
189,2 x 147,4 x 5,3 cm (incl. lijst)
ZOMERDAG
1929
William Henry Singer
oil on canvas
56,3 x 61,1 cm
57,6 x 62,4 x 2,1 cm (incl. lijst)
Over die schilderijen, waaronder werken van onder anderen Jan Sluijters, Carel Willink, J. Dooyewaard en Isaac Israëls, ontstond na de dood van Henri van Abbe nog onenigheid. De zoons van Van Abbe vonden dat het museum, waar inmiddels Edy de Wilde directeur was geworden, te weinig aandacht schonk aan de door hun vader bijeengebrachte collectie. Zoon Jan-Francis schreef in 1954 een brief aan het college van b. en w. van Eindhoven waarin hij en zijn broer Albert bezwaar maakten tegen het uitlenen van de schilderijen. ''Tevens maken wij bezwaar tegen het feit, dat deze schilderijen practisch geheel uit de museum-zalen zijn verdwenen en naar men beweert in de kelder zijn opgeslagen.'' In een latere brief deed Van Abbe de suggestie de collectie van zijn vader in een aparte zaal tentoon te stellen.
In de repliek van De Wilde klonk irritatie door. De museumdirecteur ontkende dat er sprake was van 'systematisch verdonkermanen'. Het idee voor een Van Abbe-zaal vond De Wilde geen goed plan: ''Wij zouden ons belachelijk maken.''
Dat De Wilde een andere kunstkoers voor ogen had, bleek uit de geruchtmakende aankoop van Femme en vert van Picasso, dat op 7 februari 1954 voor het eerst in het Van Abbemuseum tentoon werd gesteld.
Vermoedelijk vormde deze spectaculaire aankoop de aanleiding voor briefwisseling tussen de zoons van Van Abbe en De Wilde. De prijs van dit werk uit de kubistische periode van Picasso, 114.000 gulden, veroorzaakte zo veel negatieve reacties (onder meer een condoleancetelegram van de schilderes Lizzy Ansingh), dat de museumdirectie het raadzaam vond bij de opening van de tentoonstelling een suppoost te posteren 'die den bokskunst machtig was'.
Het duurste werk betreft 'liggend naakt' van Jan Sluijters uit 1931, 3500 gulden. De eerste suppoost /portier van het Van Abbemuseum herinnerde zich in het Eindhovens Dagblad dat hij dit schilderij altijd moest verwijderen uit de tentoonstellingszaal als er kinderen kwamen: "Dat mochten ze niet zien.''
Van Abbe kende de schilders van wie hij werk verzamelde allemaal persoonlijk. Hij kocht het liefst van nog levende kunstenaars; die hadden er tenminste nog iets aan. Jan Sluijters was een huisvriend, Kees van Dongen zocht hij vaak op in zijn atelier in Parijs en ook Constant Permeke was een vriend. Van deze Vlaamse expressionist kocht hij het beroemde werk De zaaier, dat later aan het museum werd geschonken.
Toen Jan-Francis in 1956 werd geboren, was zijn grootvader al zestien jaar dood. Het beeld dat hij van hem heeft, is afkomstig uit de verhalen die in de familie de ronde doen, want een biografie is nooit over Henri van Abbe verschenen. Opa mocht dan dood zijn, het leven van de Van Abbes bleef gehuld in sigarenrook. De zoons en heel wat andere familieleden waren werkzaam in de fabriek en ook op andere manieren werd men eraan herinnerd. Jan-Francis van Abbe: ''Thuis stond een kleine guillotine met onder het hakmes een sigaar met de tekst 'Ik ben de sigaar'. We vierden altijd een maand vakantie aan zee, in Huis ter Duin in Noordwijk aan Zee, en dan gingen er vrachtwagens van Karel I met de spullen mee. Ter gelegenheid van communies en trouwerijen werden vaak sigarendozen met speciale opdruk gemaakt, die de gasten dan meekregen.''
Voor het 25-jarig huwelijk met zijn vrouw, Aldegonde Maria van Reeken, liet Henri van Abbe nog zo'n speciale doos maken, met hun beider portretten op het sigarenbandje, maar het huwelijk hield uiteindelijk geen stand. Nadat, de echtgenote van Henri, was vertrokken - haar oudste gehandicapte zoon Henri nam ze mee naar Noordwijk- was er in Villa Berthenja (een mix van de voornamen van de drie zonen Albert, Henri en Jan) sprake van een typisch mannenhuishouden, met bijbehorende humor. Jan-Francis: ''Mijn vader was samen met zijn broer Jan op pad geweest en belde 's nachts aan, waarna mijn grootvader het luikje opende en sprak: 'The house is full up, there aren't any rooms left.' Waarna hij het luikje weer dicht deed.'' Een ‘juffrouw’ redderde en het huishouden deed in de villa aan de Bilderdijklaan. En de zonen Jan en Albert roken de vrijheid, met dank aan het fortuin van hun vader. In de familie wordt nog steeds verteld hoe ze in de jaren dertig de Rally van Monte Carlo reden in een Chrysler, met op de achterbank een privéreporter die het adembenemende verslag verzorgde voor het thuisfront. Vader Henri moet het wenkbrauwfronsend hebben aangezien. Maar Van Abbe zelf bezat ook zeer menselijk trekjes; hij was ijdel, en erg trots op zijn prestaties. Zijn belangstelling voor kunst en kunstenaars groeide uit van hobby tot serieuze verzamelwoede en hij liet zichzelf graag en vaak portretteren. ( meer info www.frits.nl )
Kees van Dongen voor het prive schilderij van H. van Abbe.
In 1938 ( 5 febr. -5 maart) exposeert van Dongen in het Van Abbemuseum met de titel Van Dongen 1877 -1937 met 70 werken. Vooraf was er nog wel gedoe over deze exposite. Op bevel van de Eindhovense burgermeester A. Verdijk werden voor de opening vijf naakten verwijderd. Van dongen zei daarop: "Mij kan het niets schelen. Ik vind mijn aangeklede meisjes net zo mooi als mijn uitgeklede". Uit: Kees van Dongen: Ster van de lichtstad. Lichtstad slaat op zijn werk in vooral Parijs en niet op Eindhoven. isbn 9789055947508. Overigens werden ook in Amsterdam, Rotterdam en andere steden zijn "naakten" verboden om tentoon te stellen. Hieronder een artikel over deze kwestie in De Telegraaf 06-02-1938
Portret van Jacque van Abbe (1913-1962) ca. 1940 Jacque van Abbe was de echtgenote van Jan Francis ('Jan') van Abbe.
Cornelia Johanna Maria ('Jacque') van Dijk (1913-1962)
Portret van Maria Josephina Paulina ('Marijke') Hoffmann (1910-....) Marijke Hoffman, echtgenote van A.J.A. (Albert) van Abbe, de jongste zoon van de sigarenfabrikant H.J. (Henri) van Abbe (1880-1940).
Mijn moeder (Aldegonde Maria van Reeken), was op haar twintigste een prachtige vrouw en Sluijters hield daar wel van, maar naar de zin van mijn grootvader had hij haar te bloot afgebeeld; je zag een tepel door de jurk heen schemeren. Dat schilderij heeft hij toen weer naar Sluijters teruggestuurd met het verzoek het te wat te kuisen, wat ook gebeurde.'' (info. J.F. van Abbe, 2008)
Portret van Berthilde van Abbe (1942-....) , Meisje in communiejurk
Berthild of Berthilde van Abbe, een van de drie kinderen van Albert van Abbe, de jongste zoon van de sigarenfabrikant Henri van Abbe (1880-1940).
Henri van Abbe werd op 8 januari 1880 in Amsterdam geboren. In 1900 begon hij in Amsterdam op bescheiden schaal met de fabricage van sigaren, maar verhuisde in 1910 naar Brabant, waar hij in Gestel een sigarenfabriek vestigde. Eindhoven was destijds een echte sigarenstad en had, voor Philips er heel groot werd, zelfs de bijnaam La ville fumee. Later verrees aan de Tongelresestraat in Stratum een enorm fabrieksgebouw. Het fabriekscomplex stond afgebeeld op het briefpapier van Van Abbe. Rokende schoorstenen gaven aan dat het de firma voor de wind ging. In de toptijd - de jaren dertig van de vorig eeuw - werkten er 2500 mannen en vrouwen in de Brabantse en Belgische fabrieken van Van Abbe, waar sigaren met namen als Paladijn, Bertenja en Lovely werden gemaakt, allemaal ondermerken van Karel I, het seriemerk. Op de dozen kijkt de Britse vorst, die het roken stimuleerde vanwege de belastingopbrengsten, de roker hooghartig aan. Toen er voor het merk Karel I een doos ontworpen moest worden, gaf Henri een kopiist opdracht naar Parijs af te reizen om in het Louvre het portret van Karel I na te schilderen, geschilderd door Antoon van Dyck: 'Charles Ier, roi d'Angleterre, à la chasse'. Dit portret verscheen op de dozen en de sigarenbandjes. De kopie hangt nu in het hoofdkantoor in Valkenswaard van Swedish Match, de huidige eigenaar van Karel I.
In het Eindhovense kantoor van klein zoon Jan-Francis van Abbe - hij is de jongste van negen kinderen van Henri's zoon Albert - hangt een geschilderd portret van zijn grootvader, dat hij op de zolder van zijn ouderlijk huis vond. Het door B. Ahrens in 1925 gemaakte schilderij is een van de vele portretten, want volgens Jan-Francis van Abbe was zijn grootvader een ijdele man die zichzelf 'eindeloos liet vereeuwigen': ''Als je 25 jaar in de fabriek werkte, kreeg je een ingelijste oorkonde met daarop het portret van Henri van Abbe. Moet je je voorstellen: had je al 25 jaar tegen die man aangekeken, kreeg je een oorkonde met weer die kop erop. Ja, mijn grootvader was wel dol op zichzelf.''
Henri was de zoon van een joodse vader en een niet-joodse moeder, en eenmaal gevestigd in Brabant, koos hij onvoorwaardelijk voor het katholieke geloof, volgens zijn kleinzoon vermoedelijk 'om den brode': ''Hij is in de leer geweest bij de zusters Clarissen en als dank heeft hij toen aan het klooster een kruisweg van de schilder Albert Servaes cadeau gedaan.''
Jan Francis omschrijft zijn grootvader als een strenggelovige, sober levende man, bijna een asceet. ''Bij hem ging alles met mate. Hij rookte slechts zelden een sigaar en dronk slechts een keer per jaar een borreltje, tijdens de nieuwjaarsreceptie in Villa Berthenja. Bij hoge uitzondering nam hij er wel eens twee, maar dan stond hij ook onmiddellijk op zijn kop, vertelde mijn vader. Hij hield wel van lekker eten. Dan liet hij rustig oesters komen van Dikker en Thijs, want hij bleef altijd trots op Amsterdam. Zijn hele kantoor heeft hij in de Amsterdamse kleuren, rood en zwart, laten schilderen en in de vergaderzaal was het wapen van Amsterdam koeiegroot afgebeeld, erger kun je in je liefde voor een stad toch niet gaan.''
Zijn zoons stonden een minder ascetische levenswijze voor, hetgeen mogelijk werd gemaakt door de bloeiende tabaksfabriek. Jan-Francis: ''Mijn vader en zijn broer, oom Jan, hebben in de jaren dertig vier keer de Rally van Monte Carlo gereden, in een Bugatti."
Zijn grootmoeder heeft Jan-Francis nog wel gekend: "Zij was in alles het tegenbeeld van mijn grootvader, die een teruggetrokken bestaan leidde. Mijn oma was enorm aanwezig, zij vulde het hele huis. Een enorm geestige vrouw; vrijgevig, vrijdenkend, de leukste oma die je kan bedenken. Ze at eens bij ons thuis en zat een beetje in de zuurkool te roeren en vroeg in onvervalst Amsterdams wat het in hemelsnaam was. Mijn moeder zei dat het echt heel lekker was, maar dat stelde haar niet echt gerust: 'Doe mij maar een doos rumbonen'.''
'Toen mijn ouders zich verloofden kregen ze van mijn opa een geschilderd portret van hen beiden door Jan Sluijters. Mijn moeder was op haar twintigste een prachtige vrouw en Sluijters hield daar wel van, maar naar de zin van mijn grootvader had hij haar te bloot afgebeeld; je zag een tepel door de jurk heen schemeren. Dat schilderij heeft hij toen weer naar Sluijters teruggestuurd met het verzoek het te wat te kuisen, wat ook gebeurde.''
Henri Van Abbe. geschilderd door Piet van der Hem, 1929
Henri Van Abbe geschilderd door Jan Kruysen olieverf op paneel, 118,5 x 83,5 cm, 1933
collectie www.eindhovenmuseum.nlHenri Van Abbe getekend door Albert Servaes, houtskool op papierin zwart en bruin. Het origineel is in het bezit van het Van Abbemuseum.
103 x 97,5 cm 1937
Henri Van Abbe. geschilderd door Piet van der Hem, 1929
https://nl.wikipedia.org/wiki/Piet_van_der_Hem
https://rkd.nl/nl/explore/artists/37323
Henri van Abbe had geen last van preutsheid als het ging om het aan de man brengen van zijn sigaren. Jan-Francis van Abbe: ''Ik kwam de vroegere impresario Lelyveld tegen die mij vertelde dat hij in de jaren dertig van mijn opa de opdracht kreeg voor een pauzenummer in de Louis Bouwmeester Show uit een doos Lovely sigaren, destijds dé feestsigaar, twaalf schaars geklede meiden te laten springen.''
Henri van Abbe overleed op 18 november 1940, vier jaar na de opening van zijn museum, aan de gevolgen van een verwaarloosde ontsteking aan de blindedarm. Hij werd bijgezet in de grafkapel die hij door Kropholler, de architect van zijn museum, had laten bouwen.
De gift van Henri van Abbe was de afgelopen jaren een twistappel in de Eindhovense politiek. Het museum met het torentje zou in de oorspronkelijke plannen van de Amsterdamse architect Abel Cahen worden 'overbouwd', feitelijk worden opgeslokt door de nieuwbouw. Een deel van de familie Van Abbe reageerde verontwaardigd over het feit dat het geschenk van hun grootvader aan de stad Eindhoven zonder overleg op de tekentafel werd weggevaagd. Om aantasting van het gebouw van Kropholler te voorkomen, werd de Stichting Behoud het Van Abbemuseum opgericht, de latere Henri Van Abbestichting. Uiteindelijk kwam er een compromis uit de bus: er kwam meer grond ter beschikking, Cahen paste zijn ontwerp aan en de schepping van Kropholler werd in zijn waarde gelaten.
Een paar maanden na de opening van het museum in 1936 werd de gulle gever bedacht met een plaquette met een portret, maar de erkentelijkheid van de gemeente jegens de stichter mocht niet te veel kosten. Uit de in het streekarchief bewaarde correspondentie blijkt dat er stevig op de prijs werd beknibbeld. De beeldhouwer John Raedecker, bekend van de beelden van het Nationaal Monument op de Dam en ook de maker van de steigerende paardjes voor de entree van het museum, werd voor de plaquette benaderd, maar het door hem gevraagde honorarium van 1500 gulden werd te hoog bevonden. De beeldhouwer Lambertus Zijl, van wie ook enkele beeldjes tot de collectie van het Van Abbe behoren, bleek na bemiddeling van architect Kropholler bereid de voor de hal van het museum bestemde plaquette voor zeshonderd gulden te maken, al schreef hij dat hij het nooit voor een dergelijk laag bedrag zou hebben gedaan als de heer Kropholler geen goede vriend van hem was geweest.
Geknibbel is van alle tijden. De gevels van de nieuwbouw van het Van Abbe zijn bekleed met Zweedse leisteen. Liever had architect Cahen een duurdere Noorse leisteen aangebracht, maar dat ging de begroting te boven. Als protest liet hij alsnog een klein vlak in de door hem gewenste leisteen uitvoeren. Twee maanden mochten de 25 Noorse leisteenplaatjes als een stille aanklacht tegen de kruideniersmentaliteit van de gemeente op de wand blijven zitten, waarna ze alsnog werden vervangen door de goedkopere soort.
Het fabriekscomplex aan de Tongelrese straat werd in 1971 door een brand verwoest, waarbij dertig miljoen sigaren in rook opgingen. Het familiebedrijf was twee jaar eerder verkocht. Van de eens zo machtige fabriek rest nog slechts een muur met gele tegels met daarop in zwarte kapitalen: 'N.V. KAREL I SIGARENFABRIEK V/H H.J. V. ABBE'.
Meer hierover op: https://www.eindhovenfotos.nl/1/karel1.html
HANS HOEKSTRA (Parool 14-1-2003)
"Aan een Zwitsers meer" uit 1928 was onbedoeld door de galeriehouder op het onine veilinghuis Catawiki aangeboden. Het doek werd, door Catawiki, in 2015, geschat tussen de 135.000 en 180.000 euro. Dit schilderij is in het bezit van erven Henri van Abbe. De familie heeft, mede door de ophef over de online verkoop, gekozen om het schilderij in de familieverband te behouden.
Geschilderd door Jan Sluijters (1881-1957) olieverf ca 1928.
Het olieverfschilderij op linnen toont een dame gesitueerd op het balkon aan een Zwitsers meer. Afmetingen zonder lijst 63 x 52,5 cm en met lijst 85 x 75 cm
Hedendaagse kunst, een imposante collectie met werken van o.a. Picasso, Chagall, Kandinsky, El Lissitzky, Theo van Doesburg, Mondriaan en Appel.
https://vanabbemuseum.nl
https://nl.wikipedia.org/wiki/Van_Abbemuseum
De Henri van Abbe Stichting is in 1993 opgericht en werpt zich sindsdien op als erfgoedwaakhond van Eindhoven. http://vanabbestichting.nl